| |
| |
| |
Joke van Leeuwen
door Ria De Schepper
Foto © Michiel Hendrikx
Joke van Leeuwen is op 24 september 1952 in Den Haag geboren. Haar vader was dominee. In het gezin werd vaak gezongen, gemusiceerd en toneel gespeeld. Joke redigeerde en illustreerde een huiskrant waar ieder gezinslid in schreef. In 1966 verhuisde het gezin naar Brussel waar haar vader benoemd werd tot hoogleraar in de theologie. De verhuizing vergde een grote aanpassing wat betreft mentaliteit, godsdienst en taalgebruik. Thuis boden pen en penseel soelaas. Als scholier ontdekte Van Leeuwen in Brussel het theater. Ze studeerde grafische technieken aan kunstacademies in Antwerpen en Brussel. In 1978 debuteerde ze met het prentenboek De Appelmoesstraat is anders. Datzelfde jaar won ze het cabaretfestival Cameretten. Vervolgens toerde ze een zestal jaren langs de theaters met zelfgeschreven programma's.
In de decennia daarop bewees Joke van Leeuwen een veelzijdig kunstenaar te zijn. Als schrijfster, illustrator en als performer oogstte ze succes. Na een lange onderbreking begon ze opnieuw met optredens. In 1998 stond ze samen met Bart Moeyaert en pianiste Caroline Deutman op de planken voor een verhaalvoorstelling in de reeks Geletterde Mensen. Vanaf 2004 deed ze verscheidene theatertournees. Ze bracht samen met Kristien Hemmerechts en gitarist Bert Embrechts het programma Het Groote Leven. Met Caroline Deutman toerde ze met de familievoorstelling Ozo Heppie. In 2006 volgde met Mario Paric En/En, een programma voor volwassenen over leven in verschillende culturen. In 2008 en 2009 was ze stadsdichter van Antwerpen.
| |
| |
Van Leeuwen bouwde een indrukwekkend oeuvre op. Veel van haar boeken zijn ‘klassiekers’ geworden die geregeld worden herdrukt en heruitgegeven, zodat iedere nieuwe generatie kinderen ervan kan genieten. Voor haar tweede boek, Een huis met zeven kamers, ontving ze in 1980 een Gouden Penseel en een Zilveren Griffel. Deesje werd in 1986 bekroond met een Gouden Griffel en een Zilveren Penseel en in 1988 met de Deutsche Jugendliteraturpreis. Een driedubbele bekroning was er in 1997 ook voor Iep! (Gouden Uil, Zilveren Griffel, Woutertje Pieterse Prijs). Bezoekjaren kreeg in 1999 een Gouden Zoen, de Woutertje Pieterse Prijs en de Jenny Smelik ibby-prijs. Waarom een buitenboordmotor eenzaam is werd in 2005 onderscheiden met de Plantin-Moretusprijs en een Zilveren Griffel. Heb je mijn zusje gezien? viel in 2007 een Gouden Penseel, een Zilveren Griffel en een Boekenwelp ten deel. Zilveren Griffels waren er ook voor De metro van Magnus (in 1982), We zijn allang begonnen maar nu begint het echt (1989), niet wiet, wel nel (1993), ik ben ik (1996), Kukel (1999) en Een halve hond heel denken (2009). Voor haar hele oeuvre ontving Joke van Leeuwen in 2000 de Theo Thijssenprijs en in 2010 de Gouden Ganzenveer.
Twee keer schreef ze het Kinderboekenweekgeschenk: in 1988 Duizend dingen achter deuren en in 1993 Het weer en de tijd. De succesvolle boeken Iep! en Deesje werden in respectievelijk 2010 en 2012 verfilmd. Van Toen mijn vader een struik werd is een film in ontwikkeling.
| |
Werk
Vanaf het begin kenmerken de boeken van Joke van Leeuwen zich door een harmonieus samengaan van tekst en beeld, gekoppeld aan een heel eigen vertelstijl. Bij het schrijven denkt Van Leeuwen vaak tegelijk in beelden, die de tekst versterken en aanvullen. Ze schrijft vanuit haar eigen belevenissen, gevoelens en onzekerheden. De verhuizing naar Brussel in haar jeugd heeft grote invloed gehad op haar leven en schrijven. In de voor haar onbekende stad waren veel dingen anders dan ze gewend was en ook door haar accent was ze een buitenbeentje. Dat gevoel van anders zijn en zich ontheemd voelen komt geregeld in haar werk terug. Ze heeft lak aan hokjes en grenzen en heeft zich nooit aan een groep of mode aangepast. Als ‘nederbelg’ die op verscheidene plaatsen in Nederland en Vlaanderen heeft gewoond, is ze altijd eigenwijs haar weg gegaan.
