| |
| |
| |
Historische verhalen
door Toke Hofman
Historische verhalen kunnen gedefinieerd worden als fictieve verhalen, waarin een tijdperk uit de geschiedenis, historische feiten of historische personen het onderwerp vormen. Het historische verhaal gaat over een periode die vanuit het standpunt van de auteur gezien is afgesloten. Hij weet echter door zijn interpretatie van de historische feiten en met behulp van zijn verbeeldingskracht een voorbij tijdperk opnieuw tot leven te wekken.
Er bestaan overgangsvormen tussen het historische verhaal en avonturenromans, zeeverhalen, biografieën en informatieve geschiedenisverhalen. Een nauwkeurige afbakening van deze verhaaltypen ten opzichte van elkaar is niet eenvoudig. Doorslaggevend voor een juiste indeling is dat inhoudelijke aspect dat de schrijver het meest heeft benadrukt. Overwegen bijvoorbeeld de feiten, dan kan men beter van een informatief geschiedenisverhaal spreken dan van een historisch verhaal.
Tal van disciplines houden zich momenteel met het historische verhaal bezig. Zowel sociologen, pedagogen, didactici, historici als neerlandici bestuderen dit genre, ieder vanuit hun eigen invalshoek. Vooral in Duitsland benadrukken auteurs als Malte Dahrendorf, Hermann Bertlein en Heinz Hengst de betekenis van het historische verhaal voor de politieke en emotionele vorming.
| |
Geschiedenis
De geschiedenis van het historische jeugdverhaal kan natuurlijk niet los gezien worden van de geschiedenis van de jeugdliteratuur en van de historische roman voor volwassenen zoals die zich vanaf het begin van de 19e eeuw heeft ontwikkeld.
Sir Walter Scott (1771-1832) heeft de eerste echte historische roman geschreven: Waverley (1814). Gedreven door zijn liefde voor zijn geboorteland, Schotland, verdiepte hij zich in de geschiedenis ervan, waarna hij het historische materiaal op verrassende wijze wist te combineren met spannende avonturen. De romans van Scott werden in korte tijd populair, omdat ze volledig beantwoordden aan de romantische mentaliteit die de eerste helft van de 18e eeuw kenmerkte.
Belangrijke navolgers van Scott zijn onder anderen Victor Hugo, Alexandre Dumas, Hendrik Conscience. In Nederland zijn vooral Jacob van Lennep met onder andere Ferdinand Huyck (1840) en J.F. Oltmans met De Schaapherder (1838) bekend geworden. De historische verhalen van Scott en
| |
| |
andere buitenlandse auteurs als James Fennimore Cooper (1798-1851) en Gustave Aimard (1818-1883) werden al vanaf 1826 voor de Nederlandse jeugd vertaald of bewerkt. Nog steeds bekend zijn De laatste der Mohikanen (1826) van Cooper en Ivanhoe (1833) van Walter Scott.
De historische avonturenroman zoals Scott die heeft ontwikkeld, heeft in de geschiedenis van de literatuur een hevige, maar korte bloeiperiode gekend. Al rond 1840 accentueerden Nederlandse schrijvers van historische romans meer de historische idee die zij wilden uitwerken dan de avonturen. A.L.G. Bosboom-Toussaint (1812-1886) schreef bijvoorbeeld de Leycester-cyclus tussen 1840 en 1850, een zeer omvangrijke historische roman waarin zij haar idee van het evangelisch christendom gestalte geeft. Uiteindelijk blijkt echter de psychologische ontwikkeling van de hoofdfiguur voor de schrijver aantrekkelijker aanknopingspunten te bieden dan de historische idee. In het werk van Bosboom-Toussaint is dit al aanwijsbaar in Mejonkvrouwe de Mauléon (1847) maar duidelijker nog in Majoor Frans (1874). De psychologische historische roman is in de 20e eeuw uitgegroeid tot een apart literair genre dat door schrijvers als Simon Vestdijk en Hella Haasse met een speciale voorkeur werd beoefend.
