| |
| |
| |
Leesboekjes voor het voortgezet technisch lezen
door Annerieke Freeman-Smulders
In de eerste fase van het leesonderwijs - het aanvankelijk lezen - leren kinderen verband te leggen tussen klank en betekenis van woorden enerzijds en het schrijven en lezen daarvan anderzijds: zij leren decoderen. Hierna volgt een periode - het voortgezet technisch lezen - waarin kinderen deze vaardigheid inoefenen. Dat houdt een verdere automatisering van het decoderen in, terwijl tegelijkertijd de receptieve woordenschat groeit en een hogere leessnelheid ontwikkeld wordt. De leesboekjes die in deze periode gebruikt worden, zijn de eerste boekjes die kinderen, onafhankelijk van de methode voor aanvankelijk lezen, zelfstandig moeten kunnen lezen. De kinderen zitten dan in de groepen 4 of 5 (leeftijd zeven tot acht jaar); in termen van het avi-systeem betreft het overwegend boekjes van niveau 5.
| |
Aanbod
Er bestaat een groot aanbod van leesboekjes voor niveau 5; de avi-niveaulijst van 1989 vermeldt bijvoorbeeld 278 titels. Daarin zijn naast typische leesboekjes ook opgenomen: kleuter-voorleesboeken, prentenboeken, informatieve boeken, boekjes voor bijbelonderricht en boekjes behorend bij een bepaalde leesmethode. Daarbij vermeldt de lijst ook boeken voor kinderen met leesmoeilijkheden. Het ongediscrimineerd samenbrengen van boeken voor verschillende doeleinden en verschillende leeftijden binnen één lijst bemoeilijkt de keuze. De geïntendeerde leeftijd van de leesboekjes in niveau 5 loopt dan ook uiteen van vier tot twaalf jaar.
| |
Verschijningsvorm
Veel leesboekjes verschijnen in een uitgeversserie en/of een auteursserie. Een uitgeversserie bevat boekjes van verschillende auteurs en is gericht op kinderen van dezelfde leeftijd en leesvaardigheid. Een auteursserie wordt door één auteur geschreven: de boekjes hebben steeds dezelfde hoofdpersoon en zijn eveneens op dezelfde leeftijd en leesvaardigheid gericht. Beide typen series zijn uiterlijk per serie als zodanig herkenbaar. Vooral de auteursseries bevatten veel oude boekjes zoals de ‘Tup en Joep’-serie van H. Arnoldus, waarvan veel delen inmiddels de dertigste druk gepasseerd zijn.
| |
Veranderingen
Eind jaren zeven- | |
| |
tig heeft Freeman-Smulders onderzoek gedaan naar vorm en inhoud van enkele honderden leesboekjes voor het voortgezet leesonderwijs, te weten niveau 5 tot en met niveau 9.
Tien jaar geleden brachten uitgevers voornamelijk ‘verticale’ series uit, bestemd bijvoorbeeld voor de vroegere jaarklassen 1 tot 3 of 2 tot 6. In deze series liepen inhoud, bladspiegel, omvang en taalgebruik (met andere woorden: de moeilijkheidsgraad in brede zin) synchroon met jaarklasse en leeftijd. Dat waren series zoals ‘De Zevensprong’ van Malmberg en ‘Lees meer’ van Dijkstra-Zeist. Sommige series handelden over dezelfde hoofdpersoon (c.q. personen) zoals ‘Erik en Anke’ van Van Goor, of ‘De Blauwe maan’ van Thieme. In deze beide laatste series raakten de lezers vertrouwd met de hoofdpersonen en hun levensomstandigheden zodat het verhaal snel op gang kon komen. Bovendien bood zo'n serie de mogelijkheid, de inhoud, het taalgebruik en de verhaalstructuur aan de leeftijd van de lezers aan te passen.
De technische opzet van het lezen in niveaugroepen en de grote produktie van boekjes voor kinderen met leesmoeilijkheden, heeft dit type series min of meer overbodig gemaakt. Onder invloed van de vraag naar boekjes van een bepaald niveau zijn de uitgevers voornamelijk ‘horizontale’ series met teksten met een bepaalde woord- en zinslengte gaan produceren.
