| |
| |
| |
Nans van Leeuwen
door Margreet van Wijk-Sluyterman
© Ferdinand Sikken, Atelier Esté
Ferdinanda Emilia (Nans) van Leeuwen, geboren op 23 december 1900, groeide op in een artistiek gezin. De eerste tekenlessen kreeg ze van haar vader, Klaas van Leeuwen, die schilderde, lesgaf en sierkunstenaar was. Ook de familie van haar moeder, Ferdinanda Vaarzon Morel, was kunstzinnig. Na de hbs ging Nans van Leeuwen naar de Industrieschool van de Maatschappij van den Werkenden Stand, een avondopleiding voor jonge ambachtslieden waar haar vader tekenles gaf. Daar behaalde ze in 1919 haar Eerste Tekenacte. Ze vervolgde haar opleiding aan ‘de Museum-school’, het Rijksinstituut voor tekenleraren bij het Rijksmuseum. Omdat haar vader er in 1920 benoemd was tot leraar, kreeg ze ook daar les van hem. Nans van Leeuwen studeerde in 1922 af aan de Rijksakademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam.
Nadat ze in 1922 haar Tweede Tekenacte had gehaald, werd ze tekenlerares op de Industrieschool voor Meisjes in Rotterdam, waar ze veertig jaar heeft lesgegeven. Op de Museum-school had ze Charlotte Boeg (1899-1986) leren kennen. Vanaf 1926 woonde Nans van Leeuwen samen met haar aan De Groene Zoom in Vreewijk, een tuindorp aan de rand van Rotterdam. Ze werkten op dezelfde school, maar op verschillende locaties. Samen maakten ze ook enkele kinderboeken.
Het illustreren van boeken deed Van Leeuwen naast haar lesgevende taken. In 1924 kreeg ze haar eerste opdracht van Nijgh & Van Ditmar. Nadat ze op verzoek werk naar G.B. van Goor Zonen had gestuurd, ontving ze in 1924 het aanbod om ook voor deze uitgeverij te gaan illustreren. Dit was het begin van ‘een vruchtbare en langdurige samen- | |
| |
werking’. Zelf benaderde ze in 1931 uitgeverij Kluitman. Daarnaast maakte ze kleurboeken, werkte ze mee aan schoolboeken en leverde ze bijdragen aan diverse tijdschriften.
De bekendste platen van Nans van Leeuwen zijn de tekeningen die ze vanaf 1936 maakte voor de Van Nelle-albums over kabouter Piggelmee. Deze boekjes verschenen tot ver na de Tweede Wereldoorlog.
Vanaf de jaren vijftig illustreerde Van Leeuwen voor verschillende uitgevers. Door een oogaandoening kon ze tussen 1962 en 1964 niet tekenen, maar daarna heeft ze nog een groot aantal fantasieverhalen geschreven en geïllustreerd.
Tot haar vrije werk behoren krijttekeningen die ze in 1940 maakte van spelende kinderen tussen het puin van gebombardeerd Rotterdam. Ze maakte ook tekeningen en aquarellen van landschappen, dieren en bloemen, waarbij ze zich liet inspireren door de grote tuin in Vreewijk.
Nans van Leeuwen overleed op 1 januari 1995 in Rotterdam.
| |
Werk
Voor Van Goor illustreerde Nans van Leeuwen delen uit de series ‘Gezellige uurtjes’, ‘Na schooltijd’ en ‘Meisjesleven’ en daarnaast een groot aantal schoolleesboekjes. Ze heeft tot halverwege de jaren dertig voor deze uitgeverij gewerkt en in de jaren vijftig opnieuw. Voor Kluitman illustreerde ze tussen 1932 en 1941 delen van series als ‘Ons genoegen’, ‘In de vakantie’ en ‘De vier jaargetijden’ en in de jaren vijftig De Zonnebloem-serie. De meeste boeken waren bestemd voor jongens en meisjes tussen 8 en 15 jaar.
