| |
| |
| |
Han G. Hoekstra
door Jan van Coillie
Han G. (voluit: Hendricus Gerard) Hoekstra werd op 4 september 1906 in Den Haag geboren. Hij volgde een onderwijzersopleiding, maar kwam al spoedig in de journalistiek terecht. Hij trad in dienst van uitgeverij Strengholt waar hij redactiesecretaris werd van uiteenlopende bladen. In 1940 richtte hij samen met Cola Debrot en Ed. Hoornik het literaire tijdschrift Criterium op. Tijdens de bezetting werkte hij illegaal voor Het Parool en voor De Bezige Bij. In die tijd ontstonden ook zijn eerste kinderversjes. Van 1945 tot 1971 was hij redacteur bij Het Parool, waar hij onder meer samen met Annie M.G. Schmidt en Simon Carmiggelt optrad in het journalistencabaret De Inktvis. Schmidt vereeuwigde hem in een van haar kinderversjes als tv-criticus: ‘Maar in de krant die avond stond/ wat Han G. Hoekstra ervan vond.’
Hij publiceerde poëzie en korte verhalen voor volwassenen in verschillende literaire tijdschriften en debuteerde in 1933 met de bundel Dubbel spoor. Zijn eerste bundel kinderversjes, Het verloren schaap, verscheen in 1947 bij Meulenhoff. Samen met Annie M.G. Schmidt vertaalde, bewerkte en redigeerde hij de Gouden Boekjes van De Bezige Bij, een reeks Amerikaanse prentenboekjes die indertijd als ‘fleurig’ en ‘artistiek’ werden onthaald. Ze publiceerden ook samen het tweede deel uit de schoolleesserie De Trapeze.
In 1956 werd Hoekstra bekroond met de Literatuurprijs van de Stichting Kunstenaarsverzet, in 1972 ontving hij de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre. Samen met Eric van der Steen kreeg hij in 1985 de Jacobsonprijs voor het hoge niveau van zijn werk.
Han G. Hoekstra overleed op 15 april 1988 in Amsterdam.
| |
| |
| |
Werk
Als dichter voor volwassenen behoorde Han G. Hoekstra tot de groep dichters van rond de Tweede Wereldoorlog die men wel eens de ‘dichters van het klein geluk’ noemt. Volgende versregels zijn typerend: ‘Het is niet veel: soms zijn het kleine zaken/ waarmee dit grote leven valt of staat.’ Hoekstra schreef veel gedichten over de vrouw en de liefde, maar is vooral bekend geworden met anekdotische gedichten met een relativerende of bespiegelende ondertoon. De weemoed in zijn gedichten gaat vaak gepaard met ontnuchterend commentaar, hij zocht naar een evenwicht tussen wanhoop en tederheid. Zijn bekendste gedicht is zonder twijfel ‘De ceder’: ‘Ik heb een ceder in mijn tuin geplant,/ gij kunt hem zien, gij schijnt het niet te willen.’ Het wordt nog vaak geciteerd in overlijdensadvertenties. De vorm van Hoekstra's gedichten is beheerst en traditioneel. In zijn eenvoudige, heldere taal is invloed van Martinus Nijhoff merkbaar.
In zijn kinderversjes zijn twee genres te onderscheiden: enerzijds humoristische gedichten, vaak neigend naar het nonsensicale (bijvoorbeeld ‘Trein op hol’) en anderzijds anekdotische versjes over kinderen in gewone situaties (bijvoorbeeld ‘Leo is ziek’). Volgens de auteur zelf staan zijn kinderversjes helemaal los van zijn poëzie voor volwassenen. Toch zijn er overeenkomsten in de aandacht voor de kleine dingen en de speelse houding. De ‘kolderdingen’ die Hoekstra maakte voor het cabaret (bijvoorbeeld ‘De virodoppen’) doen denken aan nonsensversjes als ‘In Hopsi-Topsi-land’. Over het algemeen echter zijn z'n kindergedichten veel onbezorgder en vrolijker dan zijn poëzie voor volwassenen. In een vraaggesprek met Herman Hofhuizen voor De Tijd drukt hij zijn houding als volgt uit: ‘Dat is onbezorgd rijmen en anders niet, maar ook wel weer zo dat je hoopt iets te schrijven dat kinderen verbaast en plezier doet.’
Zijn eerste kinderversjes maakte Hoekstra voor zijn eigen kinderen, Joost en Annebet, wier namen in verscheidene versjes voorkomen. Toen Het verloren schaap in 1947 verscheen, was de bundel beslist vernieuwend. De speels-humoristische toon zonder gemoraliseer of verlieflijking betekende een breuk met de toen populaire kinderpoëzie in de trant van Rie Cramer. Alleen in sporadische gedichtjes uit bundels van S. Franke, D. Tomkins, Jac. van der Ster en vooral P. van Renssen was een vergelijkbare, speelse humor te vinden. Hoekstra was in elk geval bekend met De geschiedenis van Pig Pag Pengeltje (1936) van Van Renssen.
