| |
| |
| |
Cornelis Jetses
door Margreet van Wijk-Sluyterman
Cornelis Jetses, geboren op 23 juni 1873 in Groningen, groeide op in een eenvoudig arbeidersgezin. Hij was een opvallend goede leerling en zijn aanleg voor tekenen kwam al snel tot uiting. Met een paar vriendjes vormde hij een tekenclubje dat geld spaarde om papier en houtskool te kunnen kopen. Omdat zijn ouders te arm waren om een opleiding te kunnen bekostigen, ging Jetses al op jonge leeftijd in een drukkerij werken. In 1886 werd hij leerling-lithograaf bij steendrukkerij Wolters in Groningen. Later kreeg hij bij de firma Casparie de kans het vak echt onder de knie te krijgen.
Vanaf zijn twaalfde jaar volgde hij avondlessen op de tekenschool van Academie Minerva in Groningen. Hij ontving er vaak prijzen voor zijn werk en ook voerde hij in die tijd al regelmatig kleine tekenopdrachten uit.
In de jaren 1894-1895 bezocht hij de Kunstnijverheidsschool in Bremen, speciaal om te leren schilderen. De directeur van deze opleiding vroeg hem om de Bremer historieschilder Arthur Fitger te assisteren bij het maken van muur- en plafondschilderingen voor onder meer het nieuwe stadhuis in Hamburg en de Bremer concertzaal. Het betreft schilderingen in de traditie van de klassieke historische taferelen. Op voorspraak van Arthur Fitger werd Jetses in 1895 toegelaten tot de Rijksakademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam, waar hij twee jaar onderwijs volgde. August Allebé en Nico van der Waay waren zijn docenten.
Na deze periode woonde hij opnieuw in Bremen. In 1899 trad hij in het huwelijk met Alberdina Holkamp. Een jaar later werd hun dochtertje Everdina (Dien) geboren.
Via een opdracht voor een folder van de meubelfabrikant Nederland
| |
| |
Uit Groot vertelboek voor de bijbelse geschiedenis van Anne de Vries
kwam hij in contact met uitgeverij J.B. Wolters in Groningen, van wie hij in 1901 zijn eerste opdracht kreeg: de uitgever vroeg hem als illustrator voor de schoolleesboekjes van Hendricus Scheepstra en Jan Ligthart. Verreweg het meeste van zijn werk heeft Jetses daarna getekend voor onderwijsuitgaven van Wolters. Daarnaast illustreerde hij onder meer Afkes tiental (1903) van Nienke van Hichtum. Slechts een enkele keer werkte Jetses voor andere uitgevers. Een bijzondere opdracht kreeg hij eind jaren dertig van de uitgever Kok te Kampen, die hem vroeg het Groot vertelboek voor de bijbelse geschiedenis (1939) van Anne de Vries te illustreren.
In 1909 keerde Jetses terug naar Nederland en vestigde zich in Zeist. Hij had een hecht contact met de illustrator J.H. Isings, die in Soest woonde. De band met Isings werd nog versterkt toen deze in 1916 enkele jaren bij hem in huis kwam wonen nadat zijn vrouw en kinderen waren overleden aan tbc. Vanwege de ziekte van zijn vrouw betrok Jetses in 1939 een rustig huis in Wassenaar. Alberdina overleed nog datzelfde jaar. Na haar huwelijk in 1945 kwam zijn dochter Dien bij hem in wonen.
Uit veiligheidsoverwegingen werd Jetses' mooiste werk tijdens de oorlog opgeslagen in het gebouw van Provinciale Waterstaat. Juist dat werd bij het bombardement van Den Haag in 1945 verwoest. Een belangrijk deel van Jetses' werk is om die reden verloren gegaan.
