| |
| |
| |
H.E. Kuylman
door Jacques Vos
Hendrik Everhardus Kuylman werd op 18 juli 1881 geboren in Harderwijk. Al in zijn vroege jeugd ontwikkelde hij een grote interesse voor de natuur, met name voor vogels. Hij bracht veel vrije tijd door in de keet van vogelvangers en maakte zwerftochten langs de toenmalige Zuiderzee en over de destijds nog ongerepte Veluwe. Liefde voor de natuur werd ook gestimuleerd door zijn vader die een aantal volières bezat.
Kuylman werkte als administratief medewerker bij de Nederlandse Spoorwegen, schrijven over de natuur was zijn belangrijkste vrijetijdsbesteding. Hij leverde bijdragen aan een groot aantal tijdschriften, waaronder Buiten, De Levende Natuur, Natuur en Techniek, Stavast en Dierenbescherming. Ook had hij een vaste rubriek, ‘Bosch en Beemd’, in de Biltse en De Bilthovense Courant, het streekblad van zijn latere woonplaats Bilthoven.
In 1924 verscheen bij W.L. & J. Brusse's Uitgeversmaatschappij Snelvoet, de schrik der Veluwe, het eerste deel van een serie dierenverhalen (Snelvoet is een vos). De bekendheid die Kuylman hiermee verwierf, leidde ertoe dat hij werd benaderd met het verzoek teksten te leveren voor de bekende Verkade-albums. In 1934 verscheen Hans de Torenkraai, een jaar later gevolgd door De Boerderij. Daarnaast schreef Kuylman een vijftal jongensboeken.
Hij is op 26 juli 1958 in Bilthoven overleden.
| |
Werk
Wat zijn publicaties over de natuur in het algemeen en over bepaalde dieren in het bijzonder betreft, wordt Kuylman gerekend tot de ‘na- | |
| |
tuurromantici’, een term die geïntroduceerd is door de ornitholoog K.H. Voous. Tot deze categorie horen veel schrijvende amateur-biologen die met name in de eerste helft van de twintigste eeuw actief waren. Allen ondergingen in meer of mindere mate invloed van het zogeheten biologisch reveil waarvan sprake was aan het begin van die eeuw. De publicaties van E. Heimans en Jac. P. Thijsse speelden daarbij een grote rol. Onder de natuurromantici bevinden zich vogels van diverse pluimage: schoolmeesters (J. Vijverberg, K. Zwart), dominees (R.J. de Stoppelaar) en publicisten (A.B. Wigman, R. Tolman).
Hoewel er tussen de natuurromantici onderling grote verschillen bestaan, hebben zij een aantal kenmerken gemeen: ze populariseren de natuurstudie, geven uiting aan hun verwondering over wat ze in de natuur waarnemen, spreken over hun waarnemingen nogal eens in superlatieven, gebruiken vaak bloemrijke taal en zijn niet altijd wars van sentiment en een antropomorfe benadering van het dierenleven. Met andere woorden: niet de wetenschappelijke benadering maar schoonheid en beleving staan voorop.
Al deze kenmerken zijn te vinden in de dierenboeken die Kuylman tussen 1924 en 1930 schreef. De antropomorfe benadering blijkt al uit het feit dat de dieren die centraal staan alle een eigennaam hebben: Snelvoet, de schrik der Veluwe (1924), Snelwiek, de edelvalk (1925), Avonturen van Scherpoog, het koolmeesje (1926), Bontje de bergeend (1928) en Roofgauw, de sluwe ulk (1930). Volgens Kuylman was het gedrag van de individuele dieren exemplarisch voor de soort waartoe zij behoren: alle bergeenden broeden in konijnenholen, alle koolmezen eten insecten, alle bunzings (een ulk is een bunzing) zijn rovers.