In haar debuut De Appelmoesstraat is anders (1978) komt het karakteristieke samengaan van tekst en tekeningen al tot uiting. Miep bouwt een extravagant huis in de Appelmoesstraat. Ze zet de bewoners ertoe aan om hun verdrongen verlangens vorm te geven en zelf ook een ongewone woonstee te creëren. In
| |
| |
Uit Een huis met zeven kamers
de boeken die volgen, wint de tekst aan belang. Een huis met zeven kamers (1979) is het eerste van een tiental boeken voor acht- à tienjarigen waarvoor Van Leeuwen veel lof oogstte. Het is een raamvertelling met bij elke kamer van het huis een verhaal, een beeldverhaal of versjes. In De metro van Magnus (1981) zijn de min of meer losstaande verhalen verbonden door de hoofdfiguur Magnus en de metro met zijn acht stations. Deesje (1985) is een meer gestructureerd verhaal over een meisje dat naar een ‘halftante’ in de stad wordt gestuurd. Het verhaal van Bobbel (1987) is een leesboek waarin de tekeningen de tekst ondersteunen. Bobbel leeft in een bakfiets en droomt ervan om rijk te worden. Ze wil zich bij een oom en tante aan het burgerlijke leven aanpassen, maar dat mislukt. In al deze boeken wisselen verrassende gebeurtenissen, toevallige ontmoetingen, angstige en gelukkige momenten elkaar af. Van Leeuwen goochelt met taal en tekeningen zodat ze een fantasierijk, grappig geheel vormen. Haar typische taalgebruik kenmerkt zich door woordgrapjes en doordenkertjes, ongewone redeneringen, klankrijke verzonnen woorden en gekke namen. Tekengrapjes, briefjes, rebussen, plannetjes en stripachtige plaatjes maken wezenlijk deel uit van het verhaal.
Van Leeuwen noemt zichzelf een stadsmens. Ze tekent met verve de donkere gangen en gewelven van de metro, de overvolle pleinen, de wirwar van straten en huizen in de stad. Toch voelen haar personages zich pas goed in huizen op mensenmaat (zoals in de Appelmoesstraat) of op knusse en alternatieve plekjes (zoals Deesje in haar huisje boven op een
| |
| |
flatgebouw of Bobbel in haar bakfiets). Haar hoofdfiguren zijn eigenwijze, gevoelige buitenbeentjes die hun eigen gang gaan. Ze trekken eropuit, veelal in een voor hen vreemde omgeving, zoeken steun in hun fantasie en sluiten vriendschap met volwassenen of kinderen die aan de rand van de samenleving staan. Het zijn schrandere, jonge hoofdpersonen die nieuwsgierig en vol verwondering de wereld om zich heen bekijken en onderzoeken. Via hen bekritiseert Van Leeuwen met milde humor de wereld van de volwassenen met haar regels en wantoestanden en levert ze kritiek op de rol van media en reclame. Haar personages zijn heel herkenbaar: ragebolachtige, wat hoekige typetjes met een stevige neus, guitige oogjes en te grote voeten.
In drie boeken gaat Van Leeuwen de ernstige kant op. In Wijd weg (1991) komt een meisje toevallig aan het eenzame sterfbed van een oude vrouw. Aan de hand van spulletjes die de vrouw bewaarde, roept ze flarden herinneringen op. Het is een verhaal met veel losse fragmenten, vol symboliek en dubbele bodems. De wereld is in dat boek vreemd en soms vijandig, en in Dit boek heet anders (1992) is ze dat zeker. Drie kinderen wonen geïsoleerd in een bos, samen met hun moeder en een vrouw die hen les geeft. Hun verlangen naar een echt schoolreisje wordt werkelijkheid wanneer ze meneer Hijdaar ontmoeten. Dit boek heet anders is een bijzonder verhaal over genegenheid en het gemis ervan, over kleine en grote verlangens van kinderen en volwassenen. De wereld is krom maar mijn tanden zijn recht (1995) is een beeldverhaal met cynisch commentaar. De auteur brengt een bitterzoete interpretatie van de groei van kind tot adolescent. Het boek is grappig en grimmig tegelijk, een verwonderde en scherpe kijk op de ‘kromheid’ van de wereld en de manier waarop volwassenen kinderen opvoeden.