De vormgeving van de nieuw uitgekomen boekjes is sterk verbeterd: meer illustraties, vaak in kleurendruk; meer wit op de pagina's en met name meer wit tussen de alinea's; een harde kaft met kleurige omslagtekening; meer een ‘echt boek’. Aan de series van bijvoorbeeld Arnoldus en Zonneveld daarentegen is sinds twintig jaar nauwelijks iets veranderd.
| |
Informatie over leesboekjes
Er verschijnen nauwelijks recensies over leesboekjes(series). Informatie, anders dan uit uitgeversfolders, is niet eenvoudig te krijgen. Zo nu en dan bevatten de tijdschriften Leesgoed, Moer en Vernieuwing van Onderwijs en Opvoeding een bespreking van één of enkele series. Sommige schoolbibliotheekdiensten verschaffen keuzelijsten van op kwaliteit geselecteerde leesboekjes.
De boekjes op de avi-niveaulijsten zijn voorzien van codenummers die informatie geven over het verhaal. Helaas is deze handreiking - die in veertien jaar tijd niet is aangepast of veranderd - om verschillende redenen slecht bruikbaar. Het is alleen mogelijk van een bepaald boek in de uitgeverslijst het codenummer op te zoeken, en niet omgekeerd binnen een bepaald niveau een gewenst codenummer te vinden. Er zijn codenummers die aan geen enkel boek
| |
| |
zijn toegekend, en een twintigtal boeken draagt een codenummer dat in de code-omschrijving niet wordt genoemd. De indeling naar inhoud is niet evenwichtig: hiervoor zijn 28 codenummers beschikbaar maar tweederde van de boeken is ondergebracht in twee rubrieken: Nederlands milieu met nadruk op kinderen (code 201) en sprookjes en fabels, waaronder ook sprekende dieren (code 215), terwijl geliefde categoriën als vriendschap met dieren en detectiveverhalen ontbreken.
Een nieuwe uitgave van het kpc, waarin een inhoudelijke beschrijving van 95 boekjes in de niveaus 1 tot en met 9, komt nauwelijks aan deze kritiek tegemoet.
Dat een aantal scholen de keuze moeilijk vindt, blijkt uit een onderzoek naar het gebruik van avi-materialen: 96 procent van de scholen die een uitspraak doen over het gebruik van de niveaulijsten, heeft behoefte aan een indeling op jaargroep (= leeftijd) en daarbinnen op avi-niveau.
| |
Moeilijkheidsgraad
Alle boekjes worden geacht van dezelfde moeilijkheidsgraad te zijn, namelijk geschikt voor kinderen die het aanvankelijk lezen beheersen. Een vergelijking laat echter zien dat er tussen de boekjes binnen dit avi-niveau grote verschillen bestaan in technische moeilijkheidsgraad, omvang, bladspiegel, taalgebruik en inhoud.
Het avi-niveau wordt berekend vanuit de gemiddelde woord- en zinslengte van de tekst. Voor ieder niveau gelden in dit opzicht theoretisch bepaalde marges. In de praktijk klopt dit niet: van de leesboekjes van niveau 5, vermeld in de avi-niveaulijsten van 1989, heeft 40 procent een woordlengte die bij de niveaus 6, 7 of 8 behoort; 19 procent heeft een zinslengte passend bij niveau 4. Het gevolg hiervan is dat er binnen niveau 5 geen sprake is van een vergelijkbare technische moeilijkheidsgraad.
| |
Omvang en lay-out
De omvang van de boekjes loopt sterk uiteen. Een geheim konijn van Jacques Vriens telt 24 bladzijden en bevat een kort, eenvoudig verhaaltje. De rode vlek van J. van der Hulst daarentegen, een breed uitgesponnen verhaal, telt 197 bladzijden.