De vijf verhalen kennen alle hetzelfde stramien: geboorte van de ‘hoofdpersoon’, beschrijving van de levenscyclus en ten slotte de (soms wrede) dood. Daarnaast volgt het verhaal de wisseling van de seizoenen. Kuylman verwerkte er veel informatie in over gedrag, leefwijze en leefomgeving van het dier. Tegelijkertijd vertelt hij spannende verhalen: achtervolging van de prooi of zelf als prooi achtervolgd worden, onverwachte gevaren, zien te overleven in de winter en een barre tocht tijdens de voor- en najaarstrek. Veel aandacht schenkt hij aan de relatie mens en natuur, waarbij de mens er niet altijd even goed afkomt. In Avonturen van Scherpoog, het koolmeesje gaat Kuylman bijvoorbeeld uitgebreid in op alle mogelijke manieren om vogels te vangen, zoals lijmstekken, werken met lokvogels, lijsterstrikken, slagnetten en het blind branden van vinken om ze beter te laten zingen. In de verhalen komen nogal eens stropers voor. Kuylman kan het billijken dat die - daartoe gedwongen
| |
| |
door armoedige leefomstandigheden - een eend, konijn of ree verschalken.
De verhalen kenmerken zich door bloemrijk taalgebruik. In combinatie met de antropomorfe benadering van het gedrag van dieren leidt dat tot zinnen als: ‘Met bloed belopen oogen had hij zijne wegsnellende prooi nagekeken, had zijn greep nog eens en nog eens over gedaan, om een volgende keer zekerder te zijn van zijn aanval’, en: ‘Onhoorbaar, in de verwarring van het oogenblik onopgemerkt, sluipt een kleine, lenige gestalte uit het hol en verdwijnt in den nacht, om elders zijn moordenaarswerk te verrichten’ (beide afkomstig uit Snelvoet, de schrik der Veluwe).
De Zaanse koekfabrikant Verkade begon in 1906 met een reclameactie die bestond uit een jaarlijkse uitgave van albums waarin kopers van Verkade-producten plaatjes konden ‘plakken’. Aan deze serie werkten ook bekende biologen mee, van wie Jac. P. Thijsse de productiefste was. Omstreeks 1930 liep de verkoop van de albums terug, enerzijds vanwege de economische crisis, anderzijds omdat de albums gaandeweg te serieus en te moeilijk geworden waren. Verkade wilde terug naar een meer populaire aanpak. Na lang speuren kwam men terecht bij Kuylman, die met zijn serie dierenverhalen had bewezen voor een breed publiek van volwassenen en (vooral) kinderen te kunnen schrijven.
In het najaar van 1934 verscheen Hans de Torenkraai. Het verhaal gaat over een kauwtje; soms broeden kauwen in torens, vandaar de naam torenkraai, geen officiële benaming. Hoewel Verkade niet helemaal tevreden was, verscheen een jaar later toch een nieuw album van Kuylman, De Boerderij. De gebeurtenissen spelen zich af op De Oude Olm, een grote boerderij. Net als in zijn dierenverhalen volgt Kuylman in dit album de loop van de jaargetijden. De hoofdstuktitels luiden: Natuur ontwaakt, Zomerbloei, Oogsttijd, Winterrust en (na de winter) Herleving, waarmee de cirkel rond is. De lezer (en gezien de in totaal 144 plaatjes: de kijker) krijgt informatie over alle mogelijke aspecten van het boerenleven: de verschillende landbouwwerktuigen, de gewassen, duiven- en kippenrassen en de ‘echte’ natuur in en om de boerderij. Hoewel het wel eens tegenzit - een enorme muizenplaag bijvoorbeeld - geeft Kuylman een tamelijk idyllisch en traditioneel beeld van het leven op De Oude Olm.