Hoekstra's belangrijkste bron van inspiratie was de Engelse dichter A.A. Milne, wiens bundeltjes When we were very young (1924) en Now we are six (1927) hij tijdens de oorlog aan zijn kinderen had voorgelezen. Bij hem ontdekte hij niet alleen de lichtvoetige, humoristische toon, maar ook het beweeglijke ritme met afwisselend lange en korte regels. Net als Milne maakte
| |
| |
hij gebruik van vreemde, klankrijke woorden als ‘kopjes van Sèvres’ en ‘Trakhener hengsten’.
De vroege kinderpoëzie van Han G. Hoekstra loopt vooruit op die van Annie M.G. Schmidt uit de jaren vijftig. Allebei hebben ze een voorkeur voor fantasierijke, verhalende gedichten met speelse rijmvondsten, luchtige associaties en een expressief ritme dat goed in het gehoor ligt. Beide dichters ontdoen met plezier koningen, prinsen en ander adellijk gezelschap van hun deftigheid en brengen allerlei vreemde heertjes of dametjes en rare dieren tot leven. Net als Schmidt steekt Hoekstra de draak met gezagsdragers (‘het leger heeft van laag tot hoog/ een vuiltje in het oog’) en schaart hij zich aan de kant van het lekker stoute kind: ‘De kinderen uit de Rozenstraat/ schijnen zich nooit te verschonen,/ ze mogen alles wat ik niet mag./ 'k Wou soms wel in de Rozenstraat wonen.’ Toch is zijn kritiek minder scherp en zijn rebellie minder pittig. In elk geval is er van rechtstreekse invloed volgens Hoekstra zelf geen sprake. Het humoristische, speelse en rebelse hingen in die jaren na de oorlog gewoon in de lucht.
Hoekstra's kinderverzen vertonen weinig ontwikkeling. De belangrijkste kenmerken zijn al in Het verloren schaap (1947) te vinden. Geleidelijk wint het nonsensicale aan belang ten koste van de kleine voorvalletjes uit het kinderleven die in zijn debuut ruim vertegenwoordigd waren.
Illustratie van Wim Bijmoer uit De ijsmuts van Prins Karel
Uit De ijsmuts van Prins Karel (1948) blijkt een sterke voorkeur voor het langere, anekdotische verhaal op rijm. Het titelvers telt 253 regels. Opvallend in de bundel zijn de vele opsommingen, aansprekingen tot de lezers en dialogen. Deze kenmerken komen terug in zijn latere werk. Typisch zijn ook de verrassende slotregels. Nadat Prins Karel het hele rijk op stelten heeft gezet om een wollen muts met een parel te krijgen, wil hij uiteindelijk een gewone muts als iedereen. Kenmerkend is ook Hoekstra's solidariteit met het kleine kind, samengevat in de woorden van de kleine snoek die een weddenschap won van de grote haai: ‘Als men niet sterk is en maar klein/ dan is het zaak om slim te zijn.’
| |
| |
Pagina uit Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos, met illustratie van Fiep Westendorp (1990)
In Het schoentje van Roosmarijn (1955) werkt hij het genre van het verhalende gedicht het verst uit, het telt iets meer dan 300 gepaard rijmende versregels. Afgezien van de paar storende stoplappen leest het geheel nog steeds als een trein. Ook hier verrast het slot. Nadat Roosmarijn, die tussen de tramrails bleef vastzitten, de hele stad overhoop heeft gezet, wordt ze gered door Koentje, die haar gewoon uit haar schoentje doet stappen.
In Versjes uit de grabbelton (1953) bewerkt Hoekstra ook enkele sprookjes, (‘De houthakker en de worst’ en ‘Het sparretje’) en de fabel van de kikker en de os. Opvallende figuren in de bundel zijn de kolonel op stelten, meneer Kiddewidde en de dominee van Abbenes die door de wind wordt ontvoerd.
Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos, dat voor het eerst in 1952 verscheen, bevat heel wat gedichten geïnspireerd op oude volksrijmpjes. Zo staan in de bundel speelse varianten op ‘Tikke takke tonen’ en ‘Bim bam beieren’ naast aftelrijmpjes en een springliedje. Typerend is ook het stapelrijm ‘Er was eens een mannetje’, dat als volgt afloopt:
‘Er was eens een mannetje dat was niet wijs,
dat haalde een varken op het ijs.
Het varken at zijn buikje rond,
tenslotte woog het vijfhonderd pond.
Huisje gebouwd, pijpje gerookt,
koetje gemolken, potje gekookt,
eitje gepeuzeld. Krak-krak-krak!
Alles is door het ijs gezakt!’