Jetses kreeg nog opdrachten van Wolters tot 1950, maar die betroffen voornamelijk het moderniseren van eerder werk, voor hem weinig inspire-
| |
| |
Uit Dicht bij huis van Ligthart & Scheepstra
| |
| |
Uit Buurkinderen van Jan Ligthart en H. Scheepstra
rend. Wolters betaalde hem redelijk, maar de tekenaars kregen geen royalty's, zoals de schrijvers. Jetses profiteerde daardoor niet van het enorme succes van zijn werk. Net als Isings had hij geen vast dienstverband bij Wolters, maar toch bleven beiden hun uitgever trouw. Na een lichte beroerte in 1950 kende Wolters hem een pensioen toe. Hij overleed op 9 juni 1955 in Wassenaar.
| |
Werk
Rond 1900 ontstonden op verschillende plekken in Europa nieuwe ideeën over opvoeding en onderwijs. In Nederland had de onderwijzer en pedagoog Jan Ligthart naam gemaakt. Zijn school, de Tullingschool in Den Haag, was internationaal bekend. Ligthart ging in zijn visie uit van de uitbreiding van de leefwereld van het kind in steeds grotere cirkels; beginnend thuis, bij moeder, tot de omgeving van het huis en de buurt en van daaruit de wereld in. Vanuit deze visie schreef hij samen met de onderwijzer Hendricus Scheepstra leesboekjes voor het lager onderwijs.
Uitgever J.B. Wolters zag het belang in van de aantrekkelijke vormgeving van schoolboekjes. Om die reden zocht hij een tekenaar voor de leesboekjes van Ligthart en Scheepstra. In 1903 verscheen, met illustraties van Jetses, Dicht bij huis, een leesboekje met de belevenissen van een jong boerengezin in Paterswolde. Daarna volgden nog vele andere leesboekjes met teksten van Ligthart en Scheepstra, waaronder de serie Nog bij moeder (1904-1905), verhalen waarin Ot en Sien de hoofdrol spelen.
| |
| |
Voor de eerste stappen in het leesonderwijs vernieuwden Ligthart en Scheepstra in 1909 en 1910 de zes boekjes bij de leesmethode van M.B. Hoogeveen. Daar hoorde ook het leesplankje met aap, noot, mies bij. Op de klassikale leesplank en de grote vertelselplaat bracht Jetses alle figuren van het leesplankje bij elkaar. De verbeterde methode had veel succes, mede dankzij de sfeer en de levendigheid van de afbeeldingen van Jetses.
Voor het eerste leerjaar verschenen in 1907 en 1908 de vier deeltjes van Pim en Mien. Ze vormen de voorloper van Nog bij moeder (1904/1905), de vier boekjes voor het tweede leerjaar met de verhalen over Ot en Sien. De vier deeltjes van Buurkinderen (1911/1912) zijn bestemd voor het derde leerjaar. Middelpunt van dit verhaal, dat zich afspeelt in Roden, is de gehandicapte Wouter.
Voor het derde leerjaar waren al in 1902 en 1903 de vier deeltjes van Dicht bij huis uitgekomen, met verhalen rond de kinderen Piet, Nellie en kleine Hein. De eerste serie van De wereld in, bestemd voor de hogere klassen, was tussen 1898 en 1902 grotendeels door W.K. de Bruin geïllustreerd. Jetses maakte de platen in de tweede serie. Hij illustreerde ook de vernieuwde versie, die vanaf 1912 uitkwam onder de titel Blond en bruin.
Hoewel Jetses zijn bekendste werk tekende voor het leesonderwijs, heeft hij ook meegewerkt aan uitgaven voor het schrijfonderwijs en de nieuwe zaakvakken. Zo maakte hij voor de schrijfmethode Ontluikend Leven van F.A. Aalders de zwart-wit tekeningen voor de taalkaarten met vragen en opdrachten.
