Kinderboeken
Ionesco schreef vier verhalen voor jonge kinderen beneden de leeftijd van drie jaar (Contes pour enfants de moins de trois ans, 1969). Ze zijn uitgegeven als prentenboeken met platen van Etienne Delessert (verhaal 1 en 2), Philippine Corentin (3) en Nicole Claveloux (4). Het surrealistische karakter van de tekst wordt ondersteund door de kleurige, bizarre tekeningen, die in alle vier prentenboeken goed bij de tekst aansluiten.
In het eerste verhaal komt de bijna driejarige Josette 's ochtends bij haar ouders die nog slapen, omdat ze de vorige avond naar de schouwburg zijn geweest, toen naar een restaurant, toen naar de poppenkast, toen nog eens naar een restaurant. Het dienstmeisje Jacqueline brengt een blad met ontbijt en post, maar de ouders hebben helemaal geen trek. Josette mag alles opeten. Ze gaat terug en terwijl haar mama nog blijft slapen, vertelt papa een verhaaltje waarin iedereen Jacqueline heet. Het dienstmeisje zegt: ‘U maakt haar nog gek, meneer!’ Als Josette even later in een winkel tegen een meisje ook iedereen en alles Jacqueline noemt, kijken de volwassenen haar met grote ogen aan, ‘net alsof ze bang voor haar zijn’. ‘Let u er maar niet op!,’ zegt het dienstmeisje, ‘maakt u zich maar niet ongerust. Dat zijn van die rare verhaaltjes die haar papa haar vertelt.’ Ze draagt op de prent een ring met het portret van de rationalist Descartes. Zij vertegenwoordigt, net als Josettes moeder en de conciërge van de flat, de volwassenen die het kinderlijke hebben afgelegd.
In het tweede verhaal zegt vader, ook weer net na het ontwaken, dat de telefoon geen telefoon is: je noemt dit kaas en de kaas noem je speeldoos; de speeldoos vloerkleed. Josette maakt er een spelletje van: ‘Ik kijk door de stoel