De jongens in de boeken die Nans van Leeuwen illustreerde, beleven hun avonturen veelal in de natuur. Voor De Woudclub (1926) van P.A. ter Haar en Tent nummer zeven (1927) van A.C.C. de Vletter tekende ze hen in matrozenpakjes. Op de illustraties in Van Goors serie ‘Meisjesleven’ is te zien hoe Van Leeuwen de kleding aanpaste aan de mode van de tijd. In Moed (1926) van E. Knuttel-Fabius hebben de jonge meisjes lange haren en gaan ze traditioneel gekleed, maar in Liefde (1928) van dezelfde auteur zijn de meisjes gekleed volgens de nieuwe mode. Ze hebben een kort, vlot kapsel en ze dragen jurken met een verlaagde taille. In Lentestormen (1929) van Knuttel-Fabius, dat over meisjes op een kostschool gaat, beeldt Van Leeuwen de scène uit waarin een nieuw meisje wordt geplaagd met haar ouderwetse kleding. In Vier vrolijke treksters (1936) van J.H. Brinkgreve-Entrop is de eerste korte broek voor meisjes het onderwerp van gesprek. Dat moment heeft Nans van Leeuwen uitgebeeld in een van de vier grote platen. Voor Groot vertelselboek voor de katholieke jeugd (1931) van To Hölscher moest ze in die periode juist lange mouwen en lange kousen tekenen.
Twee boeken die haar vriendin Charlotte Boeg schreef onder het
| |
| |
pseudoniem Letty van Bree, zijn door Nans van Leeuwen van illustraties voorzien: Joost de ‘Indiaan’ (1937), een verhaal over een Indische jongen in Amsterdam, en De proef (1935). Bedoeld voor jongens en meisjes zijn enkele bekende boeken van B.E. van Osselen-van Delden, waaronder 't Jodinnetje van Elspeet (1895). Voor de herziene, vijfde druk van dit boek, in 1936, en het vervolg daarop, De schaapskooi op de Elspeter Heide (1936, derde druk), maakte Van Leeuwen nieuwe tekeningen. Pil (1931) van Ank Servaes gaat over een apothekersassistente. Naast de titelpagina is een plaat in kleur ingeplakt, tussen de tekst staan pentekeningen.
In de jaren dertig zijn in boeken voor oudere kinderen het werk van de hoofdpersonen en de economische crisis soms onderwerpen, zoals in het familieverhaal van C.P. van Asperen van der Velde, Van binnen uit (1938). De binnenwerkillustraties in dit boek zijn kleine, heldere pentekeningen. Op de band staan in de vorm van een hart ‘portretjes’ van de leden van de familie gegroepeerd. In 1949 schreef Riek Goudappel-Bos voor jonge kinderen Emile maakt een verre reis, het eerste deel van een vijfdelige serie waarin de Amsterdamse stadsmuis Emile naar een boerderij in het Brabantse Oss reist. Hij komt overal: bij andere dieren, bij mensen en kinderen. Van Leeuwen slaagde erin deze wereld geloofwaardig uit te beelden.
Zij was niet verbonden aan een
Uit Vier vrolijke treksters van J.H. Brinkgreve-Entrop
kerkgenootschap of een kerkelijke stroming. Toch kreeg ze verzoeken van protestantse instellingen om illustratiewerk te verrichten. Ze begon met enkele tekeningen voor het orthodox-protestantse tijdschrift Vriend der kinderen, dat in 1928 was opgericht. Voor het Kerstboek van het (algemene) jeugdtijdschrift Zonneschijn illustreerde ze in 1936 enkele Indische verhalen van D.A. Cramer-Schaap. De auteur was bijzonder te spreken over haar werk en vroeg haar om ook voor andere uitgaven de illustraties te verzorgen.
Ploegsma gaf veel werk uit van vrijzinnig-protestantse signatuur. Voor deze uitgeverij illustreerde Nans van
| |
| |
Leeuwen de liederenbundel Kinderen van één vader (1951), samengesteld door H.J.W. Modderman. De bundel was bedoeld voor zondagsscholen, verteluren en kinderdiensten. In het boekje voor kinderen staan geen plaatjes, maar de uitgave met de pianobegeleiding is rijk geïllustreerd met kleine tekeningen naast de tekst en de noten; gewassen prenten met nuances van grijstonen. Ze maakte ook de tekeningen voor bundels met kerstliederen, waaronder In 't midden van de nacht (1955) van C.M. van Hille-Gaerthé. Daarnaast illustreerde ze de heruitgave van Onder het stroodak (1950), een bekend boek van dezelfde auteur.
Van Leeuwen illustreerde drie deeltjes uit de zondagsschoolserie ‘Naar 't licht toe’ van uitgeverij Van Gorcum, waaronder Achter de wolken schijnt de zon (1954) van W.J. Bakker-Tenthoff. Vanaf 1951 werkte ze ook voor de orthodox-protestantse uitgeverij Callenbach. Het omslag en de schetsmatig aandoende plaatjes in het zondagsschoolboekje Witte sneeuw en hulst met rode besjes (1959) van Hetty Drost zijn van haar hand. In de bandtekening van Schipbreuk op Malta (1955), een jongensboek van K. Norel, is de spanning raak getroffen door de suggestieve lijnen en het perspectief met de reddingsboot op de voorgrond en het schip in hoge golven op de achtergrond.
| |
Stijl en techniek
Haar eerste illustraties in meisjes- en jongensboeken zijn gedetailleerde pentekeningen. Bij het verhaal ‘Palmpasen’ in De feesten van Det en Nol (1924) van C.M. van Hille-Gaerthé zijn de figuren en de achtergrond getekend met kleine lijnen en nauwkeurig uitgewerkt. Voor kleding en omgeving past Van Leeuwen in Het gezin Knoppers (1924) van Anna Hubert van Beusekom verschillende soorten arceringen toe van kleine streepjes en puntjes. De platen in Moed (1926) van E. Knuttel-Fabius zijn fijn en gedetailleerd. In dezelfde stijl is ook het jongensboek De Woudclub (1926) geïllustreerd.
Eind jaren twintig veranderde haar stijl geleidelijk. Nog steeds tekent ze met fijne lijnen, maar de platen worden overzichtelijker en rustiger. Een meer decoratieve manier van tekenen, verwant aan Rie Cramer, is te zien in de vele illustraties tussen de tekst en in de grote platen die Van Leeuwen maakte voor de schooluitgave A Garden of Verses (1928) van J. Ruuk. De sprookjesachtige motieven in de platen van mensen, dieren, elfjes en andere fantasiefiguren zijn getekend in lange lijnen, net als de achtergrond van landschappen, bossen of een geheimzinnige nacht. Op de band van Groningsche sprookjes (1930) van Jan Boer tekende ze een poort waar alle sprookjesfiguren van het boek uit lopen. Hoor, moeder leest voor! (1933) van S. Gruys-Kruseman heeft een vrolijke band met een tekening van twee meisjes in een zonnige tuin, en daaromheen een rand van poppen en speelgoeddieren.
| |
| |
Uit A Garden of Verses van J. Ruuk
Haar eerste prentenboek met platen in kleur tekende Nans van Leeuwen voor een uitgave van Van Goor, Het huisje van Tom-Tim (1927). In haar kleuter- en sprookjesboeken is een vereenvoudiging in vorm en kleur waar te nemen. De afbeeldingen hebben opvallende contouren en heldere kleuren, waarbij wordt afgezien van ruimtelijkheid en perspectief. Ook in de meisjes- en jongensboeken is die vereenvoudiging in stijl zichtbaar. De pentekeningen zijn helderder, strakker - met sterke contouren en minder details. Dat is al te zien in Liefde (1928) van E. Knuttel-Fabius, maar het is ook opvallend in de platen van lange, slanke meisjes in De kinderen van het bloemenhuis (1932) van Anna Sutorius.
In de jaren daarna tekent Nans van Leeuwen platen met sterke contouren, bijna zonder achtergrond, met rasters voor de grijstonen, zoals in Vier vrolijke treksters (1936) van J.H. Brinkgreve-Entrop. De bandtekening is opgezet in heldere kleuren en grote vlakken. De letter 4 staat groot op de band en daaronder staan de vier meisjes. Opmerkelijk is ook de stilering in de andere bandontwerpen die ze in de jaren dertig voor Kluitman verzorgde, zoals De meisjesflat (1934) van J.H. Brinkgreve-Entrop, waarop twee meisjes, op de trap op de rug gezien, worden uitgebeeld - de letters van de titel buigen met de trap mee. De achtergrond is weggelaten; Van Leeuwen maakt gebruik van een opvallende afsnijding en afwijkende invalshoeken. Zo'n modern ontwerp is ook de band van het voetbalboek Reinders' elf (1935) van Guus Betlem, waarin het getal 11 op
| |
| |
de band domineert. De platen bij een ander boek van deze auteur, Met de reisauto op stap (1937), zijn sober; nu weer met fijnere lijnen. In de jaren dertig tekende Nans van Leeuwen de jongedames van de wereld in ‘de Borrebachstijl’ die toen in zwang was. De lijnen zijn snel en schetsmatig en in de uitbeelding van snelheid en beweging is de invloed van de film en stripverhalen merkbaar, zoals in Jos wil zingen (1943) van Rie Beyer.
