| |
| |
| |
M. van Heijningen Bosch
door Janneke van der Veer
Mattheus van Heijningen (ook wel geschreven als Heyningen) Bosch werd op 13 november 1773 in Groningen geboren als tweede kind van drukker/uitgever Mattheus Bosch (1743-1788) en Catharina Gezina Bolt (1747-1812), dochter van een boekverkoper. In 1796 trouwde hij met Margaretha Lucretia Willinge (1774-1798). Uit dit huwelijk werd in 1796 dochter Catharina Gezina geboren. Bij de geboorte van een tweede dochter, in 1798, stierf zijn echtgenote; een week later overleed ook het kind. Hij hertrouwde in 1800 met Johanna Riedel (1778-1846), met wie hij twee dochters en een zoon kreeg.
Van Heijningen Bosch, die de idealen van de Verlichting nastreefde, was zeer betrokken bij de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. In 1791, tijdens zijn studie rechten (die hij niet afrondde), richtte hij samen met onder meer de Waalse predikant Henri Daniel Guyot (1753-1828) het departement Stad en Lande op, de eerste afdeling van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen in de provincie Groningen. Van Heijningen Bosch was breed geïnteresseerd in het onderwijs, in het bijzonder het leesonderwijs. Hij propageerde het zogenoemde zandschrijven, waarbij kinderen die nog geen woorden kunnen vormen van letters, hun eerste schrifttekens in het zand zetten.
Zijn maatschappelijke en politieke betrokkenheid was groot. Als patriot verwelkomde hij in 1795 de komst van de Fransen. In hetzelfde jaar sloot hij zich aan bij de Burgersociëteit Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap. Als redacteur werkte
| |
| |
hij mee aan de patriottische krant De Onverwachte Courier, die door zijn oom Leonard Bolt van 1795 tot midden 1798 werd uitgegeven. Hij schreef hierin onder meer artikelen over de afschaffing van de gilden, de verbetering van het onderwijs en een betere behandeling van gevangenen. In 1796 werd hij benoemd tot lid van het College van Gedeputeerde Staten en tot secretaris van de stad Groningen. Voor deze laatste functie bedankte hij echter. Daarna trok hij zich min of meer terug uit het openbare leven, mogelijk omdat de omwenteling van 1795 niet het door hem gewenste resultaat op het gebied van bestuurshervorming en democratisering had gebracht. Op politiek gebied maakte hij vervolgens een ontwikkeling door naar een meer gematigd standpunt. In 1813 reageerde hij zelfs met het jubelgedicht ‘De verlossing van Nederland’ op het herstel van de monarchie en de terugkeer van het Oranjehuis.
Hij hield zich in deze periode vooral bezig met onderwijszaken, dichten en tekenen. In 1804 debuteerde hij als kinderboekenauteur met De kleine kindervriend. Postuum verscheen Grootvader Jacob en zijne kleinkinderen. Een vervolg op vader Jacob en zijne kinderen (1836). Tevens werkte hij mee aan het in 1797 opgerichte Weekblad voor den zoogenaamden gemeenen man van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. In 1806 volgde hij Leonard Bolt op als uitgever-redacteur van de Ommelander Courant, vanaf 1814 Provinciale Groninger Courant geheten.
Na en langdurige ziekte overleed hij op 27 december 1821 te Groningen.
| |
Werk
Als kinderboekenschrijver is Mattheus van Heijningen Bosch vooral bekend door zijn schoolleesboekjes. Hij richtte zich daarbij met name op de leeftijdscategorie 5 tot 7 jaar. Zijn uitgangspunt was dat kinderen eerst moesten leren spellen en daarna lezen. Daarmee nam hij afstand van de opvatting van J.H. Nieuwold (1737-1812), die het direct leren lezen propageerde. Van Heijningen Bosch was een voorstander van aanschouwingsonderwijs, waarbij zowel het denk- als het kijkvermogen van de leerlingen wordt aangesproken. Om die reden vond hij het van belang tekeningen op te nemen in boekjes voor het eerste leesonderwijs. Deze tekeningen, veelal eenvoudige houtsneden, maakte hij zelf, zoals in Jan en zijn Zusje, of Allereerste leeslesjes voor kleine kinderen (1816). Om didactische redenen werden de boekjes gedrukt in verschillende lettertypen: romein, cursief, gotisch en schrijfletters.
