| |
| |
| |
Paul Kiroel
door Jan van Coillie
Foto: Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven
Edward Jozef Peeters werd op 9 mei 1873 te Berchem bij Antwerpen geboren. Na een kortstondige carrière in het leger behaalde hij in 1897 het diploma van onderwijzer en werd het jaar erop benoemd te Oostende. Vanaf die tijd publiceerde hij talrijke essays en werkjes over de onderwijsproblematiek, aanvankelijk in het Frans, later in het Nederlands. Uit de door hem geredigeerde viertalige internationale periodiek Minerva ontstond in 1910 het ‘Bureau international de documentation éducative’, dat over de hele wereld medewerkers had.
Voor de oorlog al schreef Peeters tal van vernieuwende artikelen over diverse nieuwe schoolbewegingen, over kinderlectuur, handenarbeid, seksuele voorlichting, zaakonderwijs, enzovoort. Van 1915 tot 1920 verbleef hij in Nederland, waar hij een schooltje leidde voor Belgische vluchtelingenkinderen te Oostburg. Het werd een proefveld voor zijn opvoedkundige theorieën. Hij verstevigde tevens zijn contacten met Nederlandse opvoedkundigen, onder wie Jan Ligthart.
In februari 1920 liet hij het succesrijke Schoolblad voor Vlaanderen van de pers komen; in 1922 stichtte hij de ‘Vlaamsche Opvoedkundige Vereeniging’. In zijn pedagogische opvattingen was hij een volgeling en bewonderaar van Jan Ligthart. De school moest opvoeden voor het leven. Hij pleitte dan ook voortdurend tegen de verstarde methodiek in de overbevolkte schoollokalen en voor een vrije en alzijdige ontwikkeling van opvoeding en onderwijs in een ‘zuiver Vlaamsche’ school.
Geestelijk geknakt door het harde werk en door de tegenwerking vanuit vooral conservatief-katholieke kringen, trok hij zich in 1923 terug in het
| |
| |
landelijke Sint-Andries bij Brugge. Omringd door de natuur, door dieren en tuinkabouters, schiep hij zijn eigen fantastische verbeeldingswereld. Onder het pseudoniem Paul Kiroel publiceerde hij meer dan 150 kindersprookjes en enkele populaire volksboekjes. Van Bommetje en zijn maats werden bij het Davidsfonds 75.000 exemplaren gedrukt.
Pas op het einde van zijn leven publiceerde hij opnieuw enkele pedagogische werken, onder andere Het lachende leven (1935), waarin hij ‘zijn’ tien levensregels rond het centrale thema ‘geluk te schenken aan anderen’, samenvatte. Edward Peeters overleed te Sint-Andries op 8 oktober 1937.
| |
Werk
‘Indien gij u in het sprookjesleven weet in te werken, dan openen zich voor u de wijdste verschieten, waar niets of niemand uw geestesvlucht belemmeren kan.’ Deze woorden uit zijn brochure Sprookjesleven geven precies weer wat het sprookje voor Paul Kiroel betekende: het was voor hem een levensnoodzakelijk vluchtmiddel om uit te stijgen boven de hardheid van het werkelijke leven. In Sprookjes en sprookjeswijsheid (1932) schoof hij dan ook als stelregel naar voren dat sprookjes ontspannend moeten zijn, omdat ze moeten ‘losmaken van aardsche banden om op te gaan in de hoogere wereld, u door de fantazie van den schrijver voorgetooverd’.
Volgens Paul Kiroel jaagt het ‘echte’ cultuursprookje, in tegenstelling tot veel volkssprookjes, de lezertjes nooit vrees aan; het verwekt geen vreselijke dromen maar schept een rustige aangename sfeer. Het sprookje wees hemzelf de weg naar de natuur, naar de gezondheid, de waarde van de innerlijke dingen, alles wat de ziel verheft. In De sprookjeswereld in het hedendaagsche leven (1934) schrijft hij in het sprookje een tegengewicht te zien voor veel wantoestanden uit de eigen verderfelijke tijd. Het sprookje steunt daarbij niet op het verstand maar op het hart. De sprookjesschrijver is een soort filosoof die intuïtief wereldwijsheid in zijn verhalen legt.
Centraal in Kiroels verhalen staan de goedheid en de zich wegschenkende liefde. Het wekt in dit licht geen verbazing dat de auteur zich bij voorkeur wendt tot de wereld van de kabouters. ‘Wat zijn kabouters anders dan goede invloeden die uitstralen van de dienende liefde?’ stelt hij in Sprookjes en Sprookjeswijsheid. Ook de andere traditionele sprookjeshelden beschouwt hij als verpersoonlijkingen van deugden of ondeugden: de reuzen als ruwe, domme krachten of als de ‘machtige armen dierzelfde dienende liefde’, de elfen als lieftallige vrouwelijke wezentjes die de aarde tot een paradijs kunnen maken en de tovenaars en tovenaressen als goede of kwade uitingen van het ontwikkelde verstand. In die zin werkt
| |
| |
zijn opvoedkundige interesse door in zijn sprookjes. Wijsheid, vlijt, trouw, liefde, vriendschap en godsvrucht zijn stevig in zijn werk gevlochten. Dit gebeurt niet op een opdringerige manier, maar leidt in sommige verhalen wel tot langdradigheid.
Typerend is De lotgevallen van Koen en Balten (1929), waarin de norse, hoogmoedige Balten een trotse prinses huwt maar al vlug het eenvoudige geluk benijdt van zijn vroegere mede-herder Koen, die tevreden leeft met zijn arm goedhartig Herderinnetje.
Zowel stilistisch als inhoudelijk ontwikkelde Paul Kiroel een eigen aanpak met een specifiek Vlaamse inslag. Technisch valt zijn voorkeur op voor schilderachtige taferelen, gekleurd door vele bijzonderheden; ook zijn voorkeur voor een hechte structuur met helder afgelijnde gebeurtenissen, herhalingen en duidelijke contrasten is opvallend. Uit volgend fragmentje uit Van dikkopje die z'n ziel verkocht aan meneer pastoor blijkt zijn Vlaams gekleurde beeldspraak en woordkeuze: ‘Dikkopje sloeg zich van danige vreugde met de hand tegen 't voorhoofd: ie had het gevonden. Permentig, ie had het gevonden. En 't was ten slotte zoo eenvoudig als pikdraad: ie zou naar Meneer pastoor gaan, en meneer pastoor gaat altijd met Ons Heer om; dus zou ie aan Meneer pastoor zeggen dat ie zaken te doen had met Meneer Pastoor en de rest zou dan van zelf komen.’ Dit verhaaltje is een grappige variant op het in Vlaanderen populaire volkssprookje van de man die zijn ziel aan de duivel verkocht. Vooral in de naamgeving blijkt Kiroels Vlaamse inslag. Hij schiep figuren als Rozeblommetje, Prulleken, Kadolleken, Fikke Spring in 't Veld, Blaaskaak, Pieskadodder en Tierlewietje.
Edward Peeters heeft vooral als pedagoog veel belangstelling gekregen, in Nederland onder anderen van Ida Heyermans, Dr. J.H. Gunning en F. Ortt. Als sprookjesschrijver werd hij door het grootste gedeelte van de Vlaamse kritiek als de Vlaamse Andersen binnengehaald. Herhaaldelijk werd ook gewezen op het Vlaamse karakter van zijn werk en werden zijn optimistisch levensinzicht en de opvoedkundige waarde van zijn sprookjes geprezen.
| |
Bibliografie
Een keuze uit de opvoedkundige werken
|
Causeries pédagogiques (1906), Vrije uitingen van een schoolmeester (1920), Het lachende leven, een levensprogramma (1934) |
Over sprookjes
|
Sprookjesleven (s.d.), Sprookjes en Sprookjeswijsheid (1932), De sprookjeswereld in het hedendaagsche leven (1934), Het sprookje in de opvoeding (1935) |
Een keuze uit de kinderboeken
|
Edward Peeters, Bij den goeden God. Eene vertelling voor heel brave kinderen. Lier, J. van In & Cie, 1914. |
| |
| |
Paul Kiroel, Dierenvreugde en dierenleed. Kleine roerselen der Menschenziel. Met penteekeningen door E. van Offel. Antwerpen, L. Opdebeek, 1923. |
Fikke spring in 't veld. Brugge, Excelsior, 1926. |
Prinses Zonnestraal en Tierlafijntje. Brugge, Excelsior, 1926. |
Wat de elfe van het Sprookjeshof vertelde. Brugge, Excelsior, 1926. |
De Rozenkrans van Moeder Zaliger. Brugge, Excelsior, 1928. |