In deze periode illustreerde Van Leeuwen ook kabouterverhalen, zoals Kabouter Pimpernokkel (1934) van F.H.N. Bloemink in de ‘Benjaminserie’, waarvoor Rie Cramer de banden tekende. Ze werkte tevens mee aan een serie boeken voor kleine kinderen van Kluitman, met kleurrijke platen waarin ze overzichtelijke plaatjes tekende met sterke contouren en het gebruik van een enkel raster.
Direct na de oorlog verscheen De avonturen van Poes Minet (1946). Voor dit boek stonden waarschijnlijk haar eigen poezen model. De auteur is Oom Adriaan, pseudoniem van de toenmalige directeur van Kluitman. De tekeningen van de twee kinderen met Poes Minet en de hond Moortje staan tussen de tekst - open, heldere lijnen met een enkel raster; de dieren zijn bijna silhouetten. De platen in Het Muizenboek (1950) van Clinge Doorenbos zijn getekend in heldere kleuren. Ze zitten vol actie: de muizen zijn bezig met eten of ze helpen mee opruimen. Ze gaan op pad op de rug van kikkers; de dieren, met hun menselijke gedrag, zijn levensecht uitgebeeld.
Voor jonge kinderen maakte Van Leeuwen vanaf 1955 de eenvoudige, heldere plaatjes bij de Gijs Grapjasserie, verhalen van Rie van Rossum over het jongetje Gijs. Ze hanteerde de stijl uit de jaren veertig, met een kader om de illustraties.
Opmerkelijk zijn de pentekeningen in Dinie neemt de leiding (1949) van Truida Kok. Het lijken snelle schetsen, met open lijnen zonder grijstonen. De manier van tekenen in de boeken van Annie de Man, Jannie's vrolijke zwemclub (1951) en Mieke op de balletclub (1954) sluit aan bij de stijl van die tijd met losse lijnen, bewegingen; in de achtergrond staat alleen het hoognodige.
| |
Prentenboeken
Al in 1933 had Van Leeuwen samen met Charlotte Boeg een prentenboek gemaakt, Peter en Poelek. De tekst schreef ze zelf. Peter wordt in het verhaal omgetoverd tot een kleine kabouter, omdat hij zo ruw met zijn speelgoed omgaat. Pas als hij de sleutel van de speelgoedkast gevonden heeft, kan hij weer groot worden. Met zijn eend Poelek en andere speelgoeddieren gaat Peter in de tuin op zoek naar de sleutel. De belevenissen van de dieren zijn getekend met sterke contouren en rasters voor de grijstonen; de achtergrond blijft beperkt tot wat essentieel is.
Tijdens de oorlog was Van Leeu-
| |
| |
Uit Peter en Poelek van Charlotte Boeg en Nans van Leeuwen
wen begonnen met het tekenen van kabouters, dieren en bloemen. Na de bevrijding bracht uitgeverij Mulder & Zoon deze prentenboeken op de markt: Sinterklaas in 1950 en Kabouterstad in 1953. De platen hebben heldere kleuren, duidelijke contouren in voor- en achtergrond en weinig details.
Mulder gaf ook de muizenverhalen uit die Nans van Leeuwen schreef en tekende. In 1950 publiceerde hij Luie Lientje Muis en De kleine Alexander en in 1965 Moeder Muis houdt grote schoonmaak. Bij dezelfde uitgever verschenen haar andere boeken over kabouters en dieren. De dieren zijn aangekleed, maar aan hun natuurlijke houding is te zien dat Van Leeuwen hun gedrag en bewegingen uitvoerig heeft bestudeerd.