Het leesgemak kan worden bevorderd door heldere vormgeving en functioneel wit op de pagina's. Binnen dit ene niveau komen boeken voor met ongeveer 40 woorden op een pagina en met regels die slechts uit vier of vijf woorden bestaan. Andere boeken daarentegen hebben volgedrukte bladzijden, soms zelfs zonder een regel wit en tellen 150 à 175 woorden per pagina. Wat leesgemak betreft zijn deze boekjes dan ook niet vergelijkbaar.
| |
Taalgebruik
De dwang, binnen een bepaald niveau te schrijven
| |
| |
brengt schrijvers er soms toe de zinnen kunstmatig kort te houden: een gemakkelijk middel om op een laag avi-niveau uit te komen. Dat leidt nogal eens tot saai mededelingenproza of tot een ‘kort-affe’ reportagestijl met snelle gedachtesprongen. Zinnen beginnen dan veelvuldig met Daarom, Want, En, Dan of Maar. Sommige auteurs hanteren een eigen woordgebruik om lange woorden te vermijden. Als bijvoorbeeld op een verjaardag de kaarsjes op de taart worden aangestoken, heet dat: ‘Moe maakt vuur.’ Het streven naar korte woorden en zinnen leidt tot verkeerd gebruik van de onvoltooid verleden tijd. ‘Ik at ook een hele pudding’, in plaats van ‘heb.. gegeten’.
Daar staat tegenover dat het wel degelijk mogelijk is met een beperkte woordenschat en een laag technisch leesniveau in normaal taalgebruik leuke en toegankelijke boekjes te schrijven, zoals Rindert Kromhout in Hens up of Anke de Vries in Een boef onder het bed hebben bewezen.
| |
Structuur
Om een verhaal goed te kunnen begrijpen moet het een duidelijke samenhang vertonen. Bij een willekeurige opsomming van gebeurtenissen raken kinderen al te gemakkelijk de draad kwijt, ze kunnen de beschreven gebeurtenissen geen plaats geven in het geheel van de handelingen. Een boekje waarin na dertien regels een zeven bladzijde lange droom wordt verteld, met daarbinnen ook nog een ander verhaal, vraagt teveel van de beginnende lezer. Het doorbreken van de chronologische structuur hoeft overigens niet altijd bezwaarlijk te zijn, zoals Godfried Bomans in Het sprookjesbos laat zien.
| |
Inhoud
Ook de inhoud van een verhaal kan aan de moeilijkheidsgraad bijdragen, bijvoorbeeld als het verhaal ingewikkeld is, of (meer) kennis van de wereld vraagt. Henk van Kerkwijk verwerkt bijvoorbeeld wel erg veel verhaalelementen in het ongeveer 2200 woorden tellende Hoe vraag je een raket: een komeet met spinnen die in een andere baan willen, twee presidenten die een raket zullen sturen, een reis naar Zwitserland. In Een luie ezel daarentegen verhaalt R. Horstman begrijpelijk en met humor over het leven in een niet-westers land.
| |
Waardering
Voor het voortgezet technisch lezen worden voornamelijk verhalende boekjes gebruikt. De beoordeling daarvan dient niet alleen betrekking te hebben op de moeilijkheidsgraad. Ook het verhaal als produkt van de verbeelding moet aandacht krijgen.
Er zijn een aantal boekjes die voortdrijven op toevallige gebeurtenissen, (en/of) met een passieve hoofdpersoon die alles over zich heen
| |
| |
laat komen, (en/of) die handelen over onbetekenende gebeurtenissen, in overdreven termen als spannend of grappig voorgesteld. In deze verhalen gebeurt van alles, zonder dat duidelijk is waarom het gebeurt; het zijn verhalen zonder logische samenhang. Ook het wereldbeeld en het taalgebruik zijn vaak zo ouderwets dat het de kinderen vreemd en onbegrijpelijk voor zal komen.
De series van Arnoldus (o.a. ‘Klik en Klak’, ‘Tup en Joep’) en Zonneveld (‘Piet Eekhoorn’) zijn hier en daar sadistisch en discriminerend. Als zich in een dergelijke serie een vreemdeling (mens, dier of fantasiefiguur) voordoet, is die bij voorbaat verdacht, het uiterlijk wordt als onsympathiek beschreven en het is duidelijk dat zo iemand dient te verdwijnen. Binnen deze series hebben de personages geen herinnering aan wat hen in de vorige delen is overkomen. Emotionele binding tussen de personages ontbreekt. De illustraties zijn stereotiep en niet altijd goed geplaatst.
