| |
| |
| |
Truida Kok
door Janneke van der Veer
Truida Kok werd op 7 april 1869 als Geertruida Hendrieka Kok in Hilversum geboren. Zij behoorde tot een oude Hilversumse familie; haar vader was postdirecteur, haar moeder was de dochter van de bekende arts dr. J.F. van Hengel (1811-1892). Truida Kok was leerlinge aan de vermaarde kostschool van de dames Kamerlingh, waar zij goed haar talen leerde. De kostschooltijd is van groot belang geweest voor haar ontwikkeling; dat is ook merkbaar in haar boeken. De logeerpartijen op Nieuweroord, een prachtige buitenplaats waar zij regelmatig samen met haar jongere zus verbleef, hebben eveneens sporen nagelaten in haar werk.
In 1901 trouwde ze met mr. Herman Frederik Hendrik Wilbrink Hoitsema, advocaat en procureur. Het echtpaar kreeg één dochter (1901) die in 1926 stierf, kort na het voltooien van haar studie biologie.
Truida Kok heeft veel gereisd samen met haar man. In een aantal boeken heeft zij deze ervaringen verwerkt. Veel van haar verhalen spelen zich echter af in haar eigen woonomgeving het Gooi, waar zij aan verknocht was. Opmerkelijk is dat enkele boeken gesitueerd zijn in een bepaalde streek in Groningen. In de biografische gegevens zijn geen aanwijzingen te vinden voor banden met deze provincie.
In haar woonplaats stond zij bekend als een intelligente, vrolijke, gastvrije vrouw met veel gevoel voor humor. Zij was niet erg zakelijk ingesteld, maar had een open oog voor de mensen om zich heen. Speciaal jonge mensen en kinderen hadden haar belangstelling.
Naast kinderboeken schreef Truida Kok ook de bundel novellen Uit het Gooi (1900) en feuilletons in dagbladen. Haar belangstelling voor toneel leidde tot enkele eenakters. Ze overleed op 18 september 1949 in Hilversum.
| |
Werk
Al tijdens haar schooltijd gaf Truida Kok blijk van belangstelling voor het schrijven van verhalen. Toen ze zeventien jaar oud was debuteerde ze in het meisjestijdschrift Lelie- en Rozeknoppen met een ‘opstel’ over het onderwerp verhuizing, dat als titel had ‘Eerlijk duurt het langst’. Het werd bekroond met een prijs, waarna ook andere jeugdtijdschriften haar om bijdragen vroegen. Truida Kok heeft onder andere meegewerkt aan
| |
| |
Lente, Onze kinderen, Onze meisjeswereld en Madeliefjes en boterbloemen. Ook begon ze na het eerste succes meisjesboeken te schrijven. Bij verschillende uitgevers verschenen in totaal ongeveer veertig titels. Enkele ervan zijn door meer dan één uitgever op de markt gebracht. Ook zijn er bij sommige van haar boeken verschillende illustratoren betrokken geweest. Daarbij spant 't Parijsche nichtje (1904) wel de kroon. Dit is achtereenvolgens geïllustreerd door W.K. de Bruin, Pol Dom, Sijtje Aafjes en Henri Pieck.
Haar eerste boek, Loula Almerus, verscheen in 1897 bij uitgeverij Valkhoff & Co in Amersfoort. De initialen van de hoofdpersoon, L.A., zijn mogelijk een uiting van haar bewondering voor Louisa Alcott, de schrijfster van Onder moeders vleugels (1868) en Op eigen wieken (1869). Ook situaties verwijzen naar de boeken van Alcott, de ziekte en het overlijden van een zusje bijvoorbeeld. Zelfs de naam is hetzelfde: Elisabeth.
Truida Kok schreef voor jonge en oudere meisjes. Het verschil is niet groot. In de boeken voor oudere meisjes spelen in bescheiden mate liefdesrelaties een rol. Haar als ‘gezellig’ bestempelde verhalen zijn op een enkele uitzondering na - bijvoorbeeld Het Boschhuis (1909) - allemaal in de ‘betere kringen’ van het Gooi gesitueerd. Theepartijtjes en uitstapjes zijn er een belangrijke vorm van tijdpassering.
