| |
| |
| |
Jo Kalmijn-Spierenburg
door Joke Linders
Jo Spierenburg werd op 26 mei 1905 in Utrecht geboren. Haar vader had een bloemkwekerij waar zij graag vertoefde. In de marges van zijn oude catalogi voor bloemen en zaden kon ze haar eerste poëtische ontboezemingen kwijt. Op achttienjarige leeftijd debuteerde zij als dichteres in Stemmen des Tijds, maandschrift voor christendom en cultuur. Bij de lessen Nederlands op de christelijke normaalschool van Wagenvoort (in Utrecht) vielen haar levendige opstellen op. Twee jaar na het behalen van haar onderwijzersdiploma publiceerde zij de dichtbundel De schoonheid zaaide (1926). Deze was opgedragen aan studiegenoot en verloofde Jos Kalmijn. Opgemerkt en aangemoedigd door Roel Houwink leverde zij tussen 1934 en 1939 regelmatig bijdragen aan het protestants-christelijke Opwaartsche Wegen. In die tijd verschenen haar eerste ‘levensromans’, blijmoedige verhalen waarin moeilijkheden overwonnen worden vanuit een protestants-christelijke levenshouding.
Behalve proza en poëzie schreef ze over en voor kinderen. Haar eigen gezin (drie jongens en een meisje) inspireerde haar tot de Hummeltje-boeken (1935 en 1936). Deze bespiegelingen over de ontwikkeling van kinderen en het gezinsleven waren dankzij de foto's van Piet Marée, het grote lettertype en de logica van de redenering ook toegankelijk voor kinderen. Met haar ‘columns’ over het moederschap, gebundeld in Een huis vol zon (1937) en Vrouw en moeder (1951), en de seksuele voorlichting in Moeder, spreek! (1939) had ze veel succes.
Voor de jeugd schreef ze gedichten, sprookjes, verhalen, toneelstukjes, raadsels, meisjesboeken, een gebedenboek en een stripverhaal. Vanaf het moment dat haar man in 1944 over- | |
| |
leed aan tuberculose, wist zij met schrijven het gezinsinkomen aan te vullen zodat ze haar kinderen kon laten studeren. Ze werd medewerkster van de bladen Vrouwenpost en Moeder en kreeg een wekelijkse kinderrubriek in Trouw. Deze leverde fantasievolle versjes en verhaaltjes (sprookjes) op als ‘Op reis in een zeepbel’ en ‘De echoput van Hutjemut’. Veel van die wekelijkse stukjes hadden een educatieve strekking. Toen zij in 1991 overleed, was een aantal van haar kinderboeken en de bundel met kindergebeden 'k Vouw mijn handjes (1962) nog steeds in de handel.
| |
Werk
Hoewel Jo Kalmijn-Spierenburg haar schrijfcarrière begon als dichteres en romancier, bleek al gauw dat schrijven over en voor kinderen haar makkelijker afging. Tegen de achtergrond van ‘oorlogsdreiging en crisisnarigheid’ wilde ze kinderen positieve ervaringen meegeven, vertrouwen en liefde. ‘Met een stil gebed, een flinke dosis geduld en een vleugje humor komen wij al een heel eind’, zei ze op 12 februari 1938 in Het rijk der vrouw. Deze positieve grondslag kwam voort uit een vanzelfsprekend geloof. Haar eigen jeugd en wat ze aan haar kinderen waarnam, waren een bron van inspiratie. Stof en strekking interesseerden haar altijd meer dan de uitwerking ervan in taal en stijl.
De meisjesboeken Flakkervlammetje (1932) en Fransje vindt haar weg (1956) staan in het verlengde van haar romans voor volwassenen. Ze betogen dat een goede vrouw/jongedame bereid is haar leven in dienst te stellen van anderen (gezin, kinderen of zieke verwanten).
Het verhaal van Janjoris die zoo graag in de gouden koets rijden wou (1938) bevat eveneens een pleidooi voor het gelukkige gezinsleven, maar is door het stripkarakter veel speelser. De avonturen vloeien logisch uit het gegeven voort. Janjoris, de oudste zoon in een groot gezin, moet een vak leren en de kost helpen verdienen. Eerst ervaart hij daarbij vooral moeilijkheden, maar als hij ten slotte ‘even’ koning is, verdient hij een zak met geld en kan hij de lasten van zijn ouders verlichten. Eind goed al goed. Het verhaal, dat eerst in afleveringen in De Standaard verscheen en daarna werd gebundeld, doet ook vanwege de tekeningen van Ernst Felder enigszins denken aan In de Soete Suikerbol van W.G. van de Hulst.