Sommige boekjes maken deel uit van een serie met opklimmende moeilijkheidsgraad, zoals Jan en zijn zusje (1816), Roosje Vlijtig (1818) en Grootmoeder en haar kindje (1818). Ze zijn ook gebundeld uitgegeven. Elk
| |
| |
boekje bevat een korte inleiding over de ontstaansgeschiedenis, die door de onderwijzer aan de leerlingen moet worden verteld. Verder bevat elk boekje een handleiding voor de onderwijzer.
De leeslesjes hebben, zoals gebruikelijk in die tijd, een moralistisch karakter. Van Heijningen Bosch baseerde zich daarbij op het ‘ABC van de zedeleer’, zoals hij aangeeft in de ‘Voorrede’ van Vader Jakob en zijne kindertjes (1805). Dit uitgangspunt hield in: ‘een kind weet zijn eigen best niet, dat weten vader en moeder’, en leidde volgens hem ‘tot liefde, geloof en vertrouwen op God, den gemeenschappelijken Vader’. In aansluiting hierop gaan diverse leeslesjes over kinderen die kattenkwaad uithalen en vervolgens spijt krijgen van hun gedrag. Lesje 15 in Vader Jakob en zijne kindertjes, getiteld ‘Kinderen weten hun eigen best nog niet’, gaat bijvoorbeeld over Kees die tegen het verbod van zijn vader in op het ijs loopt, er doorheen zakt, maar gelukkig gered wordt door een passant. Kees ziet dan in dat zijn vader gelijk had. Tal van verhaaltjes en versjes benadrukken dat braafheid beloond wordt. Bijvoorbeeld het derde lesje in Roosje Vlijtig (1818): ‘Kindertjes, die braaf leeren,/ wat krijgen die?/ Appels en péren./ En een mooi boekje er bij./ Boekje! Kom bij mij.’ Uit het feit dat de beloning een boekje is, blijkt de waarde die Van Heijningen Bosch hechtte aan lezen.
Ondanks het moralistische beginsel lijkt de inhoud van de boekjes goed te verteren voor kinderen. De opgenomen versjes, verhaaltjes en raadseltjes sluiten aan bij hun leefwereld en gaan over dicht-bij-huis-onderwerpen als huisdieren, speelgoed of naar school gaan. Ook is er zowel in de tekst als in de prenten sprake van enige humor, zoals in lesje 6, getiteld ‘Eene Vraag’, in Roosje Vlijtig (1818): ‘“Ik ben zoo warm, als ijs, en zoo koud, als vuur;” riep de kleine Jan. Hoe had hij behooren te zeggen?’
Van Heijningen Bosch schreef ook een toneelspel voor kinderen, De gestolen kerssen (1804), waarvan de strekking is ‘dat God al onze daden, ook de geheimste kent, en aan dezelve rust en tevredenheid, of wroeging en naberouw verbindt’ (Algemeene Konst- en Letter-bode voor het jaar 1822). Daarnaast schreef hij gelegenheidsgedichten zoals Zangstuk voor de Groninger meisjes, by het oprigten van den vryheidsboom: op den 14den van sprokkelmaand 1795 en gedichten voor volwassenen.
| |
Jan en zijn Zusje, of Allereerste leeslesjes voor kleine kinderen
In 1816 verscheen de eerste druk van Jan en zijn Zusje. Het boekje, dat gevolgd wordt door Roosje Vlijtig (1818), opent met een verhaal over Betje die lezen leert en dit kan demonstreren op de verjaardag van haar moeder. Daarna volgt een overzicht van ‘moederklan-
| |
| |
Pagina uit Jan en zijn Zusje, of Allereerste leeslesjes voor kleine kinderen
ken en stamwoorden’ die voorkomen in de daaropvolgende leeslesjes 1 t/m 12: ‘Leeslesjes zonder zaamgestelde Zelfklinkers en zaamgestelde Medeklinkers’, zeer korte, eenvoudige verhaaltjes die voorzien zijn van houtsneden. Na deze lesjes volgt het overzicht van ‘moederklanken en stamwoorden’ die voorkomen in de leeslesje 12 t/m 24: ‘Lesjes met zaamgestelde Zelfklinkers, maar zonder zaamgstelde Medeklinkers’. De inhoud van de verhalen varieert van neutraal tot moralistisch. Een voorbeeld van dit laatste is lesje 22, waarin Jan en Kó een gesprek hebben met een oude vrouw die hardhorend is. Jan lacht er om. Maar Kó zegt: ‘Foei, Kees! gij moet niet lagchen, om dat goede oude besje. Die zoo doen, zijn leelijke kinderen.’ Het boekje besluit met een ‘Narede of Handleiding tot het gebruik van dit boekje’. Daarin staan didactische aanwijzingen en wordt de onderwijzers erop gewezen dat het belangrijk is kinderen te belonen voor hun inspanningen. Ook legt de auteur uit dat de inhoud van de lesjes eenvoudig is en aansluit bij het kind. Dit heeft als achtergrond dat leren in de eerste jaren spel moet zijn.