De bloeiperiode van de historische avonturenroman was al voorbij, toen P.J. Andriessen (1815-1877) de oude kronieken ging bestuderen om er als eerste verhalen voor kinderen over te schrijven. Het resultaat was een soort geschiedenismethode, een serie didactische verhalen van de Romeinse tot en met de Franse tijd: meer feiten dan verbeelding. Schoolmeester als Andriessen, slaagde P. Louwerse (1840-1908) er beter in voorbije tijden in zijn historische verhalen te doen herleven, al was hij minder nauwkeurig wat de historische feiten betreft. Louwerse was een goed verteller, besteedde ook meer aandacht aan de compositie van zijn verhalen en aan de karaktertekening. Evenals Andriessen heeft hij een enorme produktie op zijn naam staan, onder andere Vlissinger Michiel of Neerlands Glorie ter zee (1878) en Een Delfhavensche Kwajongen of het Leven van Luitenant-Admiraal Piet Heyn (1879). Niet alleen Louwerse, ook een auteur als Eduard Gerdes (1821-1898) schreef bij voorkeur over de 17e eeuw. Men beschouwde de ‘Gouden Eeuw’ als een onuitputtelijke bron voor levensbeschrijvingen en avonturen van de zeehelden en Oranjevorsten. Vaderlandsliefde, heldenmoed en Oranjeverering bleken de voornaamste deugden te zijn in de historische verhalen vanaf 1870, terwijl schrijvers als E. Gerdes en L. Penning ook duidelijk blijk gaven van hun antikatholieke houding.
In de geschiedenis van het historische jeugdverhaal ontwikkelen zich twee richtingen. Enerzijds schrijvers die zich specialiseren in het avontu- | |
| |
renverhaal, waarbij het beschreven tijdperk slechts achtergrond is voor de vele spannende avonturen. Anderzijds schrijvers die het verleden meer serieus nemen en proberen verantwoorde geschiedenisverhalen te schrijven.
J. Stamperius (1858-1931) formuleerde de eisen waaraan een goed kinderboek volgens hem moest voldoen: ‘voeding voor hoofd en hart’, geen uitvoerige beschrijvingen van allerlei gruwelen, tolerant ten opzichte van andersdenkenden. Zijn eigen werk beantwoordde aan deze criteria: gematigd, beschaafd en degelijk, maar weinig geïnspireerd: Het verhaal van de toren van Zierikzee (1898), De mantel der marketenster (1905).
C. Joh. Kieviet (1858-1931) en Johan Fabricius (1899-1981) zochten hun onderwerpen meer in de riddertijd, waar ze romantische, spannende avonturenverhalen over schreven, hoewel niet altijd even waarheidsgetrouw. Maar Fulco, de minstreel (1892) en Eiko van den Reigershof (1922) worden nog altijd graag en veel gelezen, evenals het nog bekendere verhaal van Fabricius: De scheepsjongens van Bontekoe (1924).
Daarentegen richtten Johan Been (1859-1930) en E. Molt (1874-1943) hun aandacht op het historische feitenmateriaal en schreven daar eenvoudige, zakelijke verhalen over, terwijl ook de protestants-christelijke auteurs W.G. van de Hulst en P. de Zeeuw J. Gzn. op dit gebied verdienstelijk werk hebben geleverd.
| |
Literaire aspecten
De bloeiperiode van de historische avonturenroman valt in de literatuurgeschiedenis tussen 1830 en 1850. Daarna evolueert dit genre zich via de historische ideeënroman: A. Drost, A.L.G. Bosboom-Toussaint, naar de psychologische historische roman, een literaire vorm die tot nu toe veel schrijvers heeft geïnspireerd. Ook de opvattingen ten aanzien van de romanstructuur zijn veranderd: geen alwetende verteller meer, geen beschrijvingen en commentaren door de auteur, maar een zo authentiek mogelijke weergave van de handeling, verteld vanuit het perspectief van een ik-figuur of één of meer verhaalfiguren.
Het historische verhaal voor kinderen vertoont nog veel raakvlakken met de 19e-eeuwse historische avonturenroman: vanuit het perspectief van de alwetende auteur worden verzonnen hoofdfiguren geplaatst tegen een historische achtergrond. De handeling bestaat uit spannende avonturen. Binnen dit kader zijn echter veel variaties mogelijk. Stad in de Storm (1980) van Thea Beckman wordt verteld in de ik-vorm en is qua compositie een terugblik van een ouder geworden hoofdfiguur. Alet Schouten plaatst haar verhalen bij voorkeur in een volkomen gefingeerde historische periode, zoals De Mare van de witte Toren (1971), terwijl het historisch werk van Henk van Kerkwijk zich afspeelt in een 17e-eeuwse entourage die niet erg gedetailleerd wordt weergegeven, zo- | |
| |
als De Ontvoering uit ‘De Swaan’ (1969). T. Vos-Dahmen von Buchholz beschrijft in De Wiking van Walacra (1971) echter uiterst minutieus het 9e-eeuwse Walcheren, waardoor het verhaalgegeven minder goed uit de verf komt. In Arenden vliegen alleen (1974) is het de schrijfster beter gelukt verhaal en historie tot een eenheid te herscheppen.
