Bob Evers
In tegenstelling tot de meeste jongensboeken uit de jaren vijftig kent de Bob-Evers-serie geen moraliserende toon: dominees, dorpsagenten zijn nooit aanwezig, ouders hoogst zelden. De verhalen hebben vaart, zitten vol avontuur, humor en spanning. De drie jongens reizen over de hele wereld en halen dingen uit waarvan hun vaders altijd hebben gedroomd. Hun daden worden dan ook oogluikend toegestaan, soms zet een van de vaders de jongens er zelfs toe aan.
Hoewel de titel anders suggereert, is het Arie Roos en niet Bob Evers die meestal de aanzet geeft tot de avonturen. Van de drie jongens komt Bob juist het minst uit de verf. De nuchtere Amerikaan begrijpt niets van Europa of Nederland: in een van de delen vraagt hij of hij zich nu in Hilversum 1, 2 of 3 bevindt. Jan Prins is de techneut van het gezelschap. Hij leest graag in de Encyclopedia Brittannica, is gierig, secuur en schoon. Arie Roos is de held. Hij is dik, rood en lelijk, maar heeft humor en zit nooit verlegen om een fantastisch verhaal. Hij is bovenal verslingerd aan Droste-repen.
De speurders worden gedurende de serie niet ouder. Na het behalen van het hbs-diploma hebben zij eeuwig vakantie. De opzet van het laatste deel van de serie verschilt niet van het eerste; het ene avontuur volgt op het andere. Vermoeden de drie dat er misdaad in het spel is, dan gaan zij er recht op af. De avonturen bestaan dan ook voor het merendeel uit overvallen, achtervolgingen, beschietingen, besluipingen en ontvoeringen.
Van der Heide geeft mensen uitsluitend uiterlijke kenmerken. Het is overduidelijk wie goed is en wie slecht. Boeven hebben altijd haviksneuzen en rattegezichten, vrouwen en Belgen zijn dom, kleurlingen deugen niet: zij zijn laf en vuil en worden aangeduid als dolle kaffer, aapmens of alohagabber.