In Iep! (1996) komt de fantasie weer volop op de voorgrond. Het vogelmeisje Viegeltje belandt op een dag bij een ouder echtpaar. De man en de vrouw zorgen liefdevol voor haar, maar Viegeltje kiest de vrijheid. Omdat de man en de vrouw geen afscheid konden nemen, gaan ze naar Viegeltje op zoek. Op haar tocht ontmoet het vogelmeisje een aantal eigenzinnige figuren. Zoals wel vaker bij Van Leeuwen is ook deze tocht een zoeken naar de identiteit, naar een eigen plekje in de wereld, naar genegenheid en vriendschap. En zoals in eerdere verhalen doorprikt de auteur in enkele passages de onwezenlijke, materialistische wereld waarin iedereen zo druk bezig is met zijn eigen leven. In de galerij van bijzondere typetjes die Van Leeuwen creëerde is dit broze vogelmeisje een van de meest innemende personages.
Ook Kukel en Slopie horen in het rijtje van bijzondere figuren thuis. Kukel is maar een lastpost voor zijn
| |
| |
Uit Iep!
zeven beroemde, zingende zussen. Hij fantaseert dat hij de Verloren Zoon is van de kinderloze koningin. Op Jadag ziet Kukel zijn kans schoon om bij de koningin te geraken en haar dat te vertellen. Kukel (1998) is een vermakelijk verhaal met veel humor, grapjes, woordspelingen en een geraffineerd taalgebruik. Van Leeuwen steekt de draak met macht, holle woorden, nationale feestdagen en koninklijk vertoon. De personages zijn uitgesproken typetjes, maar dat past binnen dit parodiërende genre. Zowel Kukel, de koningin als andere personages zijn eenzame figuren, die behoefte hebben aan oprechte aandacht en genegenheid. Slopie (2004) is een wat donkerder verhaal waarin de hang naar beroemdheid en de opdringerige schijnwereld van televisie op de korrel worden genomen. Slopie wordt bedreigd door een voormalig souffleur. Hij wil wraak nemen op Slopies vader omdat die het theater heeft gesloopt waar de man als voorzegger werkte. Slopie probeert het onheil af te wenden door de man aan haar te laten ‘voorzeggen’. De roem die ze ermee oogst, maakt haar niet gelukkig. Door de humor en de dubbele bodems heen klinkt de angst van het meisje dat meer en meer geïsoleerd raakt.
Kweenie (2003) neemt inhoudelijk en qua vorm een aparte plaats in binnen het oeuvre van Joke van Leeuwen. Het is een fantasierijke collage van illustraties, korte verhalen en anekdotes. Kweenie tuimelt als stripfiguurtje uit zijn verhaal, zomaar in het bed van een meisje. Samen gaan ze op zoek naar het verhaal waarin Kweenie thuishoort. Allerlei verhaalaanzetten uit verschillende genres en met diverse thema's worden as- | |
| |
sociatief aan elkaar gekoppeld. Het is een spel tussen tekst en beeld, vol visuele effecten en bizarre verhalen, waarin de fantasie overheerst.
Een aantal malen waagde Joke van Leeuwen zich op haar eigen onnavolgbare manier aan informatieve boeken. Al in 1988 verscheen We zijn allang begonnen maar nu begint het echt. Hierin vertelt Van Leeuwen hoe een toneelvoorstelling tot stand komt. Tekst en beeld vullen elkaar op een speelse manier aan. Op verzoek van Stichting Ons Erfdeel, financieel gesteund door de Nederlandse Taalunie, schreef ze in 2004 Waarom een buitenboordmotor eenzaam is. Hierin geeft Van Leeuwen geestige en spitsvondige antwoorden op vragen over de Nederlandse taal. Het is geen saai, informatief boek maar een boeiende mix van verklaringen, fantasierijke interpretaties en woordspel. Een halve hond heel denken (2008) is een boek over kijken, over beelden, kleuren en perspectief. Hoe bekijken en interpreteren we beelden? Hoe gaan kunstenaars ermee om en hoe worden we in de beeldcultuur soms gemanipuleerd? Nu eens badinerend, dan weer filosofisch komen tal van onderwerpen vanuit diverse invalshoeken aan bod.
Al vroeg in haar carrière toonde Van Leeuwen zich een meester in het combineren van eenvoudige woorden, totdat ze een verrassend verhaal vormen voor beginnende lezers. De auteur speelt met klanken en tegenstellingen in verhalen waarin ze moeiteloos de kinderlijke logica en gevoelswereld weet te vatten. Sus en Jum (1983) is daarvan het ultieme voorbeeld; een boekje dat inmiddels de status van klassieker heeft verworven. Ook in haar poëziebundel Ozo heppie en andere versjes (2000) trekt ze haar eigen stemgeluid door. Dat doet ze soms letterlijk, in fonetisch geschreven versjes zoals ‘me sokke sakke so...’. Dankzij taal- en woordspel zijn de versjes veelal vrolijk. Ook hier kijkt Van Leeuwen verwonderd naar de wereld, vaak vanuit ongewone invalshoeken.