Ten slotte kunnen ook historische figuren een rol spelen, gezien vanuit verzonnen hoofdfiguren. De trilogie van Thea Beckman rond Bertrand du Guesclin is daar een voorbeeld van.
| |
Pedagogische aspecten
In Het kinderboek als opvoeder. Twee eeuwen pedagogische normen en waarden in het historisch kinderboek in Nederland (1981) heeft Lea Dasberg onderzocht hoe nieuwe visies op het kind en de samenleving het historische verhaal inhoudelijk hebben beïnvloed. Vooral de pedagogen onder de schrijvers van historische verhalen hebben juist deze literaire vorm als het middel bij uitstek beschouwd om de geschiedenis met een moraal te kunnen combineren.
De ingrijpende veranderingen in de samenleving vanaf ongeveer 1960 hebben ook het historische verhaal veranderd. Criteria waaraan een goed historisch verhaal moet voldoen, zijn onder andere:
- het historische tijdperk dat beschreven wordt moet organisch verbonden zijn met het verhaal;
- de historische feiten moeten juist zijn: er mag geen sprake zijn van subjectieve willekeur;
- het centrale thema van het verhaal moet een algemeen geldend universeel thema bezitten;
- het leven van gewone mensen moet meer centraal komen te staan dan de avonturen van een held;
- de centrale figuur moet een goede identificatiemogelijkheid bezitten en
- het historische verhaal moet ertoe bijdragen dat vooroordelen en stereotypen doorbroken worden.
De historische verhalen die na 1960 zijn verschenen, beantwoorden in veel opzichten aan deze eisen. Auteurs als Thea Beckman, Miep Diekmann, Alet Schouten, Henk van Kerkwijk, Tonny Vos, Willem Wilmink, An Rutgers van der Loef, bestuderen het verleden kritisch en trekken vergelijkingen tussen de tegenwoordige tijd en het verleden dat zij beschrijven. Hun hoofdfiguren kennen hun onzekerheden, angsten en twijfels. Ze hebben meer aandacht voor de tragiek van het verleden dan voor de verrichte heldendaden. Wel blijven de auteurs van nu een moraal uitdragen, maar een andere dan de schrijvers van historische verhalen uit de vorige en begin 20e eeuw.
| |
Didactische aspecten
Door de combinatie van geschiedenis met avonturen, is het historische verhaal uitstekend geschikt om kinderen te confron- | |
| |
teren met andere tijden en andere culturen. Bovendien draagt een goed historisch verhaal ook in belangrijke mate bij tot de intellectuele en emotionele vorming. Wel moet men bij het aanbieden van historische verhalen rekening houden met de leeftijd van het kind. Pas vanaf negen à tien jaar kan men van een nog vaag tijdsbegrip spreken. Historische verhalen met een eenvoudig plot, waarin het avontuur duidelijk centraal staat en het historische alleen als achtergrond dienst doet, beantwoorden het beste aan de leesbehoeften van deze leeftijdscategorie. Naarmate het kind ouder wordt neemt niet alleen de behoefte aan meer gedetailleerde informatie over de beschreven historische periode toe, maar is het kind ook beter in staat relaties te leggen tussen heden en verleden. Op dertien à vijftienjarige leeftijd ten slotte kan het historische verhaal door de behandelde thematiek een belangrijke bijdrage leveren aan de verwerking van emotionele problemen.
| |
Bibliografie
Voor een overzicht van de secundaire literatuur over het historische verhaal tot 1976, zie: Lea Dasberg, Het kinderboek als opvoeder. Assen, 1981, blz. 414-422.
