Werk
In haar eerste bundels richt Nannie Kuiper zich op kleuters en op leerlingen van de eerste en tweede klas van de lagere school. In haar latere werk, bijvoorbeeld in Dag Hobbelpaard, schrijft zij ook voor nog iets jongere kinderen.
De kraai is door zijn nest gezakt bevat vier soorten gedichten: gedichten waarin Nannie Kuiper gebruik maakt van allerlei sprookjeselementen (bijvoorbeeld ‘De kleine heks’), gedichten die aansluiten bij reële situaties waarin kleuters zich kunnen bevinden, (bijvoorbeeld ‘Het speelkwartier’), gedichten waarin fantasie en realiteit gecombineerd worden (bijvoorbeeld ‘Het kussentje en het kinderbed’) en gedichten die enigszins verwant zijn aan zogenaamde nonsensversjes (bijvoorbeeld ‘Weet je wat ik durf?’: ‘Weet je wat ik durf?/aan een olifantenslurf/éne, tweeë, drieë/met een reuzenzwaai/dan zit je/boven op die hoge rug/en dan.../langs het staartje weer terug’). Overigens overheersen in deze bundel duidelijk de gedichten over concrete situaties.
De voorkeur voor gedichten die over levensechte situaties handelen, is in haar latere werk nog duidelijker merkbaar. ‘Een sprookjesgedicht zal ik niet gauw meer schrijven, wat ik te zeggen heb projecteer ik niet meer in sprookjesfiguren, ik ben nu gerichter bezig, vanuit het kind zelf’ (interview met Peter van den Hoven). Zij schrijft in haar latere werk ook veel minder in de derde persoon: ‘Karel Jan’, ‘Tineke Teutebel’, ‘Kareltje van Koten’, maar bijna uitsluitend in de eerste of tweede. De bundel Dag Hobbelpaard bevat