| |
Waardering
Het werk van Mattheus van Heijningen Bosch voor kinderen werd zeer gewaardeerd. Hij behoort met Nicolaas Anslijn Nz. (1777-1838) tot de meest gelezen kinderboekenauteurs van zijn tijd. Met het uitgangspunt dat ouders altijd het beste weten wat goed is voor hun kinderen won hij het vertrouwen van volwassenen. In diverse publicaties is dan ook positief geschreven over zijn leesboekjes en over zijn invloed als kinderboekenschrijver. In de Algemeene Konst- en Letter-bode voor het jaar 1822 staat vermeld: ‘In dat vak is hij boven alles gelukkig geslaagd, en weinigen zijn 'er, die in hunne opstellen den echten kindertoon zoo rein hebben kunnen treffen, en die het eerste on- | |
| |
derwijs zoo eenvoudig, zoo natuurlijk, en zoo geheel naar wijsgeerige gronden hebben voorgesteld.’
Ook in latere besprekingen is lof voor de toon in zijn werk. L.W. de Bree (Het platteland leert lezen en schrijven, 1947) merkt op: ‘Hij was een der weinige kinderschrijvers, die de kindertoon wisten te treffen en zijn boekjes hielden het dan ook een halve eeuw uit.’ In Wormcruyt met suycker (1950) schrijft D.L. Daalder dat Van Heijningen Bosch net als Anslijn het moraliseren niet kon laten, maar dat hij er in was geslaagd ‘kinderlijke stof op eenvoudige manier te bewerken’. Volgens P.J. Buijnsters en Leontine Buijnsters-Smets (Lust en Leering, 2001) lag de sleutel van zijn succes ‘in de tactvolle en vriendelijke wijze waarop hij zijn moralistische boodschap verpakte’.
Ook uit de vele herdrukken blijkt de waardering voor zijn werk voor kinderen. Zo verschenen van De kleine kindervriend (1804) meer dan vijftig herdrukken en van Moeder Anna en hare kindertjes (twee delen, 1806-1807) meer dan zestig drukken. De positieve receptie blijkt tevens uit het feit dat De kleine kindervriend (1804) vertaald is in het Duits. Ook is sprake van navolging. Zo verscheen in 1870 van H. Driesman Vertellingen voor goede kindertjes: in de trant van M. van Heijningen Bosch.
