| |
| |
| |
Ida Heijermans
door F.T. Bijlsma
Ida Heijermans werd op 9 december 1866 in Rotterdam geboren. Ze groeide op in een joods gezin met tien kinderen. Haar vader was journalist bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant, een van haar broers was de schrijver Herman Heijermans.
Ida werd onderwijzeres. Ze heeft in Rotterdam les gegeven aan een gemeentelijke meisjesschool en aan de Industrieschool voor Meisjes. Later was ze ook verbonden aan de Haagse Vakschool, waar ze de vakken algemene ontwikkeling en opvoedkunde doceerde.
Ze was actief in verschillende opvoedkundige verenigingen. Bovendien was ze redactrice van het opvoedkundig weekblad De Vrouw en van het maandblad Volksontwikkeling, het orgaan van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Daarnaast publiceerde ze regelmatig artikelen in andere bladen.
Als schrijfster van kinderboeken debuteerde ze in 1893 met Sprookjes. Vanaf de oprichting in 1896 schreef ze vele bijdragen voor Ons Blaadje, een weekblad met ‘lectuur voor de jeugd’ onder redactie van Nellie van Kol.
Zij overleed in 1943 in Amsterdam.
| |
Werk
Ida Heijermans heeft de vorming van het kind, in het bijzonder van het meisje, als haar levenstaak gezien. Haar eerste pedagogische artikelen publiceerde ze in 1896 in De Gids. Hierin pleitte ze onder andere voor gescheiden onderwijs voor jongens en meisjes vanaf hun tiende jaar. Ze was van mening dat een vrouw bovenal een goede echtgenote en moeder diende te zijn en ijverde ervoor dat meisjes naast een algemene ontwikke- | |
| |
ling een vorming in die richting kregen.
Met veel idealisme heeft zij zich in nauwe samenwerking met Nellie van Kol aan de volksopvoeding gewijd. In 1900 volgde zij Nellie op als redactrice van De Vrouw; zij is dit gebleven tot aan de opheffing van het blad in 1922. In De Vrouw publiceerde zij regelmatig recensies van kinderboeken. Op het belang van boeken voor de (volks)opvoeding had zij al gewezen in een artikel over het taalonderwijs op de lagere school in De Gids van 1897: ‘Pas dan zal er goed taalonderwijs gegeven zijn als de massa van het volk met oordeel en smaak leest. Want lezen is meedenken, meevoelen en meeleven. Een volk dat slecht leest, kan niet denken, voelt oppervlakkig, leeft niet, maar slaapt. Een volk dat goed leest, zoekt in zijn boeken naar kunst, ziet er den spiegel in, waarin het leven zich met al zijn vormen weerkaatst. Zulk een volk bestaat uit menschen, uit oordeelende, voelende, denkende menschen. Het kan niet ten onder gaan, omdat het leeft.’
| |
Kinderboeken
Met Nienke van Hichtum en Nellie van Kol behoort Ida Heijermans tot degenen die er de nadruk op legden dat een kinderboek alleen goed is als het met liefde en
Illustratie van Rie Cramer uit Olof de vondeling
| |
| |
belangstelling voor het kind geschreven is. In ‘Kinderboeken die ik lief heb’ (1916) vatte zij haar opvattingen als volgt samen: ‘Een kinderboek is dan pas goed te noemen wanneer het aan zekere bijzondere eischen voldoet en zijn maker dus tot de geroepenen behoort. Het schrijven van een vertelling, een sprookje, een boek voor kinderen, is een kunst op zich zelf. Het moet niet gemaakt, maar ontstaan zijn, niet verzonnen maar organisch gegroeid in een mensch, die door zijn bijzondere aanleg en zijn bijzondere gaven tot het kind vermag te spreken.’
Zelf schreef zij vooral sprookjesachtige verhalen met een pedagogische inslag. De strekking trachtte zij op harmonische wijze met de symboliek te verweven. Haar bekendste boeken zijn Zoo mooi als zonneschijn (1905), Prins Peter (1909) en Olof de vondeling (1912). Dit laatste boek kreeg mede een goede kritiek door de verfijnde pentekeningen van Rie Cramer.
Een steeds terugkerend thema in haar boeken is dat de zachte krachten uiteindelijk zullen overwinnen. In Zoo mooi als zonneschijn wordt getoond hoe de liefde voor de medemens soms tot een wonderbaarlijke genezing kan leiden. In Olof de vondeling is de strekking dat een eenvoudige fluitspeler door liefde, morele moed en vertrouwen het brute geweld overwint.
| |
Bibliografie
Keuze uit haar pedagogische publikaties
|
Kinderen en scholen. In: De Gids, jaargang 60 (1896), deel I, 4e serie, blz. 246-268. |
Belgische en Hollandsche onderwijstoestanden. In: De Gids, jaargang 60 (1896), deel IV, 4e serie, blz. 202-230. |
Onze taal op de lagere school. In: De Gids, jaargang 61 (1897), deel IV, 4e serie, blz. 441-469. |
Van het ‘Deutsche Landerziehungsheim’. In: De Gids, jaargang 69 (1905), deel I, 4e serie, blz. 545-588. |
Uit de ervaring. Rotterdam, Masereeuw & Bouten, 1905. |
Kinderboeken die ik lief heb. In: Onze kinderen en hun boeken. Handboekje, samengesteld door Annie C. Gebhard. Amsterdam, Museum voor Ouders en Opvoeders, 1916, blz. 5-11. |
Onze jongeren en de moderne literatuur. Een paedagogisch-critische beschouwing. Baarn, Hollandia, 1919. (Paedagogische vlugschriften voor ouders en opvoeders.) |
De betooverde tuin. Over opvoeders en kinderen. Huis ter Heide, De Tijdstroom, 1926. |
Nellie van Kol. In: Het Kind, jaargang 31 (1930), nr. 7. |
Bloemlezingen en verzamelingen
|
Een bonte rij. Leesboek voor de laagste klassen van middelbare scholen. Utrecht, Honig, 1897. |
Waar kinderen wonen. Een bundel novellen van Ida Heijermans, A. van Hoogstraten-Schoch, Jo Kalmijn-Spierenburg e.a. Baarn, Bosch & Keuning, 1931. |
Richtingslijnen. Beschouwingen van Nellie van Kol, verzameld door Lili Schaank- |
| |
| |
van Kol en Ida Heijermans. Amsterdam, Querido, 1931. |
Kinderboeken
|
Sprookjes. Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1893. |
Vertellingen van de maan. Met illustraties van J.B. Heukelom. Amsterdam, S.L. van Looy, 1902. |
In grooten kring. Met illustraties van G.J. van Overbeek. Rotterdam, Masereeuw & Bouten, 1904. |
Zoo mooi als zonneschijn. Met illustraties van B. Midderigh-Bokhorst. Rotterdam, Masereeuw & Bouten, 1905. |
Prins Peter. Met illustraties van Rie Cramer. Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1909. |
Olof de vondeling. Met illustraties van Rie Cramer. Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1912. |
Uit Tante's jeugd. Met illustraties van Bas van der Veer. Amsterdam, Meulenhoff, 1916. |
Nancy's avonturen. Met illustraties van J. Wildschut. Amsterdam, Meulenhoff, 1917. (Ons schemeruurtje) |
De bril van het kleermakertje. Met illustraties van Tjerk Bottema. Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1918. |
Het goud achter de bron / Het betooverde orgel. Met illustraties van Jan Fransen. Amsterdam, Meulenhoff, 1919. (Ons schemeruurtje) |
Uno en Wouter. Met illustraties van Tjerk Bottema. Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1919. |
De glazen bol en de blonde krulletjes. Met illustraties van Tjerk Bottema, Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1920. |
Het kerstengeltje. Drie verhalen. Met illustraties van Wouter Ydo Wijnand en Willem Hardenberg. Hillegom, Edition, 1927. |
Twee kerstverhalen. Met illustraties van Gonda de Haan. Assen, Van Gorcum, 1935. |
Kindertoneel
|
De droom van juffrouw Flims. Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1930. |
De kus der fee. Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1930. |
Over Ida Heijermans
|
J.N. van Hall, Paedagogiek der ervaring. In: De Gids, jaargang 70 (1906), deel I, blz. 174-179. |
Annelén, Ida Heijermans wordt zeventig jaar. In: Algemeen Handelsblad, 5-12-1936. |
D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker. Historisch-critisch overzicht van de Nederlandse kinderliteratuur. Amsterdam, 1950, blz. 109-110. |
Marjolein de Vos-Heijermans, Mijn tante Ida. In: Het Parool, 4-5-1954. |
8 Lexicon jeugdliteratuur
augustus 1985
|
|