De twee prentenboeken voor peuters Heb je mijn zusje gezien? (2006) en Waarom lig jij in mijn bedje? (2011) hebben een eenvoudige, repetitieve tekst en een doordachte vormgeving. In Heb je mijn zusje gezien? loopt de ik-figuur langs een muur waarachter enkele bizarre figuren staan. Hij vraagt hen of ze zijn zusje hebben gezien en voegt er telkens een kenmerk aan toe. Wie de flapjes opent, merkt dat de figuren wel dat kenmerk hebben, maar niet het gezochte zusje zijn. De kleurrijke illustraties in acryl bevatten grappige details en fantasierijke combinaties. De muur zelf is versierd met kinderlijke krijttekeningen die, zo blijkt achteraf, zusje heeft getekend. Waarom lig jij in mijn bedje? is een leporelloboekje. Als een jongetje tegen zijn knuffelbeer zegt dat hij in zijn eigen bedje moet, brengt dat een kettingbeweging op gang. Voor elke knuffel is er een bedje, al- | |
| |
leen voor het lappenpopje is er geen bedje meer. Gelukkig ontfermt het jongetje zich over hem. De kleurrijke taferelen staan tegen een rustgevende, donkerblauwe achtergrond. Van Leeuwen creëert dynamiek door het herhalend effect in de dialogen en de illustraties. Bij dat laatste vallen de subtiele mimiek van de knuffels en de aparte bedjes op.
| |
Werkwijze
Zowel de schrijfstijl als de illustratiestijl van Van Leeuwen heeft een eigen cachet dat onmiddellijk herkenbaar is. Al bij het creatieproces zijn woord en beeld onlosmakelijk met elkaar verbonden. Haar handelsmerk zijn pentekeningen die een grappige interpretatie van de tekst geven of er zelf deel van uitmaken. In een interview met Patrick Jordens in 2006 zegt ze: ‘Ik maak mijn boeken erg associatief, de illustraties zijn vaak zijsprongen, een afbeelding van een droom of een gedachtesprong van een personage. Of de beelden komen gewoon in de plaats van de tekst omdat ze beter uitdrukken wat ik bedoel. Ik heb ook vaak gemerkt dat kinderen die moeite hebben met lezen, steun kunnen vinden bij de tekeningen. Alsof ze eerst door het bos van letters gaan en dan uitrusten op het bankje van de tekeningen om er dan weer in te springen.’ Over de verhalen zelf zegt ze: ‘Als ik voor kinderen schrijf, heeft het iets springerigs. Dat heeft te maken met dat perspectief, namelijk niet in het midden gaan staan maar vanaf de zijlijn naar de dingen kijken. Het heeft ook te maken met het afpellen van vanzelfsprekendheden, proberen onbevangen naar de dingen te kijken. Dat doe je ook als je poëzie schrijft, dan bekijk je woorden en formuleringen ook op een heel nieuwe manier.’
In een interview met Geert Sels vertelt ze hoe ze haar personages een eigen stijl geeft. Zo heeft ze Deesje als verlegen meisje met een ‘dun, trillerig lijntje’ getekend. Op de tekeningen van Kukel is ontzettend veel te zien, ze zijn uitgewerkt tot in het kleinste detail. Het eigenaardige wezentje Viegeltje kreeg ‘dartele en vluchtige tekeningen’, omdat het zowel een meisje met vleugels als een vogeltje met benen kan zijn. Voor haar twee prentenboeken koos ze voor acrylschilderingen. ‘Acryl is een dankbaar materiaal om te werken met oppervlakteverschillen. Met de achterkant van het penseel kun je er groeven in trekken.’ Ook de naamkeuze van haar personages is doordacht. Het zijn vaak ongewone namen: Piesie, Deesje, Bobbel, Viegeltje, Kukel, Slopie, Kweenie en vele andere. Ze zeggen iets over de aspiraties van hun ouders of over een typisch kenmerk: Bobbel heet eigenlijk Bo-Belle, Kukel is onhandig, Viegeltje is een vogeltje dat alleen de klinker ‘ie’ kan uitspreken, Slopie heet Slopie Amovere, omdat haar vader bij een sloopbedrijf werkt.