Haar boeken waren bedoeld als een reactie op de moraliserende kleinburgerlijkheid en binnenhuizigheid van de negentiende-eeuwse jeugdlectuur. Truida Kok wilde haar lezers waarden meegeven die ze zelf als waardevol had beleefd, onder meer in haar kostschooltijd. Daarbij ging het niet uitsluitend om het aanleren van goede manieren; ook het omgaan met ernstiger zaken zoals de economische teruggang, komt in haar verhalen voor. In Fransje Elswoudt (1904) moet het gezin Elswoudt na de dood van vader het buiten Jagtlust verhuren, dit tot groot verdriet van Fransje, die erg van het buitenleven en tuinieren houdt. Gelukkig kan ze later weer in haar geliefde Jagtlust terugkeren dankzij een royaal huwelijkscadeau van de grootmoeder van haar echtgenoot.
In een aantal boeken laat Truida Kok zien dat het voor een meisje van belang is zich te ontwikkelen door middel van studie en cursussen. De belangrijkste voorbereiding op de toekomst is echter gelegen in het goed leren koken en naaien. Ook kunstzinnigheid wordt gewaardeerd.
In vrijwel alle verhalen is een van de hoofdpersonen een meisje dat een onaardig of lastig karaktertrekje moet overwinnen, zoals zelfzucht, slordigheid, slechte omgangsvormen of eenzelvig en vrijgevochten gedrag. Een ander personage, vaak een meisje dat voor langere tijd komt logeren, helpt daarbij. Het omgekeerde komt ook voor, dat het ‘lastige’ meisje in
| |
| |
een ander gezin wordt opgenomen of naar een kostschool gaat. Het voornaamste doel is het voltooien en/of bijschaven van de opvoeding, die tot dat moment meestal plaatsvond in een moederloos gezin, of - bij een weeskind - door een grootouder of tante. De overleden moeder of een andere gestorven dierbare persoon heeft dan de functie van stimulerend voorbeeld. Dit stramien, dat naast alle vrolijkheid ook voor een sentimentele noot zorgt, is in een groot aantal boeken te vinden, waaronder Marietje (1909), Biene van Edoma (1923) en In veilige haven (1928).
De verhalen van Truida Kok vertonen in meer opzichten overeenkomsten. Zo komen bepaalde familienamen - Andringa, Almerus, Edoma - in verschillende boeken voor, hoewel het niet om vervolgdelen of series gaat. Waarschijnlijk had de schrijfster een voorkeur voor deze namen. Ook de namen van lokaties zijn soms in sommige boeken dezelfde. ‘Het Boschhuis’, ‘Nieuweroord’ en ‘Edomaborg’ keren terug in titels van boeken waartussen verder geen relatie bestaat.
Dikwijls komen in de verhalen verschillende gezinnen met meer kinderen voor. Soms is dit verwarrend, vooral doordat de karaktertekening meestal oppervlakkig is en de oplossing van conflicten niet diepgaand wordt uitgewerkt. De meeste boeken laten hierdoor niet meer dan een vluchtige indruk achter. De
Illustratie van Freddie Langeler uit Biene van Edoma
schrijfstijl is eenvoudig, met veel dialogen.
Naast meisjesboeken heeft Truida Kok enkele bundels met verhalen voor kinderen geschreven, zoals Zonnekind (1900), Trio (1900) en Jong Holland (1917).
| |
Waardering
De meeste boeken van Truida Kok zijn verscheidene malen herdrukt. Hieruit blijkt dat ze populair waren bij het lezerspubliek. Na de Tweede Wereldoorlog verschijnt er nog één nieuwe titel, Dinie neemt de leiding (1949), maar er komen geen nieuwe herdrukken. De inhoud van veel van haar boeken is namelijk erg tijd- en situatiegebonden.
