zinnen als ‘voor vandaag stop ik met schrijven’ suggereren dat alles ter plekke is opgeschreven. Foto's en documenten onderstrepen de authenticiteit van het dagboek. Toch zijn alleen de gedichten en het eerste en laatste hoofdstuk van de hand van Hilarová. De rest van het verhaal werd op basis van vele gesprekken door Miep Diekmann geschreven. Nergens is te merken dat de tekst door verschillende personen vervaardigd is. De schrijfstijlen van de diverse passages vloeien soepel in elkaar over.
Van de vele gedichten die Hilarová in de loop van haar leven schreef, koos Miep Diekmann er 21 uit voor Ik heb geen naam. Ze gaan over verschillende aspecten van de oorlog. Naast teksten over honger, transport en de dood zijn er gedichten over liefde, vreugde en bevrijding. Bij het vertalen probeerde Diekmann zo veel mogelijk het oorspronkelijke rijmschema en het vaak sterk wisselende ritme te behouden.
De hoofdstukken hebben geen titels. Kopjes geven het jaartal en de maand aan; op nauwkeurig gedateerde dagen gebeurde iets belangrijks. De gebeurtenissen zijn gevoelvol beschreven en de taal is beeldend, direct en visueel. Literaire verwijzingen geven het verhaal een extra dimensie. Zo wordt het gedwongen vertrek van Jiri, de jongen op wie Dagmar in het kamp verliefd wordt, gegoten in de vorm van een sprookje over een betoverde prins die wil vechten voor de in de burcht opgesloten prinses. Maar hij moet weg ‘op een ijzeren ros’.
De titel van het boek verwijst naar het gegeven dat de mensen in het kamp geen naam hadden, alleen een nummer. (Dagmar was bijvoorbeeld CV 190). Pas na hun dood kregen ze soms hun naam terug: een stikker op de urn of een labeltje aan de teen ‘om niet zoek te raken in de hemel’. Iemands naam is een stukje van zijn identiteit en menselijkheid. In het dagboek dragen de personages bewust geen achternaam. Als de hoofdpersoon Dagmar Berzetti geheten zou hebben, zou de tekst alleen op haar slaan. Maar dit verhaal gaat over alle joodse kinderen die het kamp hebben meegemaakt. Vanuit dit idee tekende illustrator Ralph Prins, die als tiener ook in Terezín zat, met opzet geen gezichten.
Terezín was aanvankelijk een kleine vesting en gevangenis voor drieduizend mensen. Daarna werd het een modelkamp, dat Hitler zogenaamd aan de joden geschonken had. Tegen de tijd dat Dagmar arriveerde, leefden er 70.000 joden. Iedereen had last van honger en kou, overbevolking en ongedierte. Er was ook een tekort aan water en toiletvoorzieningen. Om hun menselijke waardigheid te behouden, probeerden de gevangenen het gewone dagelijkse leven zo veel mogelijk door te laten gaan. Ze maakten een kerstboom van afval, speelden muziek met pollepels en vervaardigden truien van badhand-