Kuylman is ook de auteur van een vijftal jongensboeken. Meisjes treden er alleen in op als zusje van de hoofdpersonen. Een uitzondering is Elsje uit Pechvogel (1931), die in het tweede deel van het boek met de hoofdpersoon trouwt. Verder zijn in deze boeken alle traditionele verhaalelementen aanwezig die destijds
| |
| |
in het genre voorkwamen. Er is sprake van logeerpartijen, onder meer in Vacantie-avonturen van vier jongens (1928), de hoofdpersonen lossen een misdaad op, zoals in Het spookhuis in het bos (1934), het hoofdpersonage wordt door een gluiperige jongen vals beschuldigd, maar alles komt aan het einde van het verhaal weer goed: Koen Borgers (1936). Met uitzondering van dit laatste verhaal spelen de gebeurtenissen zich af in een gegoed milieu. De logeerpartijen in Het spookhuis in het bos vinden bijvoorbeeld plaats bij respectievelijk de notaris en de dokter in het dorp. Tijdens een kerstviering in huiselijke kring in Vacantie-avonturen van vier jongens eten het gezin en de gasten gans. Veel van de in deze verhalen optredende jongens gaan na de lagere school naar de hbs. De welgestelden zijn weliswaar rijk maar zorgen ook voor hun arme medemens. Een voorbeeld van zo'n weldoener is de baron uit Koen Borgers.
| |
Hans de Torenkraai
‘Pezen en spieren tot scheurens toe gespannen, schoot Hans de Torenkraai door het luchtruim’. Met deze zin begint het eerste hoofdstuk van het verhaal over het kauwtje Hans. Tijdens de voorjaarstrek uit het verre zuiden naar Nederland wordt hij achterna gezeten door een zeearend. In dit eerste (en in verhouding tot de andere hoofdstukken tevens het langste) hoofdstuk vertelt Kuylman over het leven van Hans in het voorjaar. Hij vindt een vrouwtje, maakt een nest in een holle boom, paart, verliest het eerste legsel (opgegeten door een kerkuil) en krijgt voor de tweede keer jongen, ditmaal in de schoorsteen van een kasteel. Wanneer deze uitvliegen, blijft de jongste, het zogeheten nestdotje, achter omdat het nog nauwelijks kan vliegen. Gelukkig wordt het gevonden door Jan, de zoon van boer Harmsen, die het vogeltje verzorgt en hem Gerrit noemt.
Het verhaal volgt langs twee verhaallijnen het leven van Hans in de natuur en dat van Gerrit op de boerderij gedurende de vier seizoenen. Hans maakt van alles mee: hij verliest zijn vrouwtje en een jong doordat een boer in een kersenboomgaard hen doodschiet, hij achtervolgt een rat die het heeft voorzien op jonge vogels, ontsnapt ternauwernood aan een wezeltje, vertrekt in de herfst weer naar het zuiden, keert in het voorjaar terug en wordt deze keer niet door een zeearend maar door een sperwer achterna gezeten.
Het leven van Gerrit kent minder gevaren; daarmee wordt hij pas geconfronteerd als hij in de herfst zijn instinct volgt: hij verlaat Jan en gaat zwerven. In het hoofdstuk over de winter met de veelzeggende titel ‘Winterleed’ is niet Hans maar Gerrit de hoofdpersoon. Hij komt bijna om van honger en kou en zou gestorven zijn als hij niet al zwervend weer op de boerderij van Jan was terechtge-
| |
| |
Illustratie van C. Rol uit Hans de Torenkraai
komen. Daar blijft hij niet lang: Jan laat hem los en Gerrit verovert een vrouwtje: ‘Met een blijden schreeuw schoot Gerrit naar buiten, was in een oogenblik boven de toppen der bomen en verdween in de richting, waar het vrouwtje hem riep.’
