| |
| |
| |
Carl Hollander
door Marten Heijs
Carl Hollander is op 16 juni 1934 te Amsterdam geboren. Na het gymnasium ging hij naar de Koninklijke Academie voor de Beeldende Kunsten in Den Haag. Bij zijn afstuderen ontving hij de Esso Prijs voor het beste eindexamen van dat jaar. Tijdens zijn militaire dienst werkte hij als navigator voor de landmacht.
Na de diensttijd werd hij freelance illustrator. Hij had zich altijd al tot dit vak aangetrokken gevoeld. Als kind vulde hij de witte plekken in zijn kinderboeken met kleine tekeningen. Een tweede motief om illustrator te worden was dat hij principieel geen gebruik wenste te maken van de bkr, maar van zijn werk wilde leven.
Tijdens een bezoek aan een Engelse uitgeverij sleepte Hollander zijn eerste opdracht binnen: het illustreren van Stirring stories for girls van Odham. Aanvankelijk bleef hij voornamelijk voor Engelse uitgeverijen werken. Pas later kreeg hij in Nederland voet aan de grond. Uitgeverij Ploegsma werd een belangrijke opdrachtgever. Door illustraties bij het werk van An Rutgers van der Loeff-Basenau en door zijn tekeningen in de Pippi Langkous-boeken van Astrid Lindgren, werd zijn werk al snel bekend bij een groot publiek. Ook in de jaren daarna illustreerde Hollander kinderboeken die klassiek zouden worden, zoals Minoes van Annie M.G. Schmidt, Spaghetti van Menetti van Kees Leibbrandt en De kleine kapitein van Paul Biegel. Sinds 1960 illustreerde hij meer dan honderd boeken. Tekeningen van hem verschenen ook in Donald Duck.
De technieken van Hollander zijn pen, potlood, kleurpotlood en aquarel. Voor de televisiebewerking van het door hem geïllustreerde verhaal De vloek van Woestewolf van Paul Biegel maakte hij de decors.
Carl Hollander doceerde aan de inmiddels opgeheven vakgroep Illustreren van de Rietveld Academie te Amsterdam. Hij heeft veel bewondering voor het werk van Ernest Shepard, Maurice Sendak, Tomi Ungerer en Gustave Doré.
Hollander maakt ook vrij werk. Met name de laatste jaren is hij daar meer tijd aan gaan besteden.
| |
Werk
In ruim dertig jaar tijd heeft Carl Hollander een groot en gevarieerd oeuvre opgebouwd. Ondanks het feit dat hij vanaf het begin van zijn werk moest en wilde leven, heeft hij
| |
| |
altijd geprobeerd trends en modes buiten zijn tekeningen te houden. Illustreren ziet hij als een vak dat je geleidelijk onder de knie krijgt. Inmiddels verwerpt hij een gedeelte van zijn vroege werk als zijnde van onvoldoende kwaliteit. In de loop der jaren heeft hij zich regelmatig op zijn stijl bezonnen. ‘Je moet tekenen zoals je zelf bent en dat uitbouwen,’ zei hij eens. Een overzicht van het werk van Hollander maakt duidelijk dat hij voortdurend doende is geweest zijn stijl uit te bouwen.
In zijn vroege illustraties lijkt Carl Hollander nog op zoek te zijn naar die stijl. In De kinderkaravaan van An Rutgers van der Loeff-Basenau presenteert hij traditionele tekeningen die geworteld lijken te zijn in de conventies van de jaren vijftig. Hij volgt het verhaal op de voet en met rafelige lijnen schetst hij uiteenlopende tafereeltjes. Opvallend is het wisselende karakter van de tekeningen. Af en toe lijkt het of er verschillende illustratoren aan het werk zijn geweest. Toch zijn in deze tekeningen al enkele kenmerken aanwezig die typerend voor het werk van Hollander zullen worden. Zijn oog voor detail, de overdrijving en het zoeken naar tegenstellingen duiken reeds op. Hollander illustreert in deze periode zeer veel kinderboeken en ontwikkelt al snel een eigen idioom.
Hoe belangrijk voor Carl Hollander de ruimte voor de eigen verbeelding is, blijkt uit Pippi Langkous, Pippi Langkous gaat op reis en Pippi Langkous in Taka-Tuka-Land van Astrid Lindgren. De uitvoerige beschrijvingen in het veel realistischer werk van An Rutgers van der Loeff-Basenau bepaalden al veel van de tekening. Pippi Langkous geeft Hollander veel meer vrijheid. Pippi dartelt door het verhaal en de tekeningen maken een speelse en vrolijke indruk. Hollander weet Pippi en haar vrienden veel karakter mee te geven. De opbouw van de tekeningen is echter niet altijd evenwichtig en de lay-out van de eer-
Uit Minoes van Annie M.G. Schmidt
| |
| |
Uit Spaghetti van Menetti van Kees Leibbrandt
| |
| |
ste drukken van de Pippi Langkousboeken doet soms afbreuk aan de illustraties.
