| |
| |
| |
Wilhelm Hauff
door Kees van Eunen
Wilhelm Hauff werd op 29 november 1802 in Stuttgart geboren, als tweede kind van gegoede ouders. Zijn vader was een hoge regeringsbeambte in Württemberg. Toen hij stierf - Wilhelm was nog maar zes jaar - trok zijn vrouw met haar vier kinderen in bij haar vader in Tübingen. Hier bezocht Wilhelm de Latijnse School. Hij las alles wat hij maar te pakken kon krijgen en viel op school meer op door zijn declamatorische talenten dan door zijn prestaties. Na zijn examen, één jaar later dan gebruikelijk, begon hij in Blaubeuren de opleiding tot predikant, met enthousiasme. Het laatste deel van zijn studietijd, van 1820-1824, bracht hij door in Tübingen, waar hij met volle teugen van het studentenleven genoot - zonder overigens zijn studie te verwaarlozen. Na de afronding van het eerste deel van zijn opleiding verloofde Hauff zich met zich nichtje Luise, in 1824. Het paar besloot nog niet te trouwen, opdat Wilhelm voor het aanvaarden van een eerste beroeping nog wat rond kon kijken - een gelegenheid die hij met beide handen aangreep.
Van 1825-1826 was hij huisonderwijzer in het gezin van de hoge officier Von Hügel. Diens vrouw stimuleerde hem bij het ontwikkelen van zijn schrijverstalent. Hauff begon nu serieus te schrijven en beleefde prompt zijn eerste successen. Daarnaast studeerde hij verder en rondde het laatste deel van zijn studie in 1825 af. Aansluitend, in april 1826, ging hij op reis, met instemming van zijn verloofde. Hij bracht onder andere een flinke tijd in Parijs door. Op de terugreis naar Duitsland wist een van zijn uitgevers, Cotta, hem te winnen voor de redactie van het bekende Morgenblatt für gebildete Stände. Eerst echter zette Hauff zijn reis voort. Hij verbleef langere tijd in Bremen, waar hij de beeldschone Josephe Stolberg het hof maakte, maar afgewezen werd. Herinneringen aan de tijd in Bremen verwerkte hij in zijn Phantasien im Bremer Ratskeller (1827). Via Berlijn en Leipzig keerde hij ten slotte in november 1826 naar zijn verloofde in Nördlingen terug, vol indrukken, en stortte zich - met toestemming van de kerk - op zijn werk als schrijver.
In februari 1827 trouwde hij uiteindelijk met Luise - op 18 november 1827 stierf hij, waarschijnlijk aan een longontsteking, acht dagen na de geboorte van zijn dochtertje.
| |
| |
| |
Werk
Een van de meest kenmerkende eigenschappen van Hauff's schrijverschap is de intensheid ervan: zijn behoorlijk omvangrijke werk ontstond in minder dan drie jaar, tussen 1824 en 1827, afgezien van enkele probeersels ervóór. In Hauff's werk overweegt de epiek. Daarnaast schreef hij veel gedichten. Sommige van die gedichten hebben zich tot volksliederen ontwikkeld, bijvoorbeeld Morgenrot en Steh ich in finstrer Mitternacht. Van Hauff's epische werk zijn zijn sprookjes het bekendst. Daarnaast schreef hij een aantal novellen (o.a. Jud Süß, 1827), twee romans (Lichtenstein, 1826, is daarvan de bekendste) en wat verspreid werk zoals de reeds genoemde Phantasien im Bremer Ratskeller.
Al als schooljongen trad Wilhelm Hauff graag voor zijn beide jongere zusjes en hun vriendinnetjes op als sprookjesverteller. Daarbij ging het om verhalen en sprookjes, die hij had gelezen of ook zelf verzon. Zijn gevoel voor dramatiek en spanning blijkt vooral uit zijn tot op de dag van vandaag populair gebleven sprookjes, die in drie delen verschenen, als Märchenalmanach, respectievelijk voor de jaren 1826, 1827 en 1828. Elke Almanach bevatte een aantal sprookjes gevat in een spannende raamvertelling, achtereenvolgens Die Karawane, Der Scheik von Alessandria und seine Sklaven en Das Wirtshaus im Spessart.