De verhalen over Hans en Gerrit vormen niet meer dan een kader voor de beschrijving van de natuur in lente, zomer, herfst en winter. Kuylman geeft geheel volgens de bedoelingen van het Verkade-album nogal opsommerig informatie over vogels, planten, insecten en landschappen. Van de meeste planten en dieren bevat het album plaatjes die vervaardigd zijn door C. Rol, J. Voerman jr. en H. Rol.
| |
Waardering
In Wormcruyt met suycker schrijft D.L. Daalder in het hoofdstuk over de kinderlectuur van 1920-1940 dat er in deze periode sprake is van drie hoofdfiguren: Cor Bruyn, Leonard Roggeveen en Mevr. Sellleger-Elout. Daarnaast zijn er zeventien schrijvers en zestien schrijfsters van wie het werk ‘om verschillende redenen de volle aandacht van onze kinderen waard is’. Hiertoe rekent hij ook Kuylman, zij het dat hij vooral oog heeft voor zijn dierenverhalen en de beide Verkade-albums.
De jongensboeken worden nog wel terloops door K.H. Voous genoemd, maar zijn inmiddels volledig vergeten. De vijf dierenverhalen werden redelijk positief besproken, critici vergeleken Kuylman met destijds beroemde schrijvers van dierenverhalen als Curwood, Long en Lörs. Onderwijsbladen merkten op dat de boeken niet zouden misstaan in de
| |
| |
schoolbibliotheek, omdat ze bij kinderen de liefde voor de natuur konden ontwikkelen. De over het algemeen positieve beoordeling heeft echter niet geleid tot hoge verkoopcijfers. Bestudering van het gedenkboek van W.L. & J. Brusse's Uitgeversmaatschappij laat zien dat er nooit sprake is geweest van herdrukken; integendeel, het aantal niet verkochte exemplaren steeg per deel. Ook werden alle delen in 1934 met ongeveer 50 procent in prijs verlaagd. Dit heeft niet geholpen: in 1942 werden de restpartijen aan een firma in Amsterdam verkocht. Eigenlijk hebben alleen de delen 1 en 2 van de serie het redelijk gedaan. Wel dient te worden opgemerkt dat een fragment uit Snelvoet, de schrik der Veluwe werd opgenomen in het in 1937 verschenen Het Boek voor de Jeugd. De redactie - onder meer Cor Bruyn en Theo Thijssen - wilde in dit gezinsboek van 768 pagina's ‘voor onze meisjes en jongens het mooiste maken, wat mogelijk was’.
De (relatieve) bekendheid van Kuylman berust eigenlijk uitsluitend op Hans de Torenkraai en in mindere mate op De Boerderij. Biologen als Portielje, Van Dieren en Strijbos hadden destijds veel kritiek op dit boek: Kuylman was slecht op de hoogte van de laatste stand van zaken in de ornithologie, zo laat hij bijvoorbeeld kauwen in de herfst wegtrekken, terwijl onderzoek had uitgewezen dat de meeste kauwen standvogels zijn. De lyrische, antropomorfe benadering wekte eveneens wrevel. Ook Jac. P. Thijsse was verre van enthousiast. Deze kritiek uit biologische vakkringen had geen invloed op het succes van het boek bij het grote publiek. Hans de Torenkraai haalde elf drukken en in totaal werden er 111.363 exemplaren van verkocht.
Ook in latere publicaties wordt het album nog in gunstige zin genoemd. Toos Zuurveen schenkt er in haar handboek over de geschiedenis van de jeugdliteratuur, Van zedenleer tot Bruintje Beer, positief aandacht aan, Tine van Buul noemt het in De hele Bibelebontse berg in het door haar geschreven hoofdstuk over het kinderboek in de reclame. Zij citeert onder meer een gedicht over Hans de Torenkraai uit de bundel Strafwerk van T. van Deel. Jan Wolkers gaf ooit in een radio-interview op de vraag welke regel uit een Nederlands boek het meeste indruk op hem had gemaakt het volgende antwoord: ‘Dreigend naderde winter met de komst van de wilde zwanen. Op de machtige, sterke wieken kwamen zij onverwachts over het grauwe watervlak van het IJsselmeer. Wit als sneeuw stak hun gevederte af tegen het grijsgrauwe water en de lood-blauwe lucht, die benauwend laag over de aarde hing’. Dit is de openingszin van hoofdstuk 4 uit Hans de Torenkraai.
| |
| |
| |
Bibliografie
Jongensboeken
|
Vacantie-avonturen van vier jongens. Met illustraties van G.D. Hoogendoorn. Amsterdam, H. Meulenhoff, 1928. |
De schat van Toon den smokkelaar. Met illustraties van Jan Wiegman. Amsterdam, H. Meulenhoff, 1929. |
Pechvogel. Illustraties anoniem. Amsterdam, H. Meulenhoff, 1931. |
Het spookhuis in het bosch. Met illustraties van Jan Wiegman. Amsterdam, H. Meulenhoff, 1933. |
Koen Borgers. Met illustraties van G.D. Hoogendoorn. Amsterdam, H. Meulenhoff, 1936. |
Dierenverhalen
|
Snelvoet, de schrik der Veluwe. Met illustraties van J.F. van Doornik. Rotterdam, W.L. & J. Brusse's Uitgeversmaatschappij, 1924. |
Snelwiek, de edelvalk. Met illustraties van J.F. van Doornik. Rotterdam, W.L. & J. Brusse's Uitgeversmaatschappij, 1925. |
Avonturen van Scherpoog, het koolmeesje. Met illustraties van J.F. van Doornik. Rotterdam, W.L. & J. Brusse's Uitgeversmaatschappij, 1926. |
Bontje de bergeend. Met illustraties van J.F. van Doornik. Rotterdam, W.L. & J. Brusse's Uitgeversmaatschappij, 1928. |
Roofgauw, de sluwe ulk. Met illustraties van J.F. van Doornik. Rotterdam, W.L. & J. Brusse's Uitgeversmaatschappij, 1930. |
Hertenleven (kort verhaal). In: Het Jongens-jaarboek; vierde jaar 's-Gravenhage, H.P. Leopold's Uitgeversmaatschappij, z.j. |
Een fragment uit Snelvoet, de schrik der Veluwe, is opgenomen in: Cor Bruyn e.a. (red), Het Boek voor de Jeugd. Amsterdam, N.V. de Arbeiderspers, 1937 (5e druk, 1947). |
Verkade albums
|
Hans de Torenkraai. Met illustraties van C. Rol, J. Voerman jr en H. Rol. Zaandam, Verkade's fabrieken, 1935 (1934). |
De Boerderij. Met illustraties van C. Rol, J. Voerman jr en J. Rol. Zaandam, Verkade's fabrieken, 1936 (1935). |
Over H.E. Kuylman
|
D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker. Schiedam, Interboek International, 1976, blz. 153-154. (Eerste druk: Amsterdam, 1950.) |
Tine van Buul, Het kinderboek in de reclame. In: Nettie Heimeriks en Willem van Toorn, De hele Bibelebontse berg. Amsterdam, EM. Querido's Uitgeverij, blz. 515-540. |
Sjoerd van Faassen e.a. (red.), W.L. & J. Brusse's Uitgeversmaatschappij 1903-1965. Rotterdam, Uitgeverij 010, 1993, blz. 516, 543, 575, 623, 687. |
K.H. Voous, In de ban van vogels. Ornithologisch Biografisch Woordenboek van Nederland. Utrecht, Uitgeverij Scheffers, 1995, blz. 24-26, 332. |
Toos Zuurveen, Van zedenleer tot Bruintje Beer. Kind, kindbeeld en kinderboek door de eeuwen. Uithuizermeeden, Uitgeverij Roorda, 1996, blz. 501. |
Marga Coesèl, Natuurlijk Verkade. Het verhaal van de albums. Warnsveld, Uitgeverij Terra, 1999, blz. 61-64. |
Marga Coesèl e.a. (red.), De natuur als bondgenoot. De wereld van Heimans en Thijsse in historisch perspectief. Zeist, KNNV Uitgeverij, 2007, blz. 144-149. |
77 Lexicon jeugdliteratuur
juni 2008
|
|