R. Baccarne, Aspekten van de historische jeugdlektuur. In: Refleks, jaargang 2 (1977-1978), nr. 3, blz. 1-60. |
H. Burton, The writing of historical novels. In: The horn book magazine, jaargang 45 (1969), nr. 3, blz. 271-277. |
En nu over jeugdliteratuur, jaargang 8 (1981), nr. 1. Themanummer onder het motto ‘De toekomst van het verleden’. |
A. Freeman, Weten waarom je iets goed vindt. In: Project jeugdliteratuur, aflevering 4.0.13 (1979). (Beschrijving van een project over historische verhalen) |
Geschichte im Jugendbuch. Beiträge auslandischer Gäste zur 23. Internationalen Jugendbuchtagung 12-17 April 1977. München, 1977. |
C. Horovitz, Dimensions in time. A critical view of historical fiction. In: Hornbook reflections. Boston 1969, blz. 137-150. |
C. van der Kooij, Het historische kinderboek en het geschiedenisonderwijs 1-5. In: Verkenningen op het gebied van de jeugdliteratuur, jaargang 10 (1979), blz. 1-4, 59-62, 95-100, 153-156, 191-198. |
Jacques Vos, Feit en fictie; enkele aspecten van het historische verhaal voor kinderen. In: Project jeugdliteratuur, aflevering 3.0.02 (1976). |
Jacques Vos, Maak een vuist als je geen hand hebt: werken met een historische roman voor kinderen in de klas. In: Leestekens, jaargang 1 (1980-1981), nr. 1, blz. 16-20. |
Primaire literatuur
|
Voor een vrijwel volledig overzicht van de historische verhalen, verschenen in Nederland vanaf 1824-1976, zie opnieuw: Lea Dasberg, Het kinderboek als opvoeder. Assen, 1981, blz. 316-400. Een selectie hieruit:
P.J. Andriessen, De weezen van Vlissingen. Amsterdam, 1861. |
P. Louwerse, Vlissinger Michiel of Neerlands Glorie ter zee. Den Haag, 1878. |
J. Stamperius, Frans Naerebout. Haarlem, 1891. |
E. Gerdes, Bestevaêr. Schetsen uit het leven van Maerten H. Tromp. Amsterdam, 1892. |
Joh. Been, Maerten Harpertsz. Tromp. Amsterdam, 1896. |
|
| |
| |
C. Joh. Kieviet, Het slot op den Hoef. Amersfoort, 1897. |
E. Molt, Een valkenjacht op het kasteel Brederode. Amsterdam, 1902. |
L. Penning, Het leven van Michiel Adriaanszoon de Ruyter aan het Nederlandsche volk verhaald. Rotterdam, 1907. |
M. Boddaert, Frans en het geheim. Een verhaal uit den laatsten tijd der Fransche overheersing. Alkmaar, 1909. |
W.G. van de Hulst, Jaap Holm en z'n vrinden. Nijkerk, 1910. |
P. Visser, De zoon van den wapensmid. Alkmaar, 1918. |
Joh. Fabricius, De scheepsjongens van Bontekoe. Den Haag, 1924. |
P. de Zeeuw J. Gzn., De ondergang van het roofslot. Den Haag, 1928. |
C.P. Bruyn, De Valk zeilt uit. Den Haag, 1934. |
K. Norel, Land in zicht. Nijkerk, 1935. |
N. van Hichtum, Drie van de oude plaats. Den Haag, 1938. |
H. te Merwe, Met Prins Maurits in 't veld. Delft, 1946. |
S. van Aangium, De watergeus. Groningen, 1948. |
A. Romijn, Ondanks vervolging en verraad. Delft, 1948. |
C. Wilkeshuis, De gekroonde stokvis. Meppel, 1950. |
A. de Vries, Reis door de nacht. 4 delen. Nijkerk, 1951-1958. |
H. Arnoldus, Egil, de germaan. Apeldoorn, 1956. |
A.M.M. Rutgers van der Loeff-Basenau, Ze verdrinken ons dorp. Amsterdam, 1957. |
A. van Battum, Jeanne d'Arc. Een boerenmeisje redt Frankrijk. Meppel, 1960. |
G. Evenhuis, Boot zonder water. Den Haag, 1960. |
T. Dragt, De brief voor de koning. Den Haag, 1962. |
M. Diekmann, Marijn bij de lorredraaiers. Den Haag, 1965. |
D. Dreux, Jan Volkertszoon. Amsterdam, 1965. |
H. van Kerkwijk, De ontvoering uit de Swaan. Amsterdam, 1967. |
A. Schouten, Het teken van Wichart. Bussum, 1969. |
T. Vos-Dahmen van Buchholz, De Wiking van Walacra. Hoorn, 1971. |
Th. Beckman, Kruistocht in spijkerbroek. Rotterdam, 1973. |
|
Na 1976
|
Leon Garfield, Duivel in de mist. 's-Gravenhage, 1977. |
Thea Beckman, Triomf der verschroeide aarde. Rotterdam, 1977. |
Gaston van Camp, Gouden wespen voor Krysandra. Antwerpen, 1978. |
Alfred Hageni, Contrabande. Hoorn, 1978. |
Conrad Richter, Het licht in het woud. Utrecht, 1978. |
Tonny Vos, Het recht van de ander. Hoorn, 1978. |
Thea Beckman, Het rad der fortuin. Rotterdam, 1978. |
Thea Beckman, Stad in de storm. Rotterdam, 1979. |
Alfred Hageni, Dwars door de groene hel. Hoorn, 1979. |
K.M. Peyton, Maak een vuist als je geen hand hebt. Amsterdam, 1979. |
Rosemary Sutcliff, Drie zangen voor een koningin. 's-Gravenhage, 1979. |
1 Lexicon jeugdliteratuur
februari 1983
|
|