| |
| |
De meningen van de critici zijn heel verschillend. Nellie van Kol uit in 1899 in het tijdschrift De Vrouw scherpe negatieve kritiek op Loula Almerus en Flora van Marcksveldt (1898). Zij verwijt de schrijfster vooral dat ze meer aandacht heeft besteed aan wat de personages eten en drinken dan aan hun karakterontwikkeling. Van Kol meent dan ook ‘dat juffrouw Kok met vrucht ongelezen kan blijven door meisjes die tot iets hogers worden opgevoed dan een lekker leventje’. J.W. Gerhard schrijft in 1905 in zijn artikel ‘Onze kinderliteratuur in de aesthetische opvoeding’, gepubliceerd in Studies in volkskracht, het volgende: ‘Truida Kok is ook 'n gevierde schrijfster voor meisjes. Deze zouden er echter niets bij verliezen als ze haar... niet lazen. Haar menschen en hun levensomstandigheden zijn òf onwaar òf zoo onbeduidend, dat de kennismaking ermee absoluut niet loont. Een uitzondering zou te maken zijn voor Flora van Marcksveldt (A'dam, v. Holkema en Warendorf f 2,50 geb.). De jeugd boven de 13 jaar en speciaal uit den gegoeden stand, zal met belangstelling met Flora en de andere personen kennis maken. Verder ken ik geen boek van Tr. Kok, dat in staat is haar reputatie, door “Flora” verwekt, te handhaven en nog minder te vergrooten.’
In hetzelfde jaar komt Jan Ligthart naar aanleiding van 't Parijsche nichtje (1904) tot een geheel andere mening. Hij roemt de wijze waarop Truida Kok de zeer verschillende karakters van de twee zusjes Lous en Mia heeft beschreven: ‘Van Truida Kok heb ik in d'r tijd veel kwaad gelezen, o.a. dat ze veel meer werk maakte van de menu's dan van de menschen, dat ze meer eer bewees aan de schoteltjes dan aan de karakters. Misschien heeft zij zich die critiek toen ter harte genomen, want de 100 bladzijden van haar laatste boekje wekken volstrekt geen geuren, die ons aan de keuken of den aangerichten disch herinneren. Zij schetsen ons op meer dan middelmatige wijze twee meisjesnaturen, zooals ze veelvuldig voorkomen: Het ijverige, schoolgehoorzame, maar zelfzuchtige leerkind, en de zorgelooze, vergeetachtige, maar hartelijke pretmaakster.’ Verderop zegt Ligthart: ‘Truida Kok heeft zich in dit boekje aan mij doen kennen - 't is het eerste, wat ik van haar las - als een kinderschrijfster van stellig meer dan middelmatige talenten, een die genoemd mag worden.’
Ook in latere jaren zijn er positieve geluiden. De Standaard-Catalogus uit 1925 vermeldt een aantal titels van de schrijfster als ‘goede boeken’. De Kleine Vuurtoren van 1927 noemt Het Boschhuis (1909) een goedgeschreven, aardig meisjesboek en over de bundel Jong Holland (1917) wordt gezegd: ‘Gevoelige vertellingen in sympathieken toon’. Lezen en Wezen. R.K. Gids tot voorlichting bij de keuze van
| |
| |
jeugdlectuur (1940) beveelt Naar alle kanten (1940) aan als een boek vol afwisseling ‘met een prettige, zonnige, blijde sfeer en het geeft vorming zonder “opdringerig vormend” te zijn.’ D.L. Daalder noemt Truida Kok in Wormcruyt met suycker (1950) een ‘eenvoudige vertelster’.
| |
Bibliografie
Een keuze uit het werk
|
Loula Almerus. Amersfoort, Valkhoff & Co, [1897]. (Ook verschenen met illustraties van Wm. Steelink, Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, Oranjebibliotheek, 2e druk [1901].) |
Flora van Marcksveld. Amersfoort, Valkhoff & Co, [1898]. (Ook verschenen met illustraties van Wm. Steelink, Utrecht, A.W. Bruna, Primula Veris, Geïllustreerde Bibliotheek voor Meisjes, 2e druk [1908].) |
Trio. Amsterdam, Vivat, [1900]. (Bevat Trio, Jettie, Chouchou en Dolfijn). |
Zonnekind en andere vertellingen. Deventer, Kluwer, [1900]. |