Als gevolg van de onderwijsvernieuwing moesten vanaf 1857 de ‘zaakvakken’ natuurlijke historie, aardrijkskunde en geschiedenis verplicht in het rooster worden opgenomen. Dat betekende dat de uitgevers nieuwe leermiddelen moesten ontwikkelen. Jan Ligthart maakte voor het zaakonderwijs de methode Het Volle Leven (1904). De verschillende delen zijn gerangschikt rond de seizoenen en de werkzaamheden die in die periode plaatsvinden. In de loop van de productie voor de serie Grasland (‘Zomerhalfjaar’) is Jetses de bijbehorende wandplaten gaan tekenen. Bij Grasland horen platen als ‘In de weide’ en ‘Aan 't maaien en hooien’. Bij het ‘Winterhalfjaar’ maakte Jetses platen over timmeren, metselen en steenhouwen. Op de platen zijn altijd kinderen te zien, kijkend naar de boeren en arbeiders die aan het werk zijn. Als methode is Het Volle Leven weinig gebruikt. Wat bleef waren de platen, waar de onderwijzers van alles bij vertelden. Kinderen noemden dit plaatvertellen. Ze waren geboeid door de wandplaten, waar veel op te zien was. Kinderen in de stad kregen zo een beeld van het platteland.
Jetses heeft aan het begin van zijn loopbaan twee historische wandpla-
| |
| |
Uit Het boek van Ot en Sien van Jan Ligthart en H. Scheepstra
ten gemaakt, voordat die taak vrijwel geheel aan Isings werd toevertrouwd. Hij illustreerde ook enkele delen van Uit vroeger eeuwen (1915/1918), de geschiedenismethode van W. de Jongh en A.G. van Poelje. Ook Toen en nu! (1922/24), de methode van W.G. van de Hulst en R. Huizinga, voorzag hij voor een deel van platen.
| |
Stijl en techniek
Tijdens zijn opleiding bij Minerva kreeg Jetses les van Franciscus Hermanus Bach, die met zijn studenten naar buiten ging om ‘naar de natuur’ te schilderen. Zo leerden ze waarnemen, de voortdurend wisselende verschijningsvormen van licht en kleur vast te leggen en in schetsen snel te werken. Op die manier heeft Jetses ook altijd kinderen getekend. Zijn dochter vertelde dat ze nooit hoefde te poseren, want haar vader maakte schetsen terwijl ze aan het spelen was. Later werkte hij die uit in zijn atelier.
Van August Allebé, de invloedrijke docent en directeur van de Akademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam, kreeg Jetses compositieleer en kennis van verven. Allebé was schilder van genretaferelen en hij heeft veel illustratoren opgeleid. Hij vond dat zijn leerlingen het vak grondig moesten leren, maar hij liet ze ook vrij in het ontwikkelen van hun eigen stijl.
Voor zijn platen in kleur in de leesboekjes maakte Jetses aquarellen. Voor de zwart-wit tekeningen gebruik-
| |
| |
Uit Ot en Sien in Nederlandsch Oost-Indië van Jan Ligthart en H. Scheepstra
te hij pen en inkt; een enkele keer werkte hij met sepia, zoals voor de platen in Afkes tiental (1903) van Nienke van Hichtum. De zwart-wit plaatjes zijn vaak lijntekeningen, gecombineerd met kleine silhouetjes, maar Jetses maakte ook wel gebruik van gewassen inkt, om een schilderachtig effect te bereiken. In haar boek Brood op de leesplank (1977) beschrijft J. Burgers het procédé om zonder raster te reproduceren dat Jetses toepaste voor de illustraties bij De wereld in ( Blond en bruin). Hij bedekte het papier met een grijze kalklaag, waarin hij de tekeningen uitkraste. Enigszins bijgewerkt met wit kon de tekenaar zo alle schakeringen van grijs en zwart weergeven. In het Groot vertelboek voor de bijbelse geschiedenis (1939) wisselt Jetses de lijntekeningen af met platen in gewassen inkt. Hij kiest vaak een bijzonder standpunt bij de uitbeelding.