| |
| |
| |
Bezoekjaren
Met Bezoekjaren (1998) schreef Van Leeuwen een realistisch, diepgaand verhaal dat zich afspeelt in de jaren zeventig in Casablanca. Het meisje Zima vertelt in de ik-vorm over het leven in haar Marokkaanse familie. De oudste zoon Amrar verdwijnt voor jaren in de gevangenis omdat hij zich verzet tegen willekeur en onderdrukking. Ook de tweede zoon wordt opgepakt en verdwijnt. In de beschrijving van de bezoekjaren krijgen de gezinsleden een sterke profilering met een duidelijke ontwikkeling door de jaren heen. Het zijn sterke karakters, die doorzetten ondanks tegenslagen, gezondheidsproblemen, financiële moeilijkheden en onrecht dat hen wordt aangedaan. De beschrijvingen typeren de couleur locale. Ze zijn gedetailleerd, soms subtiel, beeldrijk of heel lichamelijk. Van Leeuwen baseerde dit boek op het leven van een Marokkaanse vrouw, Malika Blain. Ze kwam met de broers van Blain in contact door brieven die ze voor Amnesty International schreef.
| |
Toen mijn vader een struik werd
Toda's vader was vroeger bakker maar nu is hij soldaat om zijn land te verdedigen. Uit een boek over camouflage concludeert Toda dat haar vader nu een struik is, maar verder stelt ze zich bij oorlog voeren niet veel voor. Als het thuis te gevaarlijk wordt, moet Toda vluchten naar een buurland waar haar moeder woont. Ze raakt geïsoleerd van het groepje waarmee ze de grens zou oversteken. Onderweg ontmoet ze mensen van allerlei slag en belandt ze op plaatsen waar ze maar een van de vele vluchtelingen is. Toch raakt ze veilig en wel bij haar moeder.
Een oorlog ‘van de enen tegen de anderen’ dwingt een meisje om te vluchten naar een ander land. Ze voelt zich ontheemd, heeft heimwee naar haar vader en oma, krijgt een andere naam, wordt van de ene naar de andere plek gebracht en voelt zich ‘net een postpakketje dat almaar verkeerd bezorgd werd’. De locatie is universeel. De tragiek zit onderhuids en treedt niet op de voorgrond. Door Toda's schijnbaar naïeve vragen komt de absurditeit van het handelen en denken van volwassen naar voren. De kinderlijke kijk op de harde, door regels gedomineerde wereld verzacht de dramatische situaties. Zo ontstaat een evenwicht tussen de donkere en de lichte kant van het verhaal. Eens te meer portretteert Van Leeuwen met ontwapenende humor een boeiend hoofdpersonage dat op weg gaat.
| |
Waardering
Joke van Leeuwen is een van de grote talenten in de Nederlandstalige jeugdliteratuur. Al vanaf het begin van haar carrière oogst ze alom waardering voor haar heel eigen stijl, zowel de tekst als de illustraties. Die appreciatie uit zich in tal van bekroningen en veel aandacht
| |
| |
Uit Toen mijn vader een struik werd
voor elk nieuw boek dat verschijnt. De originele verhalen, innemende personages, visuele vondsten en het taalgebruik vol absurde humor en woordspel weten steeds weer te bekoren.
Over Iep! (1996) zegt Leesidee het volgende: ‘De vleugels van Viegeltje voeren je mee in een wereld waarin niets vanzelfsprekend is, tenzij de fantasie. [-] Gewone gebeurtenissen weet de auteur vaak op zo'n aparte wijze, rechttoe-rechtaan te beschrijven zodat ze toch verrassen.’
Jan Van Coillie vindt Bezoekjaren (1998) een ‘levensecht verhaal’, zonder ‘grote dramatiek of sentiment. [-] In telkens weer trefzekere bewoordingen brengt Joke van Leeuwen mensen en hun gevoelens dichterbij’ (De Standaard der Letteren). Annemie Leysen waardeert dat het boek ‘geen pamflettaire politieke roman’ is geworden. Ze vindt het een ‘meesterlijke strategie’ dat het taalgebruik van het hoofdpersonage ‘evolueert met haar leeftijd, van kinderlijk drammerig tot volwassen registrerend’ (De Morgen).
In Kukel (1998) herkennen de critici de vertrouwde stijl en de basisthema's die Van Leeuwen hanteert. Toch is er veel lof. Volgens Ed Franck kruipen de gevoelens ‘als een soort constante nevel doorheen de zinnen’ (De Standaard der Letteren).
Over Ozo heppie (2000) schrijft Jan Van Coillie in Leesidee het volgende: ‘Joke van Leeuwen houdt van contrasten en combinaties die het gewone openbreken. Misschien steekt daarin wel de kracht van haar beste gedichten.’
