| |
| |
| |
Jacob en Wilhelm Grimm
door Tine Verachten
Jacob (1785-1863) en Wilhelm Grimm (1786-1859) waren twee Duitse taal- en letterkundigen die hun hele leven intensief hebben samengewerkt. Ze zijn de samenstellers van een van de bekendste sprookjesverzamelingen ter wereld, Die Kinder- und Hausmärchen (Sprookjes voor kind en gezin).
De broers werden geboren in het Duitse Hanau, in het toenmalige vorstendom Hessen. Hun vader, Philip Wilhelm, werkte als advocaat, zijn echtgenote Dorothea zorgde voor het huishouden. Jacob en Wilhelm waren de oudsten van in totaal zes kinderen. In 1791 verhuisde het gezin naar Stenau, een stadje nabij Kassel. Jacob en Wilhem leidden er een zorgeloos, comfortabel bestaan. Daaraan kwam een einde toen in 1796 hun vader overleed.
Dankzij de financiële steun van enkele familieleden kon het gezin het hoofd boven water houden. Een tante zorgde ervoor dat Jacob en Wilhelm konden studeren aan het Lyceum Fridericanum in Kassel. Hun ijver en uitstekende studieresultaten werden al snel opgemerkt, toch voelden Jacob en Wilhelm dat er op hen werd neergekeken. Het zette hen ertoe aan nog harder te studeren, in het besef dat dit de enige manier was om vooruit te komen in het leven. Ze studeerden beiden af als beste van hun klas.
In 1820 ging Jacob rechten studeren aan de Universiteit van Marburg; Wilhelm volgde een jaar later. Ook aan de universiteit profileerden de broers zich als ijverige studenten met uitstekende resultaten. Tijdens hun studie kwamen ze in contact met een jonge rechtenprofessor, Friederich Carl von Savigny. Onder zijn invloed en dankzij talloze bezoeken aan zijn
| |
| |
bibliotheek ontstond hun interesse voor Oud- en Middelhoogduitse literatuur. Savigny bracht hen ook in contact met Clemens Brentano en Achim von Arnim, de samenstellers van Des Knaben Wunderhorn (1806/1808), een verzamelbundel van volksliederen. Volgens deze romantische auteurs vormden oude, ongekunstelde verhalen de ware en natuurlijke literatuur van het Duitse volk; een visie die Jacob en Wilhelm onderschreven.
In 1803 vergezelde Jacob Savigny naar Parijs. Tijdens deze reis besteedde hij veel tijd aan het bestuderen van oude teksten. Hij besloot te stoppen met zijn studie rechten en zich definitief toe te leggen op oude literatuur. Ondertussen behaalde Wilhelm, ondanks herhaaldelijk opduikende gezondheidsproblemen, zijn diploma rechten. In 1814 kon hij aan de slag als secretaris in de openbare bibliotheek van Kassel.
In 1816 vond ook Jacob werk in deze bibliotheek. De broers hadden naast hun baan ruimschoots de tijd om te studeren, te schrijven en te publiceren. In 1825 trouwde Wilhelm met Dortchen, dochter van het apothekersgezin Wild uit Kassel. In 1829 namen de broers beiden ontslag. Ze kregen posities aangeboden aan de Universiteit van Göttingen, waar ze aan de slag gingen als professor en bibliothecaris. Later gaf de koning van Pruisen hen posities aan de Universiteit van Berlijn. Ze werden tevens lid van de befaamde Akademie der Wissenschaften. Ondertussen zetten ze hun studies en publicaties voort. Beiden stierven in Berlijn.
| |
Werk
De gebroeders Grimm publiceerden tijdens hun leven veel studies en werken op het gebied van de Germaanse, en in het bijzonder de Duitse, taal- en letterkunde. Hun intensieve samenwerking leidde tot acht gezamenlijke publicaties. Ook afzonderlijk hebben ze gepubliceerd: Jacob schreef in zijn eentje 21 werken, Wilhelm 14.
In 1806 begonnen ze op verzoek van hun vriend Brentano volksverhalen te verzamelen die de mensen mondeling aan elkaar doorvertelden. Brentano wilde deze verhalen gebruiken voor zijn volgende publicatie. Net als Brentano werden de Grimms sterk beïnvloed door de Romantiek. Ze hadden een grote waardering voor de ‘Volkspoesie’, natuurlijke en ongekunstelde verhalen uit lang vervlogen tijden, die gaandeweg verdrongen was door de ‘Kunstpoesie’, de beschaafde en gecultiveerde literatuur. Ze zagen het als hun taak deze rijke schat aan volkslegenden, -sprookjes, -sagen en -liederen te redden. Ze wilden deze verhalen zo getrouw mogelijk op papier vastleggen.
De broers publiceerden samen ook enkele wetenschappelijke uitgaven van Oudhoogduitse literatuur, zoals het Hildebrandlied (1812). In de loop van de tijd legde Jacob zich steeds meer toe op de wetenschappe- | |
| |
lijke studie en publicatie van taalkundige onderwerpen. Van zijn hand verschenen onder andere de zeer succesvolle en invloedrijke Deutsche Grammatik (1819) en Geschichte der deutschen Sprache (1848). Wilhelm profileerde zich meer als verzamelaar en schrijver. Het was dan ook voornamelijk Wilhelm die de teksten uit Die Kinder- und Hausmärchen bleef herwerken en aanpassen, zodat er in totaal acht edities verschenen, de laatste in 1857. Hij vertaalde ook sprookjes, sagen en balladen uit het Oud-Deens en Iers. In 1816 en 1818 publiceerden de broers samen de Deutsche Sagen.