Voor de Hema tekende en schreef ze in 1983 een hele reeks verhalen over kabouters en dieren. Op het kleurige omslag van Het feest van de tuinkabouter (1983) zijn alle speelgoeddieren uit het boek opgenomen in de compositie en getekend in grote kleurige vlakken. De zwart-wit illustraties tussen de tekst zijn eenvoudig, met heel weinig achtergrond en zonder kader. Op het omslag van De muizen gaan verhuizen (1983) lopen de muizen met hun huisraad te zeulen. Een muis met een penseel gaat voorop.
| |
Kabouter Piggelmee
In 1936 werd Nans van Leeuwen ingeschakeld bij
| |
| |
de vernieuwing van kabouter Piggelmee, het reclamefiguurtje uit twee albums die waren uitgegeven door de firma Van Nelle. Kinderen konden bij producten van Van Nelle de plaatjes sparen voor Van het toovervischje (1920) en het vervolg, Hoe Piggelmee groot werd (1923). De verhalen waren geïnspireerd op ‘Van de visser en zijn vrouw’, een sprookje van Grimm over Piggelmee en zijn vrouw die in een Keulse pot wonen en steeds nieuwe wensen hebben. Aanvankelijk tekende Van Leeuwen Piggelmee voor advertenties van Van Nelle, maar in 1936 maakte ze ook nieuwe illustraties voor ‘Van het toovervischje’, een oud sprookje opnieuw verteld en berijmd door Leopold, een album met vaste plaatjes.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog raakte al het Piggelmee-materiaal verloren bij een bombardement. Daarom tekende Van Leeuwen de plaatjes in 1949 opnieuw voor Van het toovervisje, een heruitgave in de nieuwe spelling, nu weer met losse plaatjes zoals in 1920. Haar plaatjes betekenden een vereenvoudiging in vorm en kleur ten opzichte van de illustraties uit 1936. Ze tekende ook een Piggelmee-ganzenbord en andere producten die kinderen cadeau kregen bij Van Nelle-punten.
Vanwege het succes van de albums verschenen vanaf 1950 nog enkele deeltjes. Jan Laurens schreef De wonderschelp (1950), D. Roodenburg is de auteur van Piggelmee groeit en... wordt weer klein (1951). Piggelmee, de baas
Uit Van het toovervisje (1949)
van bos en duin (1951), het enige album in proza, is van de hand van Jan van Duin. Voor al deze albums, waarvoor de plaatjes gespaard moesten worden, maakte Nans van Leeuwen de illustraties. De albums werden tot 1973 herdrukt met een steeds andere lay-out en met vaste illustraties. De kinderen konden ook objecten, zoals mokken, klokken en lepeltjes sparen.
| |
Waardering
Nans van Leeuwen was een veelgevraagd illustrator. De uitgevers waren tevreden over haar werk, dat ze altijd op tijd inleverde, ook als er snelle aanpassingen nodig waren. Auteurs lieten blijken haar platen te waarderen; de recensies van hun boeken bevatten vaak een lovende opmerking over de tekeningen. Ida Heijermans noemt de versjes in Het huisje van Tom-Tim (1927) van Ma- | |
| |
ren Koster vrolijk en eenvoudig, ‘even eenvoudig en vroolijk zijn de plaatjes van de tekenaarster’. Ook ander werk van de illustratrice vindt ze bijzonder de moeite waard. Van Leeuwen ontwikkelde haar stijl van tekenen in de loop van de tijd, waardoor de illustraties steeds aansluiten bij wat auteurs en lezers waarderen.
De Piggelmee-albums hadden veel succes: er zijn anderhalf miljoen albums verkocht aan drie generaties lezers. Ook van andere boeken verschenen heruitgaven. In 2001 kwamen nog herdrukken uit van Het Muizenboek (1950) en Kabouterstad (1953).