Voor de geschiedenismethodes, waaronder Uit vroeger eeuwen (1915-1918) en Toen en nu! (1922-1924) maakte Jetses pentekeningen. De volle, levendige platen met veel details lopen door op de volgende pagina, maar wel in een apart kader. Jetses vervaardigde ook enkele van de Schoolplaten voor de vaderlandse geschiedenis, waaronder ‘De walvisvangst’ (1910) en ‘Aan het hof van Karel de Grote’ (1941). Net als Isings bereidde hij zijn onderwerpen goed voor. Speciaal voor de laatste plaat ging hij in zijn vakantie langs Aken, Mainz, Lorsch en Worms. Toen Jetses voor de serie De wereld in platen van Palestina moest verzorgen, maakte iemand daar de landschappen en tekende Jetses de figuren. Kleren en andere parafernalia werden uit Palestina opgestuurd. Toch lukte het hem op deze manier een levendige compositie neer te zetten, met een juist kleurgebruik.
Uit de hoofdstukken in Prentenboeken, Ideologie en illustratie 1890-1950 (2003) die gewijd zijn aan de omgeving, het interieur en de kleding in illustraties wordt duidelijk dat Jetses de leefomgeving van kinderen uit een eenvoudig milieu weergaf. Dat blijkt uit allerlei details in het interieur, zoals de klok en de porseleinen (of aardewerk) dieren op de schoorsteen- | |
| |
mantel. Sien heeft altijd een schort aan. Zonder ‘boezelaar’ gaan meisjes niet spelen. De jongens dragen een kiel.
| |
Ot en Sien
Van de leesboekjes van Ligthart en Scheepstra zijn de verhalen over Ot en Sien, opgenomen in de vier deeltjes van Nog bij moeder (1904/1905), het bekendst gebleven. Toen Jetses de eerste tekeningen maakte, woonde hij nog in Bremen. Zijn dochter Dien stond model voor Sien en de buurjongen Fidi Dammann voor Ot. Jetses tekende kleine gebeurtenissen uit het dagelijks leven van dorpskinderen. De aquarellen stralen warmte en menselijkheid uit. De kinderen en de volwassenen in hun vriendelijke wereldje kijken altijd naar elkaar. Het is een van de meest opvallende eigenschappen van Jetses' platen, de betrokkenheid op elkaar van volwassenen en kinderen.
Dankzij bemiddeling van een vriend van Jetses die in het onderwijs werkte, verscheen een Duitse uitgave van het eerste deeltje van Nog bij moeder (ca. 1908). De kinderen, Otto en Dina geheten, zijn iets fraaier gekleed dan Ot en Sien en ook op andere punten heeft Jetses zich aangepast aan wat in Duitsland gebruikelijk was. De belangstelling voor de uitgave was gering, maar de zestien platen die erin waren opgenomen, vormden wel de basis voor Het prentenboek van Ot en Sien, dat Wolters in 1909 uitgaf. De verhalen van Ot en Sien werden zo populair, dat Wolters van Nog bij moeder ook een ‘huiskameruitgave’ maakte: Het boek van Ot en Sien (1911).
Een grote opgave voor Jetses was het maken van platen voor een Indische versie van Ot en Sien (1911). Omdat de reis te duur was, kon hij Indië niet bezoeken. Daarom las en bekeek hij veel boeken en bracht hij regelmatig een bezoek aan de tentoonstelling Entos in Amsterdam waar een volledig Indisch erf was ingericht. Ook poseerden er Indische mensen voor hem. Europese kinderen in Indië leefden in een andere entourage dan Ot en Sien in Nederland. Jetses tekende een ruim huis met een hoge stoep en een waranda in een schaduwrijke tuin. De kinderen zijn luchtig gekleed en de moeder draagt een sarong en kabaja, zoals destijds in Indië bij Westerse vrouwen gangbaar was. De Indische Ot en Sien gaan niet naar het park, maar naar een bos met een waterval. De sfeer is lichter dan in de Nederlandse versie.