Er zijn ook boeken die kinderen iets beters en meer te bieden hebben: eenheid van tekst en tekening bijvoorbeeld in de serie ‘Lees je al?’ van Holkema en Warendorf. De personages hebben onderling warme relaties waarbij hulp en aandacht in moeilijke omstandigheden vanzelfsprekend zijn.
De kinderen in J. Weyters, We komen weer in de krant ondernemen iets om uit hun isolement te komen; in Kind verdwenen van Frank Herzen herstellen kinderen de fout die ze hebben gemaakt.
Het is kenmerkend voor de inhoudelijke kwaliteit van de gemiddelde leesboekjes dat verhalen met een toch niet zo opzienbarend gegeven, onmiddellijk opvallen. Bij fantasieverhalen bestaat bijvoorbeeld een ‘logische’ overgang van de realiteit naar een gedroomde werkelijkheid, zoals in De verjaardagsreus van A. Broger.
De leesboekjes van avi-niveau 5 zijn niet van eenzelfde moeilijkheidsgraad, dus niet van eenzelfde niveau. Tot ongeveer 1980 was de leesoefenstof voor deze groep homogener. Al liepen de woord- en zinslengte soms wat uiteen, en was er niet zoveel wit op de pagina's, de boekjes waren toch vergelijkbaar wat vormgeving, inhoud en structuur betreft. Alles was afgestemd op zeven- tot achtjarigen. Het enige wat de boekjes van niveau 5 in 1991 gemeen hebben, is dat de gemiddelde woord- en zinslengte, aangeduid in een formule, een bepaalde waarde heeft. Een garantie dat deze boekjes daardoor geschikt zouden zijn voor de eerste fase van het voortgezet technisch lezen, is dat echter niet.
Het dwingende kader van de avi-niveaus, door scholen aan de uitgevers, en door de uitgevers aan de auteurs opgelegd, heeft veelvuldig tot slecht taalgebruik geleid.
| |
| |
Het ontbreken van consensus over inhoudelijke eisen waaraan leesboekjes voor deze doelgroep moeten voldoen, heeft er mede toe geleid dat de leesboekjes literair van lage kwaliteit zijn. Vergeleken met eerder genoemd onderzoek naar leesboekjes voor alle niveaus is er een hoger percentage triviale literatuur. Daar staat tegenover dat de spreiding in kwaliteit groter is dan vroeger.
Een verzamellijst waarin een grove ordening op leeftijd is aangebracht - eventueel met een onderverdeling in niveaus - zou gebruikers betere keuzemogelijkheden bieden, ook voor kinderen die moeite hebben met lezen. Bij een dergelijke ordening vinden de boeken voor oudere kinderen met leesmoeilijkheden hun terechte plaats tussen de boeken voor de bovenbouw.
| |
Bibliografie
M. Assenberg en L.H. Schuurman Hess, AVI-niveaulijsten voor het technisch lezen. 's-Hertogenbosch, 1989. |
A. Freeman-Smulders, 224 leesboekjes critisch bekeken. In: Bibliotheek en Samenleving, jaargang 7 (1979), blz. 40-46. |
A. Freeman-Smulders, Over het beoordelen van leesboekjes. In: Reflex, jaargang 1980, nr. 2, blz. 1-67. |
K. Konijnendijk, A. van Laarhoven en H. Peeters, Leesboeken voor kinderen, deel 1. 's-Hertogenbosch, 1990. |
Niveaulijsten technisch lezen. 's-Hertogenbosch, diverse uitgaven 1977-1983. |
R. Touwen, AVI-marktonderzoek; een onderzoek naar het gebruik van het AVI-leespakket op basisscholen in Nederland. 's-Hertogenbosch, 1990. |
27 Lexicon jeugdliteratuur
oktober 1991
|
|