Ondanks haar omvangrijke oeuvre en de populariteit van de Piggelmee-albums, was Van Leeuwen als persoon weinig bekend. Ze meed de publiciteit en ze deed niet mee aan activiteiten om de boeken te promoten. Ze hechtte vooral waarde aan het oordeel van de lezers, die haar schreven over wat een boek als Peter en Poelek (1934) voor hun jeugd had betekend. Atelier Esté richtte in 1988 een tentoonstelling in van haar werk en dat van Charlotte Boeg. In de Centrale Bibliotheek te Rotterdam was in 2001 een tentoonstelling van haar tekeningen, schetsen en boeken.
| |
Bibliografie
Door Nans van Leeuwen geschreven en/of verzameld en getekend
|
Met Charlotte Boeg, Peter en Poelek. Rotterdam, Erven de Wed J. van Nelle, [1934]. |
De reis van Bobbie-Beer en Peter-Konijn. 's-Gravenhage, G.B. van Goor Zonen, [1934]. |
Sinterklaas, versjes en verhalen. Amsterdam, Mulder & Zoon, [1950]. |
De kleine Alexander. Amsterdam, Mulder & Zoon, [1950]. |
Luie Lientje Muis. Amsterdam, Mulder & Zoon, [1950]. |
Bij kabouter Pim. Amsterdam, Mulder & Zoon, [1951]. |
Sint Nicolaas versjes. Amsterdam, Mulder & Zoon, [1951]. |
Een dagje uit. Amsterdam, Mulder & Zoon, [1951]. |
Bij de kabouters. Amsterdam, Mulder & Zoon, [1951]. |
Kabouterstad. Amsterdam, Mulder & Zoon, [1953]. |
De kabouterapotheek. Amsterdam, Mulder & Zoon, [ca. 1953]. |
Mijn Sint Nicolaasboek. Amsterdam, Mulder & Zoon Mulder, [1958]. |
Pieterke in de sneeuw. Amsterdam, Mulder & Zoon, [1964]. |
Moeder Muis houdt grote schoonmaak. Amsterdam, Mulder & Zoon, [1965]. |
Sint Nicolaas kleurboek en versjes. Amsterdam, Mulder & Zoon, [1967]. |
Sinterklaas is jarig. Amsterdam, Mulder & Zoon, [1970]. |
Met Letty van Bree (Charlotte Boeg), Bamboemi op stap. Amsterdam, Mulder & Zoon, [1971]. |
De taart van de kabouters. Amsterdam, Mulder & Zoon, [1977]. |
Lucie leert tuinieren. Amsterdam, Mulder & Zoon, [1977]. |
| |
| |
Het ondeugende muisje. Amsterdam, Hema, [1983]. |
De grote schoonmaak. Amsterdam, Hema, [1983]. |
Wipper de wegloper. Amsterdam, Hema, [1983]. |
Het verdwaalde eendje. Amsterdam, Hema, [1983]. |
De sneeuwman van Jaap en Jetje. Amsterdam, Hema, [1983]. |
Naar de Bibelebontse berg. Amsterdam, Hema, [1983]. |
Maurits Muis en Tovenaar Trol. Amsterdam, Hema, [1983]. |
Lotje in luilekkerland. Amsterdam, Hema, [1983]. |
Het feest van de tuinkabouter. Amsterdam, Hema, [1983]. |
De muizen gaan verhuizen. Amsterdam, Hema, [1983]. |
Piggelmee
|
Leopold (pseudoniem van L.G. Steenhuizen), ‘Van het toovervischje’, een oud sprookje opnieuw verteld en berijmd door Leopold. Rotterdam, De Erven de Wed. J. van Nelle, [1936]. (Heruitgave met nieuwe plaatjes in 1949.) |
Jan Laurens, De wonderschelp, een nieuw avontuur van Piggelmee. Rotterdam, De Erven de Wed. J. van Nelle, [1950]. |
D. Roodenburg-Vermaat, Piggelmee groeit... en wordt weer klein. Rotterdam, De Erven de Wed. J. van Nelle, [1951]. |
Jan van Duin, Piggelmee, de baas van bos en duin. Rotterdam, De Erven de Wed. J. van Nelle, [1951]. |
Keuze uit de door Nans van Leeuwen geïllustreerde jeugdboeken
|
C.M. van Hille-Gaerthé, De feesten van Det en Nol. Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, [1924]. |
Anna Hubert van Beusekom, Het gezin Knoppers. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1924]. |
E. Knuttel-Fabius, Onder de korenmaat. Amsterdam, Maatschappij voor Goede en Goedkope Lectuur, [1924]. |