De invloed van een goede lay-out blijkt ook uit Spaghetti van Menetti (1964) van Kees Leibbrandt. Hollander maakte de illustraties in nauwe samenwerking met de auteur, met wie hij goed bevriend was. Tekst en illustraties zijn hecht met elkaar verweven en de uitgave is met veel aandacht verzorgd. Spaghetti van Menetti is het boek waarmee Hollander een staalkaart van zijn mogelijkheden geeft. Hij kan zich uitleven in het verhaal over de broodmagere inwoners van het stadje Spriet, die zich zo vol eten bij de spaghettikraam van Menetti dat zij uit hun huizen en kleren barsten. Hollander varieert eindeloos en met goed gedoseerde overdrijving op het thema dik en dun. Met zichtbaar genoegen geeft hij de metamorfose weer van de zuinige en magere Sprieten in gulzige en moddervette figuren; ook de vele uitgesproken stemmingen van de hoofdpersonen blijken een rijke inspiratiebron. Hollander tekent de Sprieten alsof hij ze via een lachspiegel heeft bestudeerd. Daarbij maakt hij gebruik van gedempte kleuren. Het boek is Carl Hollander altijd dierbaar gebleven. Zo zei hij eens dat hij Spaghetti van Menetti graag om de tien jaar van nieuwe illustraties zou willen voorzien, omdat het verhaal hem blijft inspireren.
In de loop van de jaren zestig werkt Hollander zijn stijl steeds verder uit. De witte vlakken, die in eerder werk soms een prominente positie innamen, worden gevuld met arceringen of grijstinten en hij begint de achtergronden in zijn illustraties steeds meer te definiëren. Daardoor krijgen de tekeningen een veel autonomer karakter. Voor Hollander blijken de achtergronden bovendien een belangrijke bron te vormen bij het uitdrukken van een sfeer. Daarnaast vindt hij vooral hier de ruimte om kleine en speelse toevoegingen aan het verhaal te doen.
Hollander werkt de achtergronden vaak zorgvuldig uit en verwerkt er veel elementen uit zijn onmiddellijke omgeving in. Aan de tekeningen van Amsterdamse straten in Speurder op bed van Kees Leibbrandt is te zien dat Hollander deze omgeving met veel geduld heeft bestudeerd en hij gebruikt elk detail om zijn illustraties te versterken. Ook bij tekeningen van interieurs gaat Hollander zo te werk: de plooien in een vaatdoek die over de rand van het aanrecht hangt, een stopfles op een plankje, de knoppen aan de geiser of het lepeltje in een koffiekopje - Hollander ziet niets over het hoofd.
In zijn portretten komt Hollander tot een soort archetypen. Hij geeft de kinderen beweeglijke gezichten met een warrige haardos en ogen die altijd ergens aandachtig op zijn gericht. Lichaamshoudingen en gelaatsuitdrukkingen zijn steeds zorg- | |
| |
vuldig getekend, de kleding werkt vaak karakteriserend. De kinderen lijken uit één of enkele families te stammen. Dit wordt nog eens versterkt door Hollanders gewoonte oude illustraties geheel of gedeeltelijk opnieuw te gebruiken. Het vergroot de herkenbaarheid van zijn werk en het smeedt soms een band tussen boeken van verschillende auteurs.
Met Minoes van Annie M.G. Schmidt en De kleine kapitein van Paul Biegel verschijnen in 1970 twee boeken die een belangrijke plaats in zijn
Uit De kleine kapitein van Paul Biegel
gaan nemen in het oeuvre van Carl Hollander. Hij heeft zijn stijl gevonden en komt met illustraties die in kracht en trefzekerheid niet onderdoen voor de tekst van deze klassiek geworden kinderboeken.
De kleine kapitein is een van de vele boeken die is voortgekomen uit de samenwerking met Paul Biegel. Het verhaal verscheen eerst als feuilleton in Donald Duck. Het weekblad bood Hollander de gelegenheid met alle mogelijke kleuren te werken. Met De kleine kapitein onderstreept Hollander nog eens zijn opmerking dat hij zich het beste thuisvoelt in een boek dat hem de nodige vrijheid geeft. Hollander voorziet Biegels' Odyssee-vertelling van monumentale illustraties die de verschillende sferen en situaties uit het verhaal uitgesproken weergeven. Hij voorziet de tekeningen rijkelijk van details. Hij maakt daarbij uitputtend gebruik van de beschrijvingen van Biegel. Tegelijk geeft de tekst hem veel vrijheid. De illustrator leeft zich uit in de woeste zee, die het nietige scheepje van de kleine kapitein en zijn achter de boot aan slingerende opvarenden het verhaal inwerpt. Op de illustraties bloeien reusachtige bloemen in bonte kleuren, vliegen geheimzinnige vogels, verrijzen grillige en dreigende rotspartijen en reusachtige, knoestige bomen. Het zijn elementen die vanaf dan veel vaker in het werk van Hollander voor zullen komen. In De kleine kapitein drukken ze de heroïeke
| |
| |
en sprookjesachtige sfeer van het verhaal nadrukkelijk uit.
In vergelijking met De kleine kapitein zijn de illustraties in Minoes veel ingetogener. Daarbij speelt niet alleen het karakter van het verhaal een rol maar ook de middelen die Hollander ter beschikking staan. Het formaat en de lay-out van Minoes bieden veel minder ruimte dan De kleine kapitein en hij kan niet met kleuren werken. Toch blijft de stijl van Hollander overeind staan en de illustrator laat zien dat hij twee totaal verschillende sferen kan uitdrukken.
Uiteraard blijven er overeenkomsten tussen de twee boeken. En niet alleen in de katten uit Minoes die op een van de laatste illustraties in de De kleine kapitein al voorzichtig opduiken. Zoals Hollander in De kleine kapitein de natuur overweldigend weergaf, worden de verhaalfiguren in Minoes op sommige illustraties tegen een zo nu en dan imposante achtergrond van de grote stad geplaatst. Hollander portretteert de katten uit Minoes zoals hij zijn mensen portretteert: met uitgesproken karaktertrekjes en met een duidelijke gelaatsuitdrukking, maar toch in houdingen en met oogopslagen die zeer ‘kats’ zijn. Van Minoes maakt hij een opvallende verschijning waarin de lezer naar believen trekjes van een kat en een mens kan zoeken.
In de daarop volgende jaren verschijnen in verscheidene boeken illustraties in de stijl die Hollander in Minoes en De kleine kapitein zo duidelijk gepresenteerd heeft. Dat is bijvoorbeeld duidelijk te zien in De kleine kapitein in het land van Waan en Wijs en De kleine kapitein en de schat van Schrik en Vreze. Grote opdrachten als deze leveren onmiddellijk opvallende tekeningen op. In het overdadig geïllustreerde De rover Hoepsika van Paul Biegel hebben de grillige landschappen soms bijna een surrealistische sfeer. De tafereeltjes in huiskamers en kroegen zijn theatraal en roepen associaties op met de commedia dell'arte. Veel eenvoudiger tekeningen verschijnen in De boevenvangers van Leonie Kooiker. De pentekeningen in dit boek roepen herinneringen op aan veel oudere illustraties, zoals die in Pippi Langkous.
In dezelfde periode blijkt dat Hollander zijn grenzen probeert te verleggen. Dit valt bijvoorbeeld op in nieuwe illustraties in Spaghetti van Menetti en Pippi Langkous. Wat onmiddellijk opvalt is dat de tekeningen uitbundiger worden en dat Hollander voor een veel scherpere lijnvoering kiest. De nieuwe illustraties in Spaghetti van Menetti (1977) zijn karikaturaal en veel minder suggestief dan de oude tekeningen. Soms doen ze denken aan de afbeeldingen in een stripverhaal. In Pippi Langkous; met al haar kleurige avonturen in één groot boek (1972), waarin Hollander de drie in één band verzamelde Pippi Langkous-boeken opnieuw heeft geïllustreerd, valt dit duidelijk op.
| |
| |
Uit Sindbad de zeeman van Hans Werner
Pippi dartelt in zevenvoud op de omslag rond, de illustraties in het boek zitten vol leven en beweging, zijn vaak bontgekleurd en van tekstballonnetjes voorzien. Ook duiken hier en daar de in stripverhalen gebruikelijke versterkende elementen als stof- en rookwolkjes en bliksemschichten op. De lieverdjes Plok (1983) van An Rutgers van der Loeff-Basenau - waarin opgenomen De reus van Pech-zonder-end, De dubbele bodem van Pech-zonder-end en Het goud van Pech-zonder-end - levert realistische en zeer uitgesproken tekeningen op.