Van Dikkopje die z'n ziel verkocht aan meneer pastoor. Brugge, Excelsior, 1928. |
Hoe Klaas Roggebrood koning werd van 't Zonneland. Brugge, Excelsior, 1929. |
Rozeblommetje. Met illustraties van Elza van Hagendoren. Antwerpen, L. Opdebeek, 1929. |
Sprookjes. Deel I. Met illustraties van Elza van Hagendoren. Antwerpen, L. Opdebeek, 1929. |
Sprookjes en Vertellingen. Borgerhout, Vlaamsche geluiden, 1929. |
Van Pirre Loebas en Princes Hervebroos. Antwerpen, L. Opdebeek, 1929. |
Bloesems van 't Sprookjeshof. Met illustraties van Leo Meurrens. Leuven, Davidsfonds, 1930. |
De lotgevallen van Koen en Balten. Met illustraties van Elza van Hagendoren. Antwerpen, L. Opdebeek, 1930. |
Het meisje uit de maan. Met illustraties van Elza van Hagendoren. Antwerpen, L. Opdebeek, 1930. |
Oude Kobus en Frikkelstaartje. Gevolgd door De blijde verwachting van Sara Langoor. Brugge, Excelsior, 1930. |
Seevetje. Met illustraties van Elza van Hagendoren. Antwerpen, L. Opdebeek, 1930. |
Sprookjes. Deel II. Met illustraties van Elza van Hagendoren. Antwerpen, L. Opdebeek, 1930. |
Het tooverbeursje. Met illustraties van Elza van Hagendoren. Antwerpen, L. Opdebeek, 1930. |
Duimpjes Verrijzenis. Averbode, P.L. Robberechts, 1931. (Vlaamsche Filmkens 51) |
Kees de Strijker en z'n viool. Met illustraties van Nelly Degouy. Antwerpen, L. Opdebeek, 1931. |
Klokjes van het sprookjeshof. Met illustraties van Elza van Hagendoren. Antwerpen, L. Opdebeek, 1931. |
Molleken, Krolleken, Piep uit! Met illustraties van Elza van Hagendoren en Nelly Degouy. Antwerpen, L. Opdebeek, 1931. |
Pittah en de kabouters. Averbode, P.L. Robberechts, 1931. (Vlaamsche Filmkens 43) |
Een reisje naar 't sprookjeshof. Averbode, P.L. Robberechts, 1931. (Vlaamsche Filmkens 39) |
Van 't manneke Negenooge. Met illustraties van Elsa Severin. Antwerpen, Regenboog, 1931. |
Van Pieskadodder en Tierlewietje. Met illustraties van Nelly Degouy. Antwerpen, L. Opdebeek, 1931. |
Van Pirrewit den Deurwachter. Met illustraties van Nelly Degouy. Antwerpen, L. Opdebeek, 1931. |
Van Wipneusje, 't Guitige Kabouterken. Met illustraties van Elza van Hagendoren. Antwerpen, L. Opdebeek, 1931. |
Van de 36 Ketelaars. Met een inleiding van F. van Boogaerdt. Met portret van schrijver. Borgerhout. Vlaamsche Geluiden 5, 1931. |
De wonderbare avonturen van Jaap Domoor. Met illustraties van Elza Hagendoren. Antwerpen, L. Opdebeek, 1931. |
De Kaboutertjes van Kraaiensteen. Met illustraties van Nelly Degouy. Antwerpen, L. Opdebeek, 1932. |
't Kapelletje van Zeven bergen; gevolgd door Noortje Kabouter. Met illustraties van Nel- |
| |
| |
ly Degouy. Antwerpen, L. Opdebeek, 1932. |
Kapoentje in 't Boschhuis; Kapoentje de levende pop; Kapoentje bij Meneer Boonstaak. Tongeren, Rein Genot, 1932. |
Marietje van 't sprookjeshof. Met illustraties van Nelly Degouy. Antwerpen, L. Opdebeek, 1932. |
De Verkeerde wereld op 't sprookjeshof gevolgd door Blauwborst. Met illustraties van Nelly Degouy. Antwerpen, L. Opdebeek (1932) |
Janneken Grootgeweld. Met illustraties van Nelly Degouy. Antwerpen, L. Opdebeek, 1933. |
Kapoentje en Janus Drupsteen; Kapoentje en Eksebietje; Kapoentje op Kwistenbibbel; Kapoentje bij Sannetje. Met illustraties van L. Meurrens. Tongeren, Rein Genot, 1933. |
Op zoek naar Zilverdistel. Averbode, P.L., Robberechts, 1933. (Vlaamsche Filmkens 127) |
Pito Knotsebolle. Met illustraties van Leo Meurrens. Leuven, Davidsfonds, 1933. |
Klaas de musschenherder. Met illustraties van Nelly Degouy. Antwerpen, L. Opdebeek, 1934. |
Een lustige broeder. Met illustraties van J. Maréchal. Brugge, Gent enz., De Bron, 1934. |
Van koning Wereldglans. Met illustraties van Nelly Degouy. Antwerpen, L. Opdebeek, 1934. |
Zijn zoon. Met illustraties van Nelly Degouy. Brugge etc., De Bron, 1934. |
14 Lexicon jeugdliteratuur
juni 1987
|
|