Net als in de oude bakerrijmen speelt Hoekstra met alliteraties, klinkerrijmen, herhalingen en nonsensicale combinaties. Amusant zijn woordspelingen als die met de brilslang die aan een nieuw brilletje toe is of de neushoorn die bijzonder muzikaal is. Veel versjes bevatten een spel van vraag en antwoord, wat ze bijzonder expressief maakt en prettig om voor te dragen. Zijn voorkeur voor woordspel leeft hij uit in het driedelige ‘In Hopsi-Topsiland’ waar de inwoners een eigen taal spreken. ‘Pli-tin’ wil zeggen ‘Scheer je weg’ en ‘Pli-tikkie’ ‘Kom erin’
In een nieuwere uitgave van Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos, in 1976, zijn ook versjes uit de eerste bundels
| |
| |
opgenomen. De bundel, rijkelijk geillustreerd door Fiep Westendorp, wordt beschouwd als een klassiek hoogtepunt in de naoorlogse kinderpoëzie. In 1990 bracht IC de bundel uit op audiocassette. Ook in 1983 en 1987 verschenen verzamelbundels met vroeger werk die de belangstelling voor zijn kinderpoëzie levendig hielden. Nieuwe versjes schreef hij nog voor twee prentenboeken, Als de zon er niet zou zijn, een prentenboek over het weer (1978), met illustraties van V. Zacharias, en Haasje Klaasje (1983) met prenten van Lilo Fromm.
| |
Waardering
De kinderversjes van Han G. Hoekstra werden door de recensenten in de jaren vijftig gunstig onthaald. Ook Hendrik van Tichelen liet er zich lovend over uit in zijn Over Boeken voor Kindsheid en Jeugd (1952). Sommige van zijn versjes zijn klassiek geworden. Hoe klassiek, dat toonde Mischa de Vreede aan in een recensie uit 1977 in NRC Handelsblad. Ze dacht dat versjes als ‘Van een Duizendpoot’ en ‘De stoker en de machinist’ er al even lang waren als ‘Moriaantje’. Bij zijn overlijden schreef Kees Fens: ‘Zijn grote techniek stelde Hoekstra in staat echte poëzie voor kinderen te schrijven.’ Max Nord prees zijn kinderverzen met de woorden: ‘ze doen in poëtische fantasie en vindingrijkheid niet onder voor vergelijkbaar werk van Annie M.G. Schmidt.’
| |
Bibliografie
Keuze uit het werk voor volwassenen
|
Dubbel spoor (1933), Het ongerijmde leven (1940), De zandloper (1956), Verzamelde gedichten (1972). |
Kinderboeken
|
Het verloren schaap. Met illustraties van Fiep Westendorp. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1947. |
Appeltjes van Oranje. Met silhouetten van Frans ter Gast. Leiden. A.W. Sijthoff, 1948. |
De ijsmuts van Prins Karel en een paar andere versjes. Met illustraties van Wim Bijmoer. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1948. |
Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos. Met illustraties van Fiep Westendorp. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1952. |
Versjes uit de grabbelton. Met illustraties van Fiep Westendorp. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1953. |
Kinderkalender. Meppel, Roelofs van Goor, 1955. |
Het schoentje van Roosmarijn. Met knipsels van Mance Post. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1955. |
De jarige stad. Amsterdam, De Bezige Bij, 1974. (Gouden Boekje) |
Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos [aangevuld met versjes uit Het verloren schaap, De ijsmuts van Prins Karel en Versjes uit de grabbelton]. Met nieuwe illustraties van Fiep Westendorp. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1976. |
Als de zon er niet zou zijn. Een prentenboek over het weer. Met illustraties ven V. Zacharias. Antwerpen, De Vries-Brouwers, 1978. |
De ijsmuts van Prins Karel en veel meer. Met illustraties van Fiep Westendorp. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1983. |
Haasje Klaasje. Met illustraties van Lilo Fromm. Antwerpen, C. De Vries-Brouwers, 1983. |
De kikker van Kudelstaart en andere versjes. Met illustraties van Jenny Dalenoord. Amsterdam, Querido, 1987. |
Audiocassette
|
Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos. IC, 1990 (audiocassette). |
Over Han G. Hoekstra
|
Hendrik van Tichelen, Over Boeken voor Kindsheid en Jeugd. Studie ten gerieve van leerkrachten,
|
| |
| |
ouders en bibliothecarissen. Antwerpen, Ontwikkeling, 1952. (8e druk) |
H. Hofhuizen, Han G. Hoekstra: dichten als spijbelen. In: De Tijd, 23-2-1957. |
Mischa de Vreede, Kinderversjes. In: NRC Handelsblad, 7-1-1977. |
Jan van Coillie, De kinderpoëzie van Han G. Hoekstra. In: Bzzlletin, jaargang 14 (1986), nr. 134. |
Kees Fens, Gegroet. In: de Volkskrant, 22-4-1988. |
Max Nord, Een beschroomd en speels-virtuoos dichter. In: Vrij Nederland, 23-4-1988. |
Bregje Boonstra, Han G. Hoekstra, dichter naast de zandbank. In: Literatuur zonder leeftijd, 11e jaargang (1997), nr. 42, blz. 179-191. |
52 Lexicon jeugdliteratuur
februari 2000
|
|