Op verzoek van de uitgever veranderde Jetses in de jaren dertig de entourage van Ot en Sien in de Nederlandse versie van Nog bij moeder. Ot en Sien zijn stadskinderen geworden met moderne kleding uit de jaren dertig. Oma gaat niet langer gekleed in traditionele klederdracht. Ook in de jaren daarna veranderde Jetses regelmatig details in de tekeningen, als de uitgever dat gewenst vond. De herziening van de Indische versie mocht hij tot zijn spijt niet zelf uitvoeren.
| |
| |
| |
Waardering
Jetses oogstte in zijn tijd veel waardering. Het succes van de series die hij illustreerde was zeker ook te danken aan zijn bijdrage. De betekenis van Jetses voor het onderwijs is groot geweest. Generaties kinderen zijn opgevoed met ‘aap noot mies’ van het leesplankje en de verhalen over Ot en Sien. De geschiedenisboeken met illustraties van Jetses en Isings zijn nog tot in de jaren zestig gebruikt. Rudy Kousbroek noteert in Is het zoo geschied? (1995) dat de herinneringen aan die platen sterker zijn dan aan de tekst. Door de manier waarop ze getekend zijn, hebben de platen bijgedragen aan wat Kousbroek ‘historisch besef van binnenuit’ noemt. De sfeer in de Indische illustraties van Ot en Sien heeft Jetses zo goed getroffen, dat Kousbroek, die in Indonesië is geboren, meent dat Jetses het land tamelijk goed moet hebben gekend.
‘Jetses bleek uiteindelijk ook een groot inspirator’, schrijft Rudolf Geel in We hebben ze weer met genoegen bekeken (1989). ‘Als zodanig is hij, zonder dat hij zich ooit over taalkwesties heeft uitgelaten, puur als uitbeelder, een der belangrijkste figuren in het moedertaalonderwijs van deze [twintigste] eeuw. Met zijn platen vertelde Jetses op een beeldende en sfeerrijke manier een verhaal, dat de kinderen konden begrijpen. [-] De manier van vertellen betekende een werkelijke verbeelding in heldere, overzichtelijke scènes, geïdealiseerde doorkijkjes van het dagelijkse Nederlands leven. Daardoor heeft Jetses een niet te onderschatten invloed gehad op het Nederlandse onderwijs.’
Jetses' werk geeft een beeld van de cultuur in de eerste helft van de twintigste eeuw, maar wel een ideaalbeeld: een harmonieuze wereld die in werkelijkheid niet in die zuivere vorm voorkwam, met vriendelijke volwassenen en aardige kinderen (Aukje Holtrop in De hele Bibelebontse berg). D. Wouters is in Over het illustreren van leesboeken voor kinderen (1931) niet zo positief over de burgerlijke tevredenheid die uit de plaatjes in Buurkinderen spreekt. Maar hij is een uitzondering, want meestal krijgt Jetses veel lof voor zijn werk. Jan Niemeijer (De wereld van Cornelis Jetses, 1985) prijst zijn compositievermogen, zijn gevoel voor kleurverhoudingen en zijn vermogen levensechte kinderen uit te beelden. Jacqueline Burgers vergelijkt in Brood op de leesplank (1977) het werk van Jetses met dat van A. Arnolli, die de gemoderniseerde versie van Buurkinderen af moest maken. De tekeningen van Arnolli missen volgens haar het natuurlijke en het levendige en alles wat de platen van Jetses zo bijzonder maakt.