Annemie Leysen is vol lof over
| |
| |
Kweenie (2003): ‘Joke van Leeuwen neemt de lezer en de kijker mee op een wervelende tocht in woord en beeld doorheen de wereld van de fantasie en de fictie. Het wordt een verbluffende onderneming, vol dubbele bodems, understatements, woordspelingen en prachtige visuele effecten’. Over Slopie (2004) schrijft ze: ‘Alweer moet een klein meisje in haar dooie eentje tegen het geknoei van hebberige en zelfingenomen volwassenen opboksen. Een thema dat Joke van Leeuwen wel vaker in haar boeken bespeelt, maar dat hier een stuk wranger en dreigender tussen al de grappen en absurde fantasieën door klinkt’ (De Morgen).
Ook Waarom een buitenboordmotor eenzaam is (2004) werd enthousiast onthaald. Mirjam Noorduijn (De Leeswelp) vindt het ‘een buitengewoon boeiend boek [-]. Zoals in veel boeken van Joke van Leeuwen is het samenspel tussen tekst, beeld en typografie fascinerend, doordacht en doeltreffend.’
Patrick Jordens schrijft: ‘Een halve hond heel denken (2008) is een goed gedocumenteerd en warm pleidooi voor bewuster (leren) kijken, én voor de verbeelding, die je meer laat zien dat wat er effectief te zien is’ (De Morgen). Bas Maliepaard spreekt in Trouw over een ‘buitengewoon prikkelende gids door onze beeldcultuur’.
In Toen mijn vader een struik werd (2010) waardeert Maliepaard de ‘hilarische bespiegelingen, maar met een ernstige ondertoon, die Van Leeuwen knap vasthoudt’ (Trouw). Over het hoofdpersonage Toda schrijft Pjotr van Lenteren in De Volkskrant: ‘De ijzeren logica van dit typische Van Leeuwen-personage is onontkoombaar en grijpt vanaf de eerste regel naar de keel.’ Karel Berkhout noemt het ‘een meesterlijk boek, waarin de pijnlijke poëzie het absurdisme van de oorlog zichtbaar maakt’ (NRC Handelsblad).
Ook Van Leeuwens twee prentenboeken voor kleuters kregen lovende commentaren. Vanessa Joosen zegt over Heb je mijn zusje gezien? (2006): ‘Dit soms absurde verhaal is in al zijn eenvoud toch rijk aan betekenis’ (De Standaard). Isabelle Schoepen waardeert ‘de onbevangen verbeelding’ en ‘de bizarre mix van realiteit en fantasie’ (De Leeswelp). Over Waarom lig jij in mijn bedje? (2011) zegt Truusje Vrooland-Löb dat het ‘een blijmakend, vertederend en volmaakt bedverhaal’ is. ‘Niet alleen het verhaal zit qua onderwerp en verhaaltechnisch opzicht goed in elkaar, maar ook de ritmische uitvoering daarvan, het technische concept ervan, klopt als een bus’ (Leesgoed).
| |
Bibliografie
Voor volwassenen
|
De tjilpmachine (1990, novelle), Laatste lezers (1994, gedichten), Vier manieren om op ie- |
| |
| |
mand te wachten (2001, gedichten), Vrije vormen (2002, roman), Wuif de mussen uit (2006, gedichten), Fladderen voor de vloed (2007, verzamelde gedichten), Alles nieuw (2008, roman), Grijp de dag aan (2010, gedichten), Hoe is 't, gedichten in 't stad (2010, Antwerpse stadsgedichten i.s.m. Bob Takes). |
Kinderboeken
|
De Appelmoesstraat is anders. Den Haag, Omniboek, 1978. Heruitgave bij Querido. |
Een huis met zeven kamers. Den Haag, Omniboek, 1979. |
De metro van Magnus. Den Haag, Omniboek, 1981. |
Sus en Jum. Den Haag Omniboek, 1983. Heruitgave: La Rivière & Voorhoeve in 1991 en Querido in 1995. |
Hoor je wat ik doe. Den Haag, Omniboek, 1984. |
Deesje. Amsterdam, Querido, 1985. |
Fien wil een flus. Tilburg, Zwijsen, 1985. |
Mus en bus. Tilburg, Zwijsen, 1986. |
Papa en de nies. Tilburg, Zwijsen, 1986. |
De vis en het boek. Tilburg, Zwijsen, 1986. |