De eerste almanak is tegelijk ook de meest authentieke Hauff-produktie: de zes sprookjes (o.a. Der kleine Muck en Kalif Storch) waren alle van zijn hand. In de twee volgende verwerkte hij ook ideeën en materiaal van anderen. Waarschijnlijk hebben de Verhalen van de Duizend-en-één-nacht Hauff geïnspireerd. Bekend is dat hij deze als kind verslonden had. In de eerste almanak is het geheel gesitueerd in een oriëntaals milieu: een groep kooplui trekt door de woestijn; 's avonds worden allerlei verhalen verteld. Aardig is Hauff's gewoonte om z'n raamvertelling inhoudelijk te verbinden met één of meer van de vertelde sprookjes: een geheimzinnige vreemdeling, die de aanzet had gegeven tot het elkaar verhalen vertellen, blijkt uiteindelijk de beruchte rover Orbasan te zijn - en die komt in enkele sprookjes voor.
De tweede almanak heeft een veel minder geprononceerd oriëntaals karakter. Een deel van de sprookjes speelt in een Duitse omgeving (bijv. het bekende Zwerg Nase), waarmee Hauff dichter bij de lijn van de gebroeders Grimm komt. De derde en laatste almanak ten slotte, heeft een uitsluitend Duitse achtergrond. In deel 2 is de raamvertelling nog oriëntaals en weer gekoppeld aan de inhoud van sommige sprookjes: de zoon van een sjeik is ontvoerd, maar zal volgens een voorspelling ooit terugkeren - en dat gebeurt ook: het
| |
| |
sprookje Almansor gaat over een ontvoering en de verteller ervan, een vrijgelaten slaaf, blijkt de verloren zoon te zijn.
De raamvertelling van de derde en laatste almanak speelt evenals de opgenomen sprookjes in Duitsland: reizigers overnachten in een eenzame herberg in het Spessart-gebergte. De streek wordt door rovers onveilig gemaakt, terwijl de waard ook niet bepaald vertrouwen inboezemt. Om hun angst de baas te blijven vertellen de reizigers elkaar verhalen (met als bekendste verhaal het sprookje Das kalte Herz). Ook nu eindigt de raamvertelling met een happy end: weliswaar worden de reizigers nog door de rovers gevangen genomen, maar door het moedige optreden van de jonge Felix loopt alles goed af.
Blijkens de inleiding bij de eerste sprookjesalmanak schreef Wilhelm Hauff zijn verhalen nadrukkelijk voor de jeugd. Dat hij daarbij de roos getroffen had, bleek al spoedig uit de verkoopcijfers. Ook in het buitenland werden Hauff's sprookjes populair. Ze zijn in vele talen te koop en behoren tot de meestgelezen kunstsprookjes van het Duitse taalgebied. Ook tal van grafische kunstenaars stortten zich erop. Heel bekend is de in 1891/92 verschenen bibliofiele uitgave van C. Flaischlen met illustraties van talrijke kunstenaars. Das Wirtshaus im Spessart bracht het in 1957 zelfs tot een verfilming, in de regie van Kurt Hoffmann.
Illustratie van Monica Laimgruber uit Kleine Moek
Pas in 1872 kwamen Hauff's sprookjes voor het eerst in het Nederlands uit. Vertalingen van zijn werk voor volwassenen waren al veel eerder verschenen. Na 1872 werden met grote regelmaat, tot op de dag van vandaag, nieuwe vertalingen en bewerkingen uitgebracht van de sprookjes van Hauff. Met name Der kleine Muck en Kalif Storch zijn populair, maar van Hauff's verzamelde sprookjes verschijnen ook steeds weer nieuwe vertalingen en bewerkingen.
| |
Het stenen hart
Het stenen hart of Piet de kolenbrander en zijne drie wenschen, titels waaronder dit wel be- | |
| |
kendste verhaal van Wilhelm Hauff in het Nederlands is verschenen, is naar de mening van Hugo von Hofmannsthal het mooiste kunstsprookje uit de hele Duitse literatuur. In 1943 werd het zelfs tot een opera verwerkt.
Het gaat om een sprookjesthema uit het Zwarte Woud: de arme kolenbrander Peter Munk wil rijk worden, in aanzien staan. Op zeker moment mag hij drie wensen doen; kortzichtig als hij is, wenst hij natuurlijk de verkeerde, materialistische dingen: goed kunnen dansen, evenveel geld bezitten als de rijke Ezechiël en eigenaar van een grote glasblazerij worden. Als Ezechiël zijn geld bij het gokken verliest en het met de glasblazerij bergaf gaat, is Peter uiteindelijk even arm als voorheen. In zijn wanhoop roept hij een griezelige figuur te hulp, Holländer-Michel. Die belooft hem rijkdom, op voorwaarde dat Peter zijn eigen hart afstaat in ruil voor één van steen. Daarmee verliest hij zijn vermogen tot normale menselijke gevoelens en richt zijn omgeving te gronde: zijn moeder verstoot hij, zijn vrouw brengt hij in woede om het leven als ze een arme oude man te eten wil geven. De oude man brengt Peter uiteindelijk tot inkeer en laat hem zien hoe hij zijn eigen hart weer terug kan krijgen. En zo loopt alles nog goed af - de berouwvolle zondaar krijgt zelfs zijn moeder en zijn vrouw weer terug.
Thematisch gesproken vertoont Het stenen hart verwantschap met de lotgevallen van doctor Faust, die net als Peter Munk het onmogelijke wil en daartoe een pact met de duivel sluit. Dat loopt in het oorspronkelijke volksverhaal verkeerd af: de duivel haalt Faust. Maar in de veel bekendere versie van Goethe komt Faust tot inkeer en wordt gered.
| |
Bibliografie
Duitstalige uitgaven
|
Kriegs- und Volkslieder (1824), Maehrchenalmanach auf das Jahr 1826 (1825), Maehrchenalmanach auf das Jahr 1827 (1826), Maehrchenalmanach auf das Jahr 1828 (1827), Sämtliche Schriften, dl 1-36, uitgegeven door Gustav Schwab, (1825-1830), Werke, in twee delen, uitgegeven door Hermann Engelhard (1962) |
Een keuze uit de in het Nederlands vertaalde uitgaven
|
Sprookjes. Vertaald door Agatha. Met 5 staalgravures. 's-Gravenhage, Joh. IJkema/Arnhem, IJ. IJbes, 1872. |
Uit het wonderland. Verhalen en sprookjes Wilhelm Hauff naverteld. Met illustraties. Amsterdam, Holkema & Warendorf, 1887. |
Sprookjes. Naar het Duits bewerkt door Nienke van Hichtum. Met illustraties van W.J. Rozendaal, 's-Gravenhage, Van Goor, 1962. |
Sprookjes van Hauff. Vertaald door Kees Walraven. Met illustraties van Janusz Grabianski. Brussel, Elsevier Sequoia, 1970. |
De verzamelde sprookjes van Wilhelm Hauff. Vertaald door Ruth Wolff. Met illustraties van Carl Hollander. Amsterdam, Kosmos, 1978. |
Sprookjes. Vertaald door O. de Marez Oyens-Schilt. Utrecht, Prisma/Het Spectrum, 1961. (Prisma Pocket nr. 605). |
| |
| |
Een keuze uit de in het Nederlands vertaalde afzonderlijke uitgaven.
|
De herberg in het Spessart-gebergte. Wilhelm Hauff naverteld. Vertaald door Agatha. Met illustraties. Amsterdam, Holkema & Warendorf, 1887. |
Piet de kolenbrander en zijne drie wenschen. Leeuwarden, V. d. Velde, 1901. |
Kleine Muck. Kalif Ooievaar. Naverteld door Hermanna. Met illustraties van Eelco M. ten Harmsen v.d. Beek. Amsterdam, Meulenhoff, 1922. |
De kleine Moek. Naverteld door A.D. Hildebrand. Met illustraties van J.F. v.d. Broecke. 't Joppe, L.S.M., 1953. |
Dwerg Langneus. Bewerkt door Marcel Polfliet. Met illustraties van Vera Schroeyers. Antwerpen, Het Fonteintje, 1957. |
Kleine Moek. Een sprookje. Vertaald door Frans v. Anrooy. Met illustraties van Monica Laimgruber. Rotterdam, Lemniscaat, 1984. |
Kalief Ooievaar. Vertaald door L.M. Niskos. Met illustraties van Monica Laimgruber. Rotterdam, Lemniscaat, 1984. |
Over Wilhelm Hauff
|
J. Klaiber, Wilhelm Hauff. Ein Lebensbild des Dichters. Stuttgart, 1881. |
J. Arnaudoff, Wilhelm Hauffs Märchen und Novellen. München, 1915. (Dissertatie). |
H. Schulhof, Wilhelm Hauffs Märchen. In: Euphorion 1-2 (1928), blz. 108-132. A.R.A. Fattah, Wilhelm Hauff und ‘1001 Nacht’. (Dissertatie, 1970) |
18 Lexicon jeugdliteratuur
oktober 1988
|
|