De Jetses Stichting, opgericht in 1978, stelt zich ten doel het werk van de tekenaar te bewaren en steeds opnieuw onder de aandacht te brengen, onder meer door publicaties en het organiseren van tentoonstellingen, zoals ‘100 jaar Ot en Sien’ in de zomer van 2004 in Zwolle.
| |
| |
| |
Bibliografie
Keuze uit de door Jetses geïllustreerde boeken
|
J. Ligthart en H. Scheepstra, Dicht bij huis. Groningen, J.B. Wolters, 1902-1903. |
Nienke van Hichtum, Afkes tiental. Groningen J.B. Wolters, 1904-1905. |
J. Ligthart en H. Scheepstra, Nog bij moeder. Groningen, J.B. Wolters, 1904-1905. |
J. Ligthart en H. Scheepstra, Van planten en dieren. Deel I en II. Groningen, J.B. Wolters, 1904-1905. |
Tante Lieze, Kinderversjes. Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1904. |
J. Ligthart, H. Scheepstra en W. Walters, Het Volle Leven. Groningen, J.B. Wolters, 1905-1925. (1e zomerhalfjaar Grasland, 1905/1906; 2de zomerhalfjaar Bouwland, 1909/1911; 2de winterhalfjaar Metselen, 19124/1925). |
J. Ligthart en H. Scheepstra, De wereld in! Tweede serie. Groningen, J.B. Wolters, 1905/1906. |
J. Ligthart en H. Scheepstra, Het boek van Ot en Sien. Groningen, J.B. Wolters, 1906. (Uitgave voor de huiskamer van Nog bij moeder.) |
M.B. Hoogeveen, J. Ligthart en H. Scheepstra, Leesmethode voor het aanvankelijk leesonderwijs. Groningen, J.B. Wolters, 1906-1910. |
De zingende kinderwereld, [voor school en thuis] [Twaalf] Kinderliedjes voor een of twee stemmen met pianobegeleiding. Bijeengebracht door J. Worp. Woorden van J.J. Goeuverneur, L. Leopold en W. Reinink. Groningen, J.B. Wolters, [1907]. |
Henr. Dietz en Kath. Leopold, Zonnestralen in school en huis. Groningen, J.B. Wolters, 1907, 4de druk. |
J. Ligthart en H. Scheepstra, Pim en Mien. Groningen, J.B. Wolters, 1907-1908. |
J. Ligthart en H. Scheepstra, Noch bei Mutter. Stuttgart, Loewes Verlag, [ca. 1908]. |
J. Ligthart en H. Scheepstra, Het prentenboek van Ot en Sien. Groningen, J.B. Wolters, 1909. |
Hoogeveens Verbeterde leesmethode (7de druk). Groningen, J.B. Wolters, 1909/1910. (Zes leesboekjes, leesplankje met letterdoosjes, klassikale leesplank, vertelselplaat en handleiding.) |
Nienke van Hichtum, Moeders vertellingen. Alkmaar, Kluitman, 1911. |
J. Ligthart en H. Scheepstra, Het boek van Ot en Sien. Groningen, J.B. Wolters, 1911. |
J. Ligthart en H. Scheepstra, Buurkinderen. Groningen, J.B. Wolters, 1911-1913. |
J. Ligthart en H. Scheepstra, Ot en Sien; voor de scholen in Nederlandsch Oost-Indië bewerkt door A.F.Ph. Mann. Groningen, J.B. Wolters, 1911 [1910/1913?]. |
J. Ligthart en H. Scheepstra, Het boek van Piet van Dam. Groningen, J.B. Wolters, 1912. (Uitgave voor de huiskamer van Dicht bij huis.) |
J. Ligthart en H. Scheepstra, Blond en bruin. Groningen, J.B. Wolters, 1912. (Herziene uitgave van De wereld in.) |
J. Ligthart en H. Scheepstra, Pim en Mien; voor de scholen in Nederlandsch Oost-Indië. Groningen, J.B. Wolters, 1914 en 1919. |
