| |
| |
| |
Charles Krienen
door Annemiek Hoitink
Charles Krienen werd geboren op 30 november 1873 in Laag Keppel, een dorp in de Achterhoek. Zijn vader was daar smid en woonde met zijn vrouw en vier kinderen in de smidswoning. Charles was op één na de oudste. Toen hij twee jaar was, overleed zijn biologische vader. Zijn moeder trouwde opnieuw met een smid en Charles kreeg er nog een broer en een zus bij. Van zijn jeugd is weinig bekend. De zoon van de dorpssmid (1900) lijkt autobiografische elementen te bevatten, maar zeker is dat niet.
Vanaf 1892 werkte Krienen als onderwijzer, eerst in Bussum, daarna in Den Haag. Bij zijn eerste vrouw kreeg hij vijf kinderen, van wie er twee op jonge leeftijd stierven. Na de dood van zijn vrouw trouwde hij met het dienstmeisje en kreeg nog drie kinderen. Omstreeks 1925 besloot zij bij hem weg te gaan, omdat zijn alcoholgebruik een te grote stempel drukte op het gezinsleven. Waarschijnlijk vormde het alcoholprobleem ook de reden van zijn vervroegd vertrek uit het onderwijs. Krienen zat vanaf dat moment voortdurend in geldnood.
Omstreeks 1900 begon hij met het schrijven van kinderboeken. In totaal publiceerde hij meer dan zestig boeken. Hij schreef ook onder de pseudoniemen P. Koekoek en Suze Brinkgreve. Vanaf 1936 woonde hij in Amsterdam. Daar is hij in 1945 overleden aan hongeroedeem.
| |
Werk
‘Wat een kind doet grijpen naar een boek, dat doet de innigheid, waarmee het is geschreven, dat doet de liefde, die spreekt uit iedere regel, die recht gekomen is uit de fijnvoelende ziel van de schrijver, die al die personen in zijn boek heeft neergeschreven, als echte menschen van vlees en bloed.’ (School en Leven, 1902/03)
| |
| |
Illustratie van W.K. de Bruin uit De zoon van de dorpssmid
Met deze woorden beschreef Krienen waar een kinderboek volgens hem aan moet voldoen. De eerste boeken van zijn hand waren avontuurlijke jongensverhalen die zich afspelen in de Achterhoek. Zijn latere werk had vaak Den Haag en omgeving als decor. De vele schoolboekjes die hij schreef, hadden een duidelijke pedagogische moraal. Zijn werk werd bij diverse uitgeverijen uitgebracht.
Krienen schreef lange zinnen; ook zijn beschrijvingen van het landschap en de dorpsgemeenschap zijn uitgebreid. Dit zorgt soms voor vertraging in zijn verhalen. Daar staat tegenover dat hij er goed in slaagde om vanuit de beleving van een kind te schrijven. Veel van zijn boeken spelen in de dorpen Hoog- en Laag Keppel. Huidige bewoners die op de hoogte zijn van de historie van hun woonplaats, zullen ongetwijfeld het een en ander herkennen. De ijzergieterij, de stoomtram, de machtige baron van kasteel Keppel, de smederij en de dorpsschool zijn terugkerende elementen. In elk boek wordt geroeid en gezwommen in de Oude IJssel. De jongens halen veel kwajongensstreken uit, maar hebben het hart op de juiste plaats.
In De zoon van de dorpssmid (1900) vertelt de ikfiguur over zijn leven in Laag Keppel. Hij beschrijft onder meer de feestelijke gebeurtenissen rondom de komst van de stoomtram: ‘Voor de herberg, voortaan ons tramstation, was een eereboog opgericht en op een groot zwart bord [-] stond met mooie vergulde letters: Geen achterhoek meer.’ En over de Keppelse kermis die voor jongens van zijn leeftijd een bijzondere aangelegenheid was schrijft hij: ‘....maar wat ons jongens 't hoogst op het hart lag, waar we dagen van te voren niet van konden eten en 's nachts niet van konden slapen, dat was..... de schutterij.’ In Twee echte jongens (1905) staat de ijzergieterij centraal, een fabriek die door de bewoners van Laag Keppel ‘de hut’ werd genoemd.
| |
| |
Onder het pseudoniem P. Koekoek schreef Krienen Jan Penseel van Laren (1919), een verhaal over een jongen met schilderstalent. De thematiek komt overeen met die van Jongens van Jan de Witt (1954), waarin een van de hoofdpersonen ook goed kan schilderen en een schildersopleiding mag volgen op kosten van een rijke familie. Als Suze Brinkgreve schreef Krienen een aantal meisjesboeken, kabbelende verhalen voor een groot publiek. Hij schreef ook artikelen, verhaaltjes en versjes in tijdschriften als Voor 't jonge volkje en School en leven. Daarnaast redigeerde hij een aantal verzamelbundels en een serie schoolboekjes.
| |
Waardering
Het was Herman Middendorp die het pseudoniem Suze Brinkgreve onthulde. Hij deed dat in het voorwoord bij Andre Zonderling (1933). Middendorp was een goede vriend van Krienen. Hij waardeerde Krienens natuurlijke en eenvoudige toon van schrijven. De vele herdrukken bewezen volgens hem dat de boeken populair waren bij de jeugd.