Het verhaal van Bobbel die in een bakfiets woonde en rijk wilde worden. Amsterdam, Querido, 1987. Ook als luisterboek: Rubenstein, 2008. |
Duizend dingen achter deuren. Amsterdam, CPNB, 1988. |
We zijn allang begonnen maar nu begint het echt. Amsterdam, Querido, 1988. |
Wijd weg. Amsterdam, Querido, 1991. |
Dit boek heet anders. Amsterdam, Querido, 1992. |
Niet wiet, wel nel. Tilburg, Zwijsen, 1992. |
Het weer en de tijd. Amsterdam, CPNB, 1993. |
De wereld is krom maar mijn tanden staan recht. Amsterdam, Querido, 1995. |
Ik ben ik. Tilburg, Zwijsen, 1995. |
Een poosje groot. Tilburg, Zwijsen, 1996. |
Twee beleefde dieven. Amsterdam, Querido, 1996. |
Iep! Amsterdam, Querido, 1996. Ook als luisterboek: Luistervink, 2004. |
Bezoekjaren. Amsterdam, Querido, 1998. |
Kukel. Amsterdam, Querido, 1998. |
Een sok met streepjes. Tilburg, Zwijsen, 1999. |
Sontjeland. Tilburg, Zwijsen, 2000. |
Ozo heppie en andere versjes. Amsterdam, Querido, 2000. Uitgebreide uitgave in 2008. |
Wat wil je dan? Tilburg, Zwijsen, 2001. |
Kweenie. Amsterdam, Querido, 2003. |
Slopie. Amsterdam, Querido, 2004. |
Waarom een buitenboordmotor eenzaam is. Rekkem, Stichting Ons Erfdeel, 2004. |
Ga je mee naar Toejeweetwel. Amsterdam, Querido, 2005. (Bevat Een huis met zeven kamers, De metro van Magnus en Het weer en de tijd) |
Heb je mijn zusje gezien? Amsterdam, Querido, 2006. |
Een halve hond heel denken: een boek over kijken. Amsterdam, Querido, 2008. |
Toen mijn vader een struik werd. Amsterdam, Querido, 2010. |
Tikken tegen de maan: 50 kindergedichten uit Nederland en Vlaanderen. Rekkem, Stichting Ons Erfdeel, 2010. (verzamelbundel) |
Waarom lig jij in mijn bedje? Amsterdam, Querido, 2011. |
Over Joke van Leeuwen (selectie)
|
Piet Mooren, Spelen met woord en beeld. In: En nu over jeugdliteratuur, jaargang 10 (1983), nr. 3, blz. 96-100. |
Herman Verschuren, Deesje. In: En nu over jeugdliteratuur, jaargang 13 (1986), nr. 4, blz. 144. [Over Deesje] |
Lieke van Duin, Joke van Leeuwen boent woorden schoon. In: Trouw, 25-11-1992. [Over Dit boek heet anders] |
Ria De Schepper, Wijd weg: broze herinneringen van een oude vrouw. In: Jeugdboekengids, jaargang 34 (1992), nr. 2, blz. 55-56. [Over Wijd weg] |
Bregje Boonstra, Een iets te hoge toonbank; kinderboekrecensies NRC Handelsblad 1983 tot 1993. Baarn, Bekadidact, 1994, blz. 71-72, 98-99, 119-120. [Over Deesje, Sus en Jum en Het verhaal van Bobbel] |
Tom Baudoin, Kafka voor kinderen? In: Litera- |
| |
| |
tuur zonder leeftijd, jaargang 9 (1995), nr. 36, blz. 507-518. [Over Wijd weg] |
Ria De Schepper, Viegeltje het vogelmeisje. In: Leesidee Jeugdliteratuur, jaargang 2 (1996), nr. 9, blz. 310-312. [Over Iep!] |
Ria De Schepper, Een minkukel bij de koningin. In: Leesidee Jeugdliteratuur, jaargang 4 (1998), nr. 10, blz. 417-419. [Over Kukel] |
Ria De Schepper, Joke van Leeuwen. In: Schrijver gevonden. Tielt, Lannoo, 1998, blz. 199-201. |
Ed Franck, Een kalfje met klemme poten. In: De Standaard der Letteren, 5-11-1998. [Over Kukel] |
Belle Kuijken, Kukel. In: De Morgen, 18-2-1999. [Over Kukel] |
Ria De Schepper, Een nieuwe Van Leeuwen, een nieuw geluid. In: Leesidee Jeugdliteratuur, jaargang 4 (1998), nr. 4, blz. 144-146. [Over Bezoekjaren] |
Jan Van Coillie, Een hemelsblauwe kast vol geheimen. In: De Standaard der Letteren, 22-5-1998. [Over Bezoekjaren] |
Jan Van Coillie, Me sokke sakke somaar op me voete... In: Leesidee Jeugdliteratuur, jaargang 7 (2001), nr. 1, blz. 7. [Over Ozo heppie en andere versjes] |