Mijn twee vriendinnen. Met illustraties van Dinah Kohnstamm. Almelo, Hilarius Wzn, [1900]. (Ook verschenen met illustraties van Jan Rinke, Alkmaar, Kluitman, In de vacantie, 2e druk [1919].) |
't Parijsche nichtje. Met illustraties van W.K. de Bruin. Heusden, L.J. Veerman, [1904]. (Ook verschenen met illustraties van W.K. de Bruin, Baarn, E.J. Bosch Bzn, Stamperius-bibliotheek, 3e druk [1920].) |
Fransje Elswoudt. Met illustraties van Jan Sluyters. Amsterdam, H.J.W. Becht, Ons clubje. Bibliotheek voor meisjes, [1904]. |
Het Boschhuis. Met illustraties van A.F.A. van Roessel. Heusden, L.J. Veerman, Stamperius-bibliotheek, [1909]. (Ook verschenen als Het Boschhuis. Met illustraties van B.J. Reith, Baarn, E.J. Bosch JBzn, Stamperius-bibliotheek, 2e druk [1922].) |
Marietje. Met illustraties van G.B. Hoogendoorn. Heusden. L.J. Veerman, Stamperius-bibliotheek, [1909]. (Ook verschenen met illustraties van Sijtje Aafjes, omslagillustratie Pol Dom, Alkmaar, Kluitman, Stamperius-bibliotheek, 2e druk [1935].) |
Nieuweroord. Met illustraties van Arn. van Roessel. Heusden, L.J. Veerman, Stamperius-bibliotheek, [1910]. (Ook verschenen met illustraties van Pol Dom, Alkmaar, Kluitman, Ons genoegen, 2e druk [1927].) |
Jong Holland; vertellingen voor kinderen. Met illustraties van H. Meyer. Amersfoort, Valkhoff & Co, [1917]. |
Eccolien. Met illustraties van J.G. Kesler. Baarn, E.J. Bosch JBzn, Stamperius-bibliotheek, [1923]. |
Biene van Edoma. Met illustraties van Netty Heijligers. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, Oranjebibliotheek, [1923]. (Ook verschenen met illustraties van Freddie Langerer, Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, Oranjebibliotheek, 2e druk [1930].) |
In veilige haven. Met illustraties van H. Pieck. Alkmaar, Kluitman, In de vacantie, [1928]. |
Jona en Sari. Met illustraties van A. Alindo. Alkmaar, Kluitman, Stamperius-bibliotheek, [1929]. |
De Vlierkamp. Met illustraties van Miep de Feijter. Alkmaar, Kluitman, [1930]. |
De vriendin in de verte. Met illustraties van Rie Reinderhoff. Alkmaar, Kluitman, Ons genoegen, [1932]. |
Het hoofd omhoog. Met illustraties van Hans Borrebach. Alkmaar, Kluitman, De nieuwe leeskring, [1938]. |
Naar alle kanten. Met illustraties van Toonder. Alkmaar, Kluitman, De nieuwe leeskring, [1940]. |
Dinie neemt de leiding. Alkmaar, Kluitman, [1949]. |
| |
| |
Over Truida Kok
|
Nellie van Kol, Meisjes-lectuur. In: De Vrouw, jaargang 6 (1898-1899), blz. 191-194. |
J.W. Gerhard, Onze kinderliteratuur in de aesthetische opvoeding. In: Studies in volkskracht, Tweede Serie, nummer VIII. Haarlem, De Erven Bohn, 1905, blz. 309-464. |
Jan Ligthart, 't Parijsche nichtje door Truida Kok. In: School en leven, 23-2-1905. |
Standaard-Catalogus van het R.K. Centraal Bureau voor Lectuur, onder leiding van A.B.H. Gielen. Amsterdam, 1925. |
De Kleine Vuurtoren. Samengesteld door Henriëtte J. Kluit en Saskia Lobo. Den Haag, M. Dijkhoffz, 1927. |
(F.K), Lezen en Wezen. R.K. Gids tot Voorlichting bij de keuze van jeugdlectuur, jaargang 1 (1940), nr. 9. |
D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker. Historisch-critisch overzicht van de Nederlandse kinderliteratuur met illustraties en portretten. Amsterdam, N.V. De Arbeiderspers, 1950. |
Gulden Boek der Gemeente Hilversum. Hilversum, 1955, blz. 30. |
C. van Woudenberg, Geertruida Hendrieka Wilbrink Hoitsema-Kok. In: Wij in Hilversum, nr. 33, november 1964, blz. 1131-1132. |
Marcus van der Heide, Bussum door schrijversogen. Bussum, 1984. |
Toin Duijx & Joke Linders, De Goede Kameraad. Honderd jaar kinderboeken. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1991, blz. 38. |
43 Lexicon jeugdliteratuur
februari 1997
|
|