Toch is het moeilijk om in Hollanders latere werk van één stijl te spreken. De illustrator lijkt uit verschillende stijlen te kunnen putten; al naar gelang het karakter en de sfeer van een verhaal kiest hij zijn idioom. Zo verschijnt in 1987 Sindbad de zeeman van Hans Werner. Hollander heeft het verhaal geïllustreerd met tekeningen die door het gebruik van vele grijstinten en ietwat krullende kadertjes doen denken aan klassieke gravures. De illustraties in Sindbad de zeeman wekken de indruk in veel tijd en met zeer veel rust te zijn getekend. Afbeeldingen uit oude sprookjesboeken moeten Hollander daarbij hebben geïnspireerd.
In Doe wat ik denk (1988) kiest Hollander weer voor eenvoudige pentekeningen. Met Japie rekent af (1986) zijn de bonte kleuren en groteske overdrijving weer terug. Toch is binnen al die stijlen de hand van Carl Hollander zeer herkenbaar en wie de tekeningen nauwkeurig bestudeert, ontdekt dat opvallende stijlkenmerken uit eerdere periodes in deze tekeningen zijn terug te vinden.
| |
Waardering
In de documentatiemap van het nblc bevindt zich onder het kopje ‘kritiek’ een briefje waarop staat dat bij gebrek aan substantiële kritiek of beschouwingen over het werk van Carl Hollander, niet in deze informatie kan worden voorzien. De waardering voor het werk van Hollander moet dan ook in andere bronnen worden gezocht. Uit de enorme hoeveelheid boeken die hij gedurende meer dan dertig jaar heeft geïllustreerd voor vaak belangrijke auteurs, kan worden opgemaakt dat hij een vooraanstaand illustrator is. Zijn werk heeft iets vanzelfsprekends gekregen. Ook uit het feit dat Kees Fens een artikel over het Nederlands kinderboekenmuseum opent met de vraag
| |
| |
waar Hollanders illustraties bij Minoes zijn gebleven, blijkt die wat vreemde mengeling van vanzelfsprekendheid en waardering.
Het uitblijven van kritieken over het werk van Hollander kan, afgezien van het gegeven dat recensenten zelden serieuze aandacht aan llustraties besteden, ook worden gezocht in het feit dat Hollander nooit een vernieuwend illustrator is geweest. Zijn stijl wortelt in de traditionele illustraties van na de Tweede Wereldoorlog. Van daaruit heeft hij zichzelf vernieuwd zonder aan te sluiten bij trends, of pogingen te doen vorm en techniek voorrang te verlenen boven inhoud. Dat neemt niet weg dat hij alleen al op grond van het aantal boeken dat hij heeft geïllustreerd, tot de belangrijkste illustratoren van na de oorlog mag worden gerekend.
| |
Bibliografie
Keuze uit door Carl Hollander geïllustreerde jeugdboeken
|
Paul Biegel, De kleine kapitein. Haarlem, Holland, 1970. |
Paul Biegel, Een toren naar de maan. Amsterdam, Algemene Bank Nederland, 1971. |
Paul Biegel, De kleine kapitein in het land van Waan en Wijs. Haarlem, Holland, 1973. |
Paul Biegel, De kleine kapitein en de schat van Schrik en Vreze. Haarlem, Holland, 1975. |
Paul Biegel, De tuinen van Dorr. Haarlem, Holland, 1976. (Vanaf de 3e dr.) |
Paul Biegel, Wie je droomt ben jezelf. Amsterdam, CPNB, 1977. (Kinderboekenweekgeschenk) |
Paul Biegel, De rover Hoepsika. Haarlem, Holland, 1977. |
Paul Biegel, De vloek van Woestewolf. Haarlem, Holland, 1979. |
Paul Biegel, Japie en de dingen. Haarlem, Oberon, 1984. |
Paul Biegel, Japie rekent af. Haarlem, Oberon, 1986. |
Paul Biegel, Juttertje Tim. Haarlem, Oberon, 1991. |
Wim Burkunk, De vliegers. Bussum, Van Holkema & Warendorf, 1975. (Omslag) |
Betsy Byars, De achttiende ramp. Amsterdam, Kosmos, 1974. |
Beverly Cleary, Rikkie en Ripsie. Amsterdam, Ploegsma, 1973. |
Beverly Cleary, Ik en Rikkie. Amsterdam, Ploegsma, 1978. |