De verhaaltjes en gedichten van na de Tweede Wereldoorlog zijn fantasievoller en minder openlijk doortrokken van christelijke blijmoedigheid. De meeste verschenen in kranten of tijdschriften alvorens ze gebundeld werden, soms onder eigen naam, vaak in verzamelbundels met andere auteurs. Datzelfde geldt voor de kerstverhalen die ze in opdracht schreef (bijvoorbeeld voor De strijdkreet) en voor tal van spelletjes, toneelstukjes en gebeden.
Ze had zoveel plezier in het bedenken en schrijven van verhalen dat ze zich op vierenvijftigjarige leeftijd nog
| |
| |
Illustratie van Jaap Beckman uit De club op zolder
uitgedaagd voelde door het nieuwe medium van de televisie. Toen De avonturen van het aapje Joeki, een televisie-verhaal dat ze maakte in opdracht van de ncrv, vervolgens gebundeld werden, vond de bibliotheekdienst van Rotterdam dat echter een overbodige publicatie. Verzamelbundels als Een korf vol sprookjes (1965) en Dekenkist van sandelhout (1967) daarentegen vonden een warm onthaal.
Van langere adem waren De club op zolder (1954) en De kinderen van de Steinalp (1955). Beide boeken hebben een positieve strekking en zijn tamelijk eenvoudig van stijl. De club op zolder, bedoeld voor lezers vanaf 10 jaar, laat zien hoe de zaken uit de hand kunnen lopen als enkele kinderen in een klas zich buitengesloten voelen. De kinderen van de Steinalp, later herdrukt als De alpenroos, mikte op iets oudere lezers. Moed, trouw, voorzichtigheid en
| |
| |
vriendschap blijken aanbevelenswaardige eigenschappen, vooral als iemand het slachtoffer dreigt te worden van een lawine.
| |
Gedichten
De versjes voor de kinderrubriek van Trouw zijn net als de gedichtjes die ze als kind schreef, gebaseerd op waarnemingen van de werkelijkheid. In heldere en voor de hand liggende rijmen roept ze herkenbare, alledaagse situaties op. ‘We kijken samen voor het raam/ naar alle natte dingen./ Het spettert in een grote plas/ met van die mooie kringen.’ Ook het gedrag van dieren (in de dierentuin) of de loop der seizoenen waren vaak een bron van inspiratie. ‘Er bloeien twee zonnebloemen/ in het kleine tuintje van mij./ Ze schudden hun hoofd en zuchten:/ “De zomer is haast voorbij”.’ Soms bevatten haar versjes een verwijzing naar oude kinderliedjes of bekende sprookjes en toont haar opvoedingsmoraal enige verwantschap met Hieronymus van Alphen, in die zin dat ze laat doorschemeren dat ze begrijpt wat kinderen bezielt.
| |
Waardering
Over de gedichten van Jo Kalmijn-Spierenburg voor volwassenen heeft W.A.P. Smit zich tamelijk zuinig uitgelaten: ‘Te vroeg geplukte knoppen komen in de vaas niet uit.’ Heeroma vond ze gevoelig, eenvoudig en aandachtig. De meeste waardering kwam uit protestants-christelijke kring. Toen na de Tweede Wereldoorlog de poëzie van de Vijftigers ging domineren, werd haar rol als dichteres veel kleiner.
Haar proza voor kinderen werd met name gewaardeerd vanwege de ‘warme innigheid’ en de positieve strekking van de verhalen. Uit recensies van bibliotheken blijkt dat karaktertekening en stijl minder geslaagd waren. Toch beleefden De club op zolder en De kinderen van de Steinalp meer dan tien drukken en bleven haar boeken lang in de handel.
Hoewel Jan van Coillie haar indeelt bij de traditionele dichters, iemand die de lichte toon van Schmidt, Hoekstra, Huber en Andreus niet volgde, zijn verzamelbundels als De kleuren van de regenboog (1958) of Het liedje van verlangen (1969) tot in de jaren zeventig herdrukt. Versjes als ‘Zeg, Jantje?’ en ‘Bij grootmoeder’ functioneren nog altijd in verzamelbundels als Nou hoor je het eens van een ander (1981) en Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is (1990) van respectievelijk Kees Fens en Tine van Buul & Bianca Stigter. Van Coillie nam in Ma er zit een dichter in mijn boom (1983) de gedichten ‘Even schuilen’, ‘Jan dromer gaat op reis’ en ‘Liften’ op. De bundel kindergebeden, 'k Vouw mijn handjes, haalde maar liefst vijftien drukken; een aantal van die gebeden leeft voort in liedbundels van christelijke signatuur.
| |
| |
| |
Bibliografie
Keuze uit het werk voor volwassenen
|
Poëzie: De schoonheid zaaide (1926), Het heilig graal (1927), Transparanten (1934), Langs den weg (1936), Zomerwind (1939), Bevrijding (1946), Hoogtijden (1951). |
Proza: Kentering (1932), Struikelende voeten (1933), Hummeltje voor de lens (1935), Hummeltjes wereld wordt wijder (1936), Bruiloftsgangers (1936), Een huis vol zon (1937), Moeder, spreek! (1939), Aartje (1940), Vrouw en moeder (1951). |
Kinderboeken
|
Flakkervlammetje. Met illustraties van Adri Alindo. Baarn, Bosch & Keuning, 1932. |
De club van Bommeltje. Met illustraties van Annie van de Ruit. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1935. |
Het verhaal van Janjoris die zoo graag in de gouden koets rijden wou. Met illustraties van Ernst Felder. Amsterdam, De Standaard, [1936]. |
Olletje-Nolletje-Toverkolletje. Met illustraties van G.D. Hoogendoorn. Nijkerk, G.F. Callenbach, [z.j.]. |
Het sleetje. Met illustraties van Rein Stuurman. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1946. |
De koningin in 't zonnetje. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1948. |
De toverparaplu: een bundel vol gezelligheid voor alle jongens en meisjes die van lezen en spelen houden. Met illustraties van Tineke van de Weijer. Baarn, Bosch & Keuning, 1954. |
De club op zolder. Met illustraties van Jaap Beckman. Den Haag, J.N. Voorhoeve 1954. |
De kinderen van de Steinalp. Met illustraties van Jan Lutz. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1955. (Later ook onder de titel De alpenroos, Flevojeugdpockets nr. 5.) |
Fransje vindt haar weg. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1956. (Goudenregenreeks) |
De kleuren van de regenboog, een verzameling gedichten om te lezen en te kleuren voor de kleintjes. Met illustraties van Heleen van Dijk. Amsterdam, J.F. Duwaer & Zonen, 1958. |
Toen kwam er een olifant: vertelboek met 60 verhaaltjes, 15 toneeltjes en meer dan 100 plaatjes. Den Haag, J.N. Voorhoeve, 1958. |
Een kroon van goud papier, 25 spelletjes voor poppenkast en kindertoneel. Met illustraties van Jaap Beckman. Den Haag, J.N. Voorhoeve, [z.j.]. |
De avonturen van het aapje Joekie: een televisieverhaal. Met illustraties van Kees van Lent. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1959/1960. (8 delen) |
'k Vouw mijn handjes, gebedenboek voor kinderen. Wageningen, Zomer & Keuning, 1962. |
Een korf vol sprookjes. Met illustraties van Tiny van Asselt. Nijkerk, G.F. Callenbach, 1965. |
Dekenkist van sandelhout; sprookjes en sagen uit Tadzjiskistan. Naverteld en bewerkt door Jo Kalmijn-Spierenburg. Met illustraties van Hans Baltzer, stofomslag Carl Hollander. Nijkerk, Callenbach, 1967. |
Het liedje van verlangen; bundel versjes. Met illustraties van Geeske van Tienhoven. Den Haag, J.N. Voorhoeve, 1969. |
Samen met Jo van Ginkel
|
Moeder vertelt. Met illustraties van A. Molenaar. Baarn, Bosch & Keuning, 1962. |
Moeder vertelt verder. Met illustraties van A. Molenaar. Baarn, Bosch & Keuning, vermoedelijk 1964 |
Over Jo Kalmijn-Spierenburg
|
Lize Stilma, ‘Stil bezinnen’. In: Op zoek naar schoonheid. Meppel, M. Stenvert & Zoon, 1950. |
Hans Werkman, Jo Kalmijn-Spierenburg, Ik zal dit leven nimmer kunnen haten. Nijkerk, Callenbach, 1992. |
Jan van Coillie, Van lapjeskat tot liegbeest. Dertig jaar poëzie voor kinderen in Nederland en Vlaanderen (1950-1980). In: Refleks. Visies op jeugdliteratuur, jaargang 1982, nr. 2-3. Lier/Den Haag, Van In/NBLC. |
64 Lexicon jeugdliteratuur
februari 2004
|
|