J. Ligthart, Wolters' leesboeken voor Zuid-Afrika. Groningen, J.B. Wolters, 1914. |
J.W. de Jongh en A.G. van Poelje, Uit vroeger eeuwen. Groningen, J.B. Wolters, 1915/1918. |
J. KLeijntjens en H.H. Knippenberg, Van Goden en helden. Groningen, J.B. Wolters, 1917 (2de druk). |
J. Ligthart, H. Scheepstra en A.F.Ph. Mann, Ver van huis; voor de scholen in Nederlandsch Oost-Indië. Groningen, J.B. Wolters, 1918/1920. (Bewerking van Dicht bij huis en Buurkinderen.) |
H. Schroo, De lotgevallen van een Indisch stuivertje; oorspronkelijke verhalen voor school en huis in Nederlandsch Oost-Indië. Eerste bundel. Groningen, J.B. Wolters, 1918. |
J.W. de Jongh en A.G. van Poelje, Kleine vaderlandsche geschiedenis. Groningen, J.B. Wolters, 1918. |
| |
| |
M.B. Hoogeveen, Hoogeveens leesmethode voor de scholen in Nederlandsch Oost-Indië. Groningen, J.B. Wolters, 1920. |
Gilles van Hees en J.G. van Herwaarden, Lentezangen voor de kleintjes. Groningen, J.B. Wolters, 1921. |
W.G. van de Hulst en R. Huizinga, Toen en nu! Groningen, J.B. Wolters, 1922/1924. |
H. Schroo, In en om de desa. Groningen, J.B. Wolters, 1923. |
T. Blink en J. Eigenhuis, Langs bloemenpaden. Groningen, J.B. Wolters, 1924/1925. |
J.W. de Jongh en A.G. van Poelje Geschiedenis van Nederland; voor de Indische lagere scholen. Groningen, J.B. Wolters, 1926. (Voor deze versie zijn illustraties van Uit vroeger eeuwen gebruikt.) |
T. Blink en J. Eigenhuis Door bloeiende velden. Groningen, J.B. Wolters, 1931. |
J. Ligthart en H. Scheepstra, Hoogeveens verbeterde leesmethode. Groningen, J.B. Wolters, 1931. (Uitgave met gemoderniseerde illustraties, alsook gemoderniseerde uitgaven van het leesplankje, de klassikale leesplank en de vertelselplaat.) |
Jac van der Klei en J.B. Ubink, Het ruischende woud. Groningen, J.B. Wolters, 1934. |
J. Ligthart en H. Scheepstra, Nog bij moeder. Groningen, J.B. Wolters, 1935. (Uitgave met gemoderniseerde illustraties.) |
J. Ligthart en H. Scheepstra, Pim en Mien. Groningen J.B. Wolters, 1935. (Uitgave met gemoderniseerde illustraties.) |
Anne de Vries, Groot vertelboek voor de bijbelse geschiedenis. Deel I, Oude testament; Deel II, Nieuwe Testament. Kampen, J.H. Kok, 1939-1940. |
E.A. Alders, Ontluikend leven; 13 taalkaarten met handleiding. Groningen, J.B. Wolters, 1946. |
J. Ligthart en H. Scheepstra, Dichtbij huis. Groningen, J.B. Wolters, 1947/1949. (Uitgave met gemoderniseerde illustraties, 16de druk.) |
J.P. Wiersma, Aldfaers Groun. Bolsward, A.J. Osinga, 1948. |
J. Ligthart en H. Scheepstra, Buurkinderen. Groningen, J.B. Wolters, 1950-1953. (Uitgave met gemoderniseerde illustraties.) |
Uitgaven met platen van Cornelis Jetses
|
Jan A. Niemeijer, met illustraties van Cornelis Jetses, Toen je nog op straat kon spelen. Groningen, De Vuurbaak, 1978. (2de herziene en aangevulde druk: Kampen, Kok, 2001) |
Zal ik je eens wat vertellen: Een boek vol nieuwe kijken leesverhalen bij illustraties van Cornelis Jetses. Alpen aan den Rijn, A.W. Sijthoff, 1981. |