Theo Thijssen was minder enthousiast. Een kinderboek moet een kunstwerk zijn, vond hij. Hij bekritiseerde kinderboeken die geredigeerd werden zodat deze boeken aan bepaalde pedagogische eisen voldeden. In het blad School en leven besprak hij Kees Lovers (1901), een boek uit de Nieuwe bibliotheek voor de jeugd onder redactie van Stamperius. Ironisch stelt hij vast: ‘Zoo iets heb ik nog niet gehad’, ‘een geredigeerd boekje!’. Hij vindt het een aaneenrijging van anekdotes zonder enige samenhang: ‘slechts hier en daar het hooge, de kunst-voor- het-kind. Eigenlijk is het andere prullenwerk’. Hij citeert de pedagogische eisen van Stamperius en vindt het belachelijk dat een schrijver er een redacteur op na houdt. Ligthart was positiever in zijn oordeel. In De zoon van de dorpssmid (1900) waardeert hij Krienens eerlijke, oprechte, heldere schrijfstijl en illustreert dat met een uitgebreid citaat.
Krienen schreef boeken van uiteenlopende kwaliteit. Zijn werk is vaak besproken, zowel positief als negatief. De boeken van Krienen zijn tot in de jaren vijftig herdrukt en daarna in de vergetelheid geraakt.
| |
Bibliografie
Keuze uit het werk
|
De zoon van de dorpssmid. Met illustraties van W.K. de Bruin. Heusden, L.J. Veerman, 1900. |
Kees Lovers. Met illustraties van W.K de Bruin. Nieuwe bibliotheek voor de jeugd. Red.: J. Stamperius. Heusden, L.J. Veerman, 1901. |
Karel Vermeer. Met illustraties van W.K. de Bruin. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1903. |
Uit de jeugd van een Gelderschen jongen. Met illustraties van C. van der Sluys. Den Haag, J.C.F. Carriere, 1904. |
Twee echte jongens. Met illustraties van C. van der Sluys. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1905. |
Uit het leven. Leesboek voor de lagere school. Meppel, H. ten Brink, 1905-1908. |
De avonturen van de vier pretmakers. Met illustraties van Joh. Braakensiek. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1906. |
Prettige dagen. Met illustraties van J. Rinke. Amsterdam, Meulenhoff, 1907. |
| |
| |
Uit den vreemde. Schetsjes uit het leven der volken. Met illustraties van J.H. Isings. Meppel, H. ten Brink, 1909. |
De zwerver. Met illustraties van W.H. Bik. Utrecht, A.W. Bruna & Zn., 1910. |
Uit de jeugd van Kees Kolving. Met illustraties van W.K. de Bruin. Utrecht, A.W. Bruna & Zn., 1912. |
Zijn wensch vervuld. Met illustraties van W.K. de Bruin. Utrecht, A.W. Bruna & Zn., 1914. |
De weesjongen in den grooten oorlog. Met illustraties van André Vlaanderen. Amsterdam, E.M. Querido, 1915. |
Uit den Vreemde. Volkenkundig leesboek. Met illustraties van J.H. Isings. Arnhem, H ten Brink, 1921. |
De koning van het meer. Met illustraties van S. Kraay. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1930. |
De dure beenen van Frank Kronen. Met illustraties van H. van der Beek. Amsterdam, Holkema & Warendorf, 1932. |
André Zonderling. Den Haag, W.P. van Stockum & Zoon, 1933. (Ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de uitgever, tevens het 60ste boek van Charles Krienen. Er zijn twee verschillende bandomslagen uitgebracht.) |
De kleine zwerver. Met illustraties van P. van Bemmel. Amsterdam, Gebr. Graauw, 1946. |
Frankie, het kleine smidje. Met illustraties van Ab Koning. Rijswijk, V.A. Kramers, 1952. |
Jongens van Jan de Witt. Amsterdam, Mulder & Zoon, 1954. |
Onder het pseudoniem Suze Brinkgreve
|
Annie en Doortje. Met illustraties van Rie Reinderhoff. Alkmaar, Gebr Kluitman, 1929. |
Twee vriendinnen op een boerderij. Met illustraties van Rie Reinderhoff. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1930. |
Een avontuurlijke logeerpartij. Met illustraties van Nel Wiebenga. Rijswijk, V.A. Kramers, 1946. |
Het wonderkind. Met illustraties van H. Kriens. Rijswijk, V.A. Kramers, 1952. |
Tineke van het postkantoor. Met illustraties van Thea Gregoor. Rijswijk, V.A. Kramers, 1952. |
Onder het pseudoniem P. Koekoek
|
Eddy en Freddy. Met illustraties van J. Rinke. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1918. |
Jan Penseel van Laren. Met illustraties van J. Rinke. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1919. |
De avonturen van Max en Kees. Met illustraties van Pol Dom. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1928. |
Toppie Brons. Met illustraties van Pol Dom. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1928. |
Twee heerlijke vacantiemaanden. Met illustraties van Pol Dom. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1929. |
Over Charles Krienen
|
Anne de Vries, Wat heten goede kinderboeken?: opvattingen over kinderliteratuur in Nederland sinds 1880. Amsterdam, Querido, 1989, blz. 72, 74, 124 en 168. |
Uit het oog...: acht jeugdboekenauteurs uit het interbellum. Onder redactie van Toin Duijx. Leiden, Rijksuniversiteit Leiden, 1992. (blz. 71-104, met een bibliografie van meer dan zestig boeken). |
63 Lexicon jeugdliteratuur
oktober 2003
|
|