Jeugdbibliotheekwerk
1. Geschiedenis en doelstelling
door Riana Luiks-Kramer
Het jeugdbibliotheekwerk is in Nederland moeizaam van de grond gekomen. De eerste lectuurvoorzieningen voor de jeugd waren de school- en klassebibliotheken die in de tweede helft van de negentiende eeuw op sommige lagere scholen werden ingericht. Daarnaast beschikte de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen in 1900 in 35 van de 316 volksbibliotheken over een ‘bibliotheek voor jongelieden’.
In de openbare leeszalen en bibliotheken waren er in het begin van deze eeuw zowel principiële als financieel-technische argumenten om de rijkssubsidie van de openbare leeszaal en bibliotheek (OLB) niet deels ook te besteden aan ‘kinderleeszalen’. Individueel werd op verschillende manieren geprobeerd een dienstverlening voor kinderen tot stand te brengen. In Dordrecht werd in 1908 door een afzonderlijke vereniging in het gebouw van de OLB de eerste jeugduitlening gestart. De Maatschappij tot Nut van 't Algemeen nam in enkele grote steden het initiatief tot het oprichten van ‘leeszalen voor jongens en meisjes’ (Amsterdam 1912, Rotterdam 1916). Het ging hier om echte leeszalen; van boeken uitlenen was nog geen sprake. Wel werden er boekententoonstellingen gehouden, bibliotheekvoordrachten en boekbesprekingen. Deze beide Nutskinderleeszalen namer verder nog een opmerkelijk initiatief: al vanaf 1918 werden in de zomervakantie collecties boeken verhuisd naar het park, waar zij ter plekke konden worden gelezen. In 1963 (!) respectievelijk 1924 gingen deze leeszalen op in de OLB.
In Utrecht is het jeugdbibliotheekwerk van meet af aan (1913) een integraal onderdeel van het totale openbare bibliotheekwerk geweest. In Sneek (1916) werd weer een andere vorm gevonden: de leeszaal schafte boeken aan die door de onderwijzer op school werden uitgeleend.
De ontwikkeling van het jeugdbibliotheekwerk is voor een groot deel te danken aan de inzet van enkelingen, meest vrouwen, die in het begin van deze eeuw met niet aflatende inzet pionierswerk verrichtten. De naam van Annie C. Gebhard is verbonden aan de oprichting van de Amsterdamse Nutskinderleeszaal, die zij vanaf 1912 beheerde. Toen zij directrice van de OLB werd, volgde Louise M. Boerlage haar in 1927 op in de kinderleeszaal. Deze legde de basis voor de eerste