Anton Coolen, De mooiste sprookjes uit alle landen. Den Haag, Kruseman, 1968. |
H. Dol, Bram, Kareltje en het eenzame wiel, Nijkerk, Callenbach, 1966. |
Dick Dreux, De modderjongens, Amsterdam, De Arbeiderspers, 1962. |
Dick Dreux, De stormvogel van Edam. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1968. |
Beene Dubbelboer, Het geheim verzet. Amersfoort, Roelofs van Goor, 1964. |
C.H. Evers, De bende van de Radaustraat. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1963. (Omslag) |
Jean Craighead George, Het raadsel van forel. Amsterdam, Kosmos, 1977. (Omslag) |
Wilhelm Hauff, Verzamelde sprookjes. Amsterdam, Kosmos, 1978. |
Wim Hora Adema, De vliegende postbode. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1966. |
Wil Huygen, Scholletje. Bussum, Van Holkema & Warendorf 1974. |
Henk van Kerkwijk, De griezelgolf. Amsterdam, Ploegsma, 1975. |
Leonie Kooiker, Het malle ding van Bobbistiek. Amsterdam, Ploegsma, 1970. |
Leonie Kooiker, De boevenvangers. Amsterdam, Ploegsma, 1978. |
Leonie Kooiker, Het oerlanderboek. Amsterdam, Ploegsma, 1979. |
Leonie Kooiker, Tante Mien. Den Haag, Leopold, 1981. |
Nanni Kuiper, Lief stout. Den Haag, Leopold, 1982. |
Kees Leibbrandt, Spaghetti van Menetti. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1964; Den Haag, Kosmos, 1977. |
| |
| |
Kees Leibbrandt, Speurder op bed. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1967. |
Astrid Lindgren, Pippi Langkous. Amsterdam, Ploegsma, 1964. (vanaf de 3e dr.) |
Astrid Lindgren, Pippi Langkous gaat aan boord. Amsterdam, Ploegsma, 1965. (vanaf 3e dr.) |
Astrid Lindgren, Pippi Langkous in Taka-Tuka-Land. Amsterdam, Ploegsma, 1966. (vanaf 2e dr.) |
Astrid Lindgren, Pippi Langkous; met al haar kleurige avonturen in één groot boek. Amsterdam, Ploegsma, 1972. |
G. Rodari, En wat er toen gebeurde. Den Haag, Leopold, 1991. |
An Rutgers van der Loeff-Basenau, De kinderkaravaan. Amsterdam, Ploegsma, 1960. (Vanaf de 6e dr.) |
An Rutgers van der Loeff-Basenau, Ze verdrinken ons dorp. Amsterdam, Ploegsma, 1968. (vanaf 4e dr.) |
An Rutgers van der Loeff-Basenau, De lieverdjes Plok. Amsterdam, Ploegsma, 1983. (Bevat De reus van Pech-zonder-end, 1971; De dubbele bodem van Pech-zonder-end, 1975; Het goud van Pech-zonder-end.) |
Annie M.G. Schmidt, Heksen en zo. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1964. |
Annie M.G. Schmidt, Minoes. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1970. |
R. Smit, Kleutertje luister; acht verhalen uit het bekende Avro-radio programma. Bussum, Gooise Uitgeverij, 1976. |
Dolf Verroen, Heb jij het buskruit soms uitgevonden? Den Haag, Leopold, 1977. |
Hans Werner, Sindbad de zeeman. Den Haag, Leopold, 1987. |
Willem Wilmink. Ali Baba en de veertig rovers. Den Haag, Leopold, 1983. |
Winterboek. Amsterdam, De Geïllustreerde Pers, 1967. |
Winterboek. Amsterdam, De Geïllustreerde Pers, 1969. |
Winterboek. Amsterdam, De Geïllustreerde Pers, 1970. |
Over Carl Hollander
|
Merel Tjoeng, Kinderboekenweek/Vers voor de pers. In: Literama, jaargang 12 (1977), nr. 5. |
J. van der Linden en H. Valkenet, Carl Hollander. Den Haag, NBLC, 1974. (Monografieën over auteurs en illustratoren van jeugdlektuur; serie F, nr. 5.) |
Josine van den Berg, In gesprek met Carl Hollander. In: Bzzlletin, jaargang 6 (1977), nr. 49. |
L. van der Velde, Carl Hollander: ‘Voor dit vak moet je een beetje gek zijn’. In: Lezerskrant (1978), blz. 32-33. |
Staan er plaatjes in? Een overzicht van Nederlandse jeugdboeken-illustraties in de jaren 1950 tot 1980. Amsterdam, Boekhandel Lankamp en Brinkman, 1980. |
37 Lexicon jeugdliteratuur
februari 1995
|
|