Joke Linders, Op 't randje van twee werelden. In: Ons Erfdeel, april 2001, blz. 201-210. |
Marita Vermeulen, Thuiskomen bij jezelf. In: Leesidee Jeugdliteratuur, jaargang 9 (2003), nr. 6, blz. 230-232. [Interview] |
Annemie Leysen, Een bizar verhaal. In: De Morgen, 25-6-2003. [Over Kweenie] |
Jan van Coillie, Joke Linders, Selma Niewold en Jos Staal (redactie), Encyclopedie van de jeugdliteratuur, Baarn, De Fontein; Groningen, Wolters-Noordhoff, 2004. |
Annemie Leysen, Humor als wapen. In: De Morgen, 20-7-2004. [Over Slopie] |
Marita Vermeulen, Thuis in taal. In: De Standaard der Letteren, 25-11-2004. [Over Waarom een buitenboordmotor eenzaam is] |
Mirjam Noorduijn, Waarom een buitenboordmotor eenzaam is. In: De Leeswelp, jaargang 10 (2004), nr. 9, blz. 364. |
Patrick Jordens, Kinderen moeten zelf kunnen ontdekken. In: De Morgen, 4-10-2006. [interview] |
Hanneke van den Berg, Mooiste sinterklaascadeau. In: Het Parool, 23-11-2006. [Over Heb je mijn zusje gezien?] |
Bas Maliepaard, Kiekeboe! Ben jij mijn zusje? In: Trouw, 16-12-2006. [Over Heb je mijn zusje gezien?] |
Veerle van den Bosch, Meer zien dan je ziet. In: De Standaard, 29-2-2008. [Over Een halve hond heel denken] |
Hanneke van den Berg, Nooit meer op dezelfde manier naar dingen kijken. In: Leids Dagblad, 5-4-2008. [Over Een halve hond heel denken] |
Mirjam Noorduijn, Verlegen lijnen. In: De Groene Amsterdammer, 18-4-2008. [Over Een halve hond heel denken] |
Bas Maliepaard, Bekijk het eens heel anders! In: Trouw, 31-5-2008. [Over Een halve hond heel denken] |
Koen Sels, Kijken met je verbeelding. Van Lieshout en Van Leeuwen over kunst en beelden. In: De Leeswelp, jaargang 14 (2008), nr. 3, blz. 101-103. [Over Een halve hond heel denken] |
Bregje Boonstra, Wat een mooite! Hoogtij in het kinderboek in acht portretten. Amsterdam, Querido, 2009, blz 171-195. |
Geert Sels, Stadsdichteres tegen de muur. In: De Standaard, 16-12-2009. [interview] |
Karin Kustermans, De enen tegen de anderen. In: De Leeswelp, jaargang 16 (2010), nr. 4, blz. 140-141. [Over Toen mijn vader een struik werd] |
Kapstok voor gedachtenjassen. Op: Kinderboekenplein, www.leesplein.nl, 26-1-2010. [interview] |
Jaap Friso, Toda laat haar familie, haar taal en
|
| |
| |
zelfs haar naam achter. Op: www.jaapleest.nl, 9-4-2010. [Over Toen mijn vader en struik werd] |
Veerle Vanden Bosch, Een hotel is een slaberie. In: De Standaard, 9-4-2010. [Over Toen mijn vader en struik werd] |
Bas Maliepaard, Ben jij wel nuttig? In: Trouw, 10-4-2010. [Over Toen mijn vader een struik werd] |
Pjotr van Lenteren, Wrangste Joke van Leeuwen sinds tijden. In: de Volkskrant, 1-5-2010. [Over Toen mijn vader een struik werd] |
Karel Berkhout, Nergens is het veilig voor Toda. In: NRC Handelsblad, 4-6-2010. [Over Toen mijn vader een struik werd] |
Hanneke van den Berg, Oorlog nieuw thema bij Joke van Leeuwen. In: Limburgs Dagblad, 12-6-2010. [Over Toen mijn vader een struik werd] |
Piet Mooren en Karen Ghonem-Woets, ‘Mijn engagement met vluchtelingen heb ik niet van vreemden’. In: Leesgoed, 2010, nr. 2, blz. 62-64. [interview] |
Karin Kustermans, Bladeren, lezen en kijken. In: De Leeswelp, jaargang 16 (2010), nr. 7, blz. 250-251. [Over Tikken tegen de maan] |
Truusje Vrooland-Löb, Bedgenoten. In: Leesgoed, 2011, nr. 4, blz. 23. [Over Waarom lig jij in mijn bedje?] |
Internet
|
www.jokevanleeuwen.com |
www.leesplein.nl |
90 Lexicon jeugdliteratuur
oktober 2012
|
|