P.J. ter Haar, De Woudclub. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1926]. |
E. Knuttel-Fabius, Moed. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1926]. |
Maren Koster, Het huisje van Tom-Tim. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1927]. |
A.C.C. de Vletter, Tent nummer zeven. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1927]. |
Jan Boer, Sint Nicolaasvertellingen. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1928]. |
C.M. van Hille-Gaerthé, Heilige kersnacht. Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, [1928]. |
E. Knuttel-Fabius, Liefde. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1928]. |
J. Ruuk, A garden of verses. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1928]. |
Fenna van Campen, De meisjes Mees. Gouda, G.B. Van Goor zonen, [1929]. |
C.M. van Hille-Gaerthé, Kool en rozen. Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, [1929]. |
To Hölscher, Toen moeder ziek was. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1929]. |
E. Knuttel-Fabius, Lentestormen. Gouda, G.B. Van Goor Zonen, [1929]. |
Jan Boer, Groningsche sprookjes. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1930]. |
Dien Brinkgreve, Kerstvertellingen. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1930]. |
To Hölscher, Onschuldig verdacht. Den Haag, Van Goor Zonen, [1930]. |
To Hölscher, Groot vertelselboek voor de katholieke jeugd. Gouda, G.B. van Goor Zonen [1931]. |
Cor van Osenbruggen, Doortrappen! Den Haag, G.B. Van Goor Zonen, [1931]. |
Anke Servaes, Pil. Den Haag, G.B. Van Goor Zonen, [1931]. |
J.H. Brinkgreve-Entrop, Maps. Alkmaar, Kluitman, [1932]. |
Anna Sutorius, De kinderen van het bloemenhuis. Den Haag, G.B. Van Goor Zonen, [1932]. |
S. Gruys-Kruseman, Hoor, moeder leest voor! (serie). Alkmaar, Kluitman, [1933]. |
| |
| |
Emmy Tollenaar, Nannie van Heusde. Alkmaar, Kluitman, [1933]. |
F.H.N. Bloemink, Kabouter Pimpernokkel. Den Haag, G.B. Van Goor Zonen, [1934]. |
F.H.N. Bloemink, Lettie's tuintje. Den Haag, G.B. Van Goor Zonen, [1934]. |
J.H. Brinkgreve-Entrop, De meisjesflat. Alkmaar, Kluitman, [1934]. |
Guus Betlem, Reinders' elf: een vrolijk voetbalverhaal. Rotterdam, De Erven de Wed J. van Nelle, [1935]. |
Letty van Bree, De proef. Rotterdam, De Erven de Wed J. van Nelle, [1935]. |
To Hölscher, Toen moeder beter was. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1935] |
B. van Huët, Kapitein Diemen. Rotterdam, De Erven de Wed J. van Nelle, [1935]. |
J.H. Brinkgreve-Entrop, Vier vrolijke treksters. Alkmaar, Kluitman, [1936]. |
Mevr. Van Osselen-van Delden, 't Jodinnetje van Elspeet, 5de druk en het vervolg De schaapskooi op de Elspeter heide, 3de druk. Amsterdam, Allert de Lange, 1936. |
C. Wilkeshuis, Het gezin aan de Veenplas. Alkmaar, Kluitman, 1936. |
Guus Betlem, Met de reisauto op stap. Rotterdam, De Erven de Wed J. van Nelle, [1937]. |
Letty van Bree, Joost, de ‘Indiaan’: een verhaal voor jongens en meisjes. Rotterdam, De Erven de Wed J. van Nelle, [1937]. |
Dien Brinkgreve, Zes vrolijke vriendinnen. Den Haag, G.B. Van Goor Zonen, [1937]. |
D. Cramer-Schaap, Kerstboek van Zonneschijn. Utrecht, De Haan, [1937]. |
C..P. van Asperen van der Velde, Van binnen uit. Alkmaar, Kluitman, [1938]. |
H. Wolffenbuttel-van Rooyen, Phiel ten Berge; haar klas en haar krant. Amsterdam, H. Meulenhoff, 1939. |