Jan A. Niemeyer, met illustraties van Cornelis Jetses, Leven op het platteland. Drachten, Friesche Pers Boekerij, 1986. |
Jan A. Niemeijer, met illustraties van Cornelis Jetses, Zo'n andere wereld. Drachten, Friese Pers Boekerij, 1989. (Baarn, Callenbach, 1996, 2de druk.) |
Over Cornelis Jetses
|
D. Wouters, Over het illustreren van leesboeken voor kinderen. Bussum, Van Dishoeck, 1913. |
C. Jetses, Levensherinneringen. In: Ik blijf werken. Maandelijks orgaan der Bedrijfsvereeniging van J.B. Wolters' Uitgeversmaatschappij, jaargang 8 (1953), nr. 3-8; jaargang 9 (1954), nr. 1-2. |
Jan A. Niemeijer, De wereld van Cornelis Jetses. Groningen, De Vuurbaark, 1976. (5de herziene druk: Nijkerk, Callenbach, 1995.) |
Jacqueline Burgers, Brood op de leesplank. Zes illustratoren in dienst van het onderwijs. Leiden, A.W. Sijthoff, 1977. |
R. Kousbroek, Ot en Sien in Indië. In: NRC Handelsblad, 7-4-1978. |
Pieter A. Scheen, Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars. 's-Gravenhage, Kunsthandel Pieter Scheen, 1981. (2 delen) |
Jan A. Niemeijer, Uit het schetsboek van Cornelis Jetses. Drachten, Friese Pers Boekerij, 1988. |
| |
| |
Rik Vos, Rudolf Geel, We hebben ze weer met genoegen bekeken: Cornelis Jetses, uitgeverij J.B. Wolters en het Nederlandse taalonderwijs. Assen, Drents Museum, 1989. |
Aukje Holtrop De kleine grote wereld. De werkelijkheid in het kinderboek. In: De hele Bibelebontse berg. Amsterdam, Querido, 1989, blz. 437-414. |
Rudy Kousbroek, Is het zoo geschied? Groningen, Wolters-Noordhoff, 1995. |
Gerard Brantas, Ot en Sien, in Nederland en in Indië, vroeger en later. In: Kinderboeken als levend cultuurbezit. Uitgave ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de Stichting Geschiedenis Kinder-en jeugdliteratuur, Rotterdam, 1996, blz. 17-41 |
Barbara C. de Jong, Jan Ligthart 1859-1916, een schoolmeester-pedagoog uit de Schilderswijk. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1996. |
Jan A. Niemeijer, Kijk Ot en Sien: een klassieker in de Nederlandse jeugdliteratuur. Baarn, Callenbach 1997, 2de druk. |
Francis van Dijk, Leraren van de Academie Minerva. Een keuze uit twee eeuwen kunst en kunstonderwijs in Groningen. Groningen, Stichting Behoud Beeldende Kunst Groningen, 1998. |
Margreet van Wijk-Sluyterman, Ambacht en kunst: Illustraties van kinderboeken rond de eeuwwisseling. In: B. Dongelmans e.a (red.), Tot volle waschdom. Den Haag, Biblion, 2000. |
Jan Doeke Eisma, Meester Ligthart; Wim, Zus Jet en al die andere kinderen. Den Haag, Uitgeverij De nieuwe Haagsche, 2002. |
Saskia de Bodt, Jeroen Kapelle, Prentenboeken, Ideologie en illustratie 1890-1950. Amsterdam, Ludion, 2003. |
Jan Niemeijer, 100 jaar Ot en Sien. Uitgave bij de tentoonstelling. Zwolle, Stedelijk Museum; Slochteren, Fraeylemaborg; Rotterdam, Nationaal Onderwijsmuseum, 2004. |
Madeleine Rood, Ot en Sien zijn honderd. In: Veluws Dagblad/Stentor, 1-7-2004. (Interview met Jan Niemeijer) |
67 Lexicon jeugdliteratuur
februari 2005
|
|