| |
Bibliografie
Keuze uit het werk voor volwassenen
|
Lierzang op den Vreede van Amiens (1803), Poëtische gedachten van M. van Heijningen Bosch (1811), De dood van vader Blau (1815), Berigt, houdende eenige wenken over het eerste onderwijs aan doofstommen; benevens het hand-alphabet, in het koper gegraveerd (1821), Nagelaten gedichten van M. van Heijningen Bosch (1823). |
Keuze uit door hem geschreven kinderboeken
|
Zangstuk voor de Groninger meisjes, by het oprigten van den vryheidsboom; op den 14den van sprokkelmaand 1795. [Groningen, 1795]. |
De kleine kindervriend, of nieuwe leeslesjes, behelzende vertellingen, versjes en liedjes; een schoolboekje voor jonge kinderen. Groningen, R.J. Schierbeek, 1804. |
De gestolen kerssen, toneelspel voor jonge lieden. Groningen, W. Zuidema, 1804. |
Vader Jakob en zijne kindertjes, of Vervolg op De kleine kindervriend; een schoolboekje. Amsterdam, W. Brave, 1805. |
Moeder Anna en hare kindertjes; een schoolboekje. Eerste deel. Groningen, J. Oomkens, 1806. |
Lettergeschenk voor vlijtige kinderen, in prosa en versmaat. Groningen, J. Oomkens, 1806. |
Moeder Anna en hare kindertjes; een schoolboekje. Tweede deel. Groningen, J. Oomkens, 1807. |
Jan en zijn Zusje, of Allereerste leeslesjes voor kleine kinderen. Groningen, R.J. Schierbeek, 1816. (Ook verschenen onder de titel Jan en zijn zusje, of eerste leeslesjes met een prentje bij ieder lesje. Nieuwe uitgave. Groningen, R.J. Schierbeek, 1818.) |
Adolf, eene leerzame geschiedenis voor de jeugd. Groningen, R.J. Schierbeek, 1817. |
Roosje Vlijtig, of tweede leeslesjes, met een prentje bij ieder lesje. Groningen, R.J. Schierbeek, 1818. |
Grootmoeder en haar kindje; of derde leeslesje. Met een prentje bij ieder lesje. Groningen, M. van Heijningen Bosch, 1818. |
| |
| |
A-be prentjes voor moeder en kind, in 17 losse blaadjes. Groningen, M. van Heijningen Bosch, Figuurlijk onderwijs 1, 1820. |
A B E en eerste woordenboekje voor de Nederlandsche schooljeugd. Groningen, M. van Heijningen Bosch, Figuurlijk onderwijs 2, 1820. |
Kleine Kinderwerkjes; bestaande in: ‘Jan en zijn zusje’, ‘Roosje Vlijtig’, en ‘Grootmoeder en haar kindje’; een voorganger voor ‘Den kleinen kindervriend’. Groningen, R.J. Schierbeek, tweede druk, 1830. |
Nalatenschap van vader Jakob aan zijne kleinkinderen, een schoolboekje, tot vervolg op den vader en zijne kindertjes. Amsterdam, J. Allart Rietberg, 1836. |
Grootvader Jakob en zijne kleinkinderen. Een vervolg op vader Jacob en zijne kinderen. Franeker, G. Ypma, 1836. |
Over M. van Heijningen Bosch
|
[Anoniem], Levensberigt van den heer Mattheus van Heijingen Bosch. In: Algemeene Konst- en Letter-bode voor het jaar 1822, nr. 20, 17 mei 1822, blz. 312-317. |
J.S. Theissen, ‘Vrijheid, gelijkheid, broederschap’. Matthaeus van Heijningen Bosch. In: Groningsche Volksalmanak 1918, blz. 64-99. |
L.W. de Bree, Het platteland leert lezen en schrijven. Het lager onderwijs op het platteland in de eerste helft der 19e eeuw. Amsterdam, P. van Kampen & Zoon, [1947], blz. 58, 98. |
D.L. Daalder, Womrcruyt met suycker. Historischcritisch overzicht van de Nederlandse kinderliteratuur met illustraties en portretten. Amsterdam, N.V. De Arbeiderspers, 1950, blz. 71. |
Bart Tammeling, De krant bekeken. De geschiedenis van de dagbladen in Groningen en Drenthe. Groningen, Nieuwsblad van het Noorden b.v., 1988. |
W.E. van Koldam, Mr. Mattheus Dirk van Heijningen Bosch. In: J.D.R. van Dijk e.a., Vierhonderd jaar Groninger Veenkoloniën in biografische schetsen. Groningen, REGIO-projekt, 1994, blz. 105-108. |
J.K.H. van der Meer, Patriotten in Groningen 1780-1795. Assen, Van Gorcum, 1996, blz. 207, 209, 210, 216, 219, 223, 349. |
Frits Huiskamp, Naar de vatbaarheid der jeugd. Nederlandstalige kinder- en jeugdboeken 1800-1840. Een bibliografische catalogus. Leiden, Primavera Pers, 2000, blz. 171-180, 381, 500. |
P.J. Buijnsters en Leontine Buijnsters-Smets, Lust en Leering. Geschiedenis van het Nederlandse Kinderboek in de negentiende eeuw. Zwolle, Waanders Uitgevers, 2001, blz. 19, 26, 28-29, 261, 347. |
86 Lexicon jeugdliteratuur
juni 2011
|
|