Rie Beyer, Jos wil zingen. Alkmaar, Kluitman, [1943]. |
Letty van Bree (Charlotte Boeg), Kat en Kaantje gaan kamperen. Den Haag, G.B. van Goor Zonen, [1943]. |
J.H. Brinkgreve-Entrop, Ankie en haar buurtjes. Alkmaar, Kluitman, [1946]. |
Oom Adriaan, De avonturen van Poes Minet. Alkmaar, Kluitman, [1946]. |
Riek Goudappel-Bos, Emile maakt een verre reis. Haarlem, Boom-Ruygrok, [1949]. |
Truida Kok, Dinie neemt de leiding. Alkmaar, Kluitman, [1949]. |
Clinge Doorenbos, Het Muizenboek. Amsterdam, Mulder & Zoon, [1950]. |
Annie de Man, Jannie's vrolijke zwemclub. Alkmaar, Kluitman, [1951]. |
H.J.W. Modderman, Kinderen van één vader; een nieuwe liederenbundel voor gezin, zondagsschool, verteluur, kinderdienst en kinderclubs. Amsterdam, Ploegsma, [1951]. |
H.J.W. Modderman Stille nacht: vijftig advents- en kerstliederen voor jong en oud. Amsterdam, Ploegsma, [1951]. |
Laura Fittinghof, De kinderen van de grote fjeld. Amsterdam, Ploegsma, 1952, 6de herz. druk. |
Liza Tetzner, Wat er aan het meer gebeurde... Amsterdam, Ploegsma, [1952]. |
W.J. Bakker-Tenthoff, Achter de wolken schijnt de zon. Assen, Van Gorcum, [1954]. |
Annie de Man, Mieke en de balletclub. Alkmaar, Kluitman, [1954]. |
Marijke van Raephorst, De lappendeken. Assen, Van Gorcum, [1954]. |
C.M. van Hille-Gaerthe, In 't midden van de nacht; kerstverhalen. Leiden, A.W. Sijthoff, [1955]. |
K. Norel, Schipbreuk op Malta. Nijkerk, Callenbach, [1955]. |
Rie van Rossum, Gijs Grapjas-serie. Den Haag, G.B. van Goor Zonen, [1955-1971]. |
Hetty Drost, Witte sneeuw en hulst met rode besjes. Nijkerk, Callenbach, 1959. |
Andersen, De prinses op de erwt; Het lelijke jonge
|
| |
| |
eendje; Koning lijsterbaard; De nachtegaal (bewerkingen van sprookjes). Amsterdam, De Geïllustreerde Pers, 1964. |
Over Nans van Leeuwen
|
Ida Heijermans, Naar aanleiding van een prentenboek eener jonge teekenaarster. In: Het kind, Veertiendaagsch blad voor ouders en opvoeders, februari 1928, blz. 73-74. |
M. Knol, Klaas van Leeuwen 1868-1935. Assen, Drents Museum, 1988, blz. 98. (Catalogus bij tentoontelling Drents Museum in Assen.) |
N. Herwijer, Op de koop toe: weggevertjes in Nederland. Zwolle, Waanders, 1994. |
Bastiaan Bommeljé, De kabouter leeft. In: NRC Handelsblad, 29-8-1996. |
P. Roggeveen, Kabouter Piggelmee, het boegbeeld van Van Nelle. In: Verzamelkrant, jaargang 13 (1997), nr. 121-122, blz. 6-8. |
P.M.J.M. Jacobs, Beeldend Benelux. Biografisch handboek, deel Le-Po, blz. 28, Tilburg, Stichting Studiecentrum voor beeldende kunst, 2000. |
Richard van Schoonderwoerd den Bezemer, Vroom en Vrij. De geschiedenis van de vrijzinnig protestantse jeugdliteratuur in Nederland. Den Haag, Biblion, 2001. |
Marike Damhuis, Van kabouters tot bakvisjes. Nans van Leeuwen, Rotterdams illustratrice. In: Boekenpost, jaargang 9 (2001), nr. 53, blz. 8. |
Marike Damhuis, Van kabouters tot bakvisjes. Over het leven en werk van Nans van Leeuwen, Rotterdams illustratrice, 2001. Doctoraalscriptie kunstgeschiedenis met een overzicht van door Nans van Leeuwen geïllustreerde boeken, per uitgever en een overzicht van reclame uitgaven tussen 1900 en 1950. |
Saskia de Bodt en Jeroen Kapelle, Prentenboeken. Ideologie en illustratie 1890-1950. Amsterdam/Gent, Ludion, 2003. (Met biografieën van illustratoren.) |
83 Lexicon jeugdliteratuur
juni 2010
|
|