Nadat ze Göttingen hadden verlaten, legden Jacob en Wilhelm zich in Kassel toe op hun grootste project, het Deutsches Wörterbuch, waaraan ze tot het einde van hun leven bleven werken maar dat ze niet hebben kunnen voltooien (ze bleven steken in de letter F). Pas in 1961 zouden anderen dit monumentale werk afmaken.
| |
Die Kinder- und Hausmärchen
De publicatie waarmee de Grimms hun grootste faam verwierven, is Die Kinder- und Hausmärchen, de bekende sprookjesverzameling met klassiekers als ‘Sneeuwwitje’, ‘Doornroosje’, ‘Assepoester’, ‘Roodkapje’, ‘Hans en Grietje’, ‘De wolf en de zeven geitjes’ en ‘De kikkerkoning’.
In tegenstelling tot wat lang werd gedacht, gingen Jacob en Wilhelm niet op zoek naar deze verhalen door rond te reizen op het Duitse platteland en hun oor te luisteren te leggen bij het gewone volk. Hun voornaamste bronnen waren welopgevoede en welgestelde vrouwen uit de burgerij die ze bij hen thuis uitnodigden om de verhalen te vertellen. In Kassel waren dat de vrouwen uit het apothekersgezin Wild en de ministerdochters Hassenpflug, die verhalen vertelden die ze kenden uit hun kindertijd of gehoord hadden van hun bedienden. Andere belangrijke bronnen waren Dorothea Viehmann uit het dorpje Zwehren, het gezin Haxthausen en de bekende schrijfster Annette von Droste-Hülshoff uit Münster. Daarnaast stuurden Jacob en Wilhelm brieven rond met het verzoek hen volksverhalen toe te sturen. Ze selecteerden ook verhalen uit boeken, kranten en tijdschriften. In 1810 stuurden ze hun verzameling naar Brentano, maar die toonde geen interesse en liet de verhalen achter in het klooster van Ölenberg, waar dit unieke manuscript pas in 1920 werd ontdekt. Deze oudste verzameling, de zogenaamde ‘oerversie’ of het ‘Ölenberg manuscript’, werd in 1975 geannoteerd uitgegeven door de Duitse filoloog Heinz Rölleke.
De Grimms besloten hun verzameling zelf te publiceren. Die Kinder- und Hausmärchen verscheen in twee delen in 1912 en 1917, een verzameling van in totaal 156 fabels, sprookjes, grapjes en legendes. Oorspronkelijk was de uitgave bedoeld als
| |
| |
wetenschappelijk werk, maar toen de bundeling vooral succesvol bleek als kinderlectuur, paste met name Wilhelm de editie aan voor een jong publiek. In 1819 verscheen de sterk herwerkte tweede uitgave, dit keer in één band, waarin 14 nieuwe verhalen werden opgenomen. Er volgden nog vier andere edities - in 1837, 1840, 1843 en 1850 - voordat in 1857 de ‘Ausgabe letzter Hand’ op de markt kwam: een verzameling van 200 sprookjes en 10 legendes, in de vorm waarin wij ze tot op heden kennen. Daarnaast verschenen tussen 1825 en 1858 tien uitgaven van de zogenaamde ‘Kleine Ausgabe’, een selectie van 50 verhalen, die voornamelijk de bekende toversprookjes bevat. De ‘kleine uitgave’ uit 1825 was tevens de eerste die illustraties bevatte, verzorgd door Ludwig Emil Grimm, hun broer.
Enkele sprookjes uit Die Kinder- und Hausmärchen, zoals ‘Roodkapje’ en ‘Assepoester’, vertonen sterke gelijkenissen met sprookjes uit Contes de ma mère l'Oye (1697) van de Franse hofdichter Charles Perrault. Er zijn echter ook verschillen. In de versie van Perrault vergeeft Assepoester haar twee stiefzussen aan het eind van het verhaal: de meisjes mogen in haar paleis komen wonen, waar ze hen zelfs koppelt aan welgestelde mannen. In Die Kinder- und Hausmärchen vergaat het de twee stiefzussen minder goed: duiven pikken hun ogen uit. Ook het eind van ‘Roodkapje’ vertoont verschillen: bij Grimm worden het meisje en haar grootmoeder door een jager gered en springen ze allebei gezond en wel uit de buik van de wolf. In de versie van Perrault sterven Roodkapje en haar oma en voegt de auteur een expliciete moraal toe: jonge meisjes moeten opletten voor sluwe verleiders. Sommige van Grimms bronnen, zoals de Hassenpflugs, waren van Franse afkomst en kenden waarschijnlijk de teksten van Perrault, wat de Franse invloeden kan verklaren.
Hoewel de gebroeders Grimm naar eigen zeggen de bedoeling hadden de verhalen uit de orale traditie zo getrouw mogelijk te noteren, voegden ze geregeld verscheidene versies van eenzelfde sprookje samen om te komen tot wat zij als de kern van het verhaal beschouwden. Een vergelijking van de verschillende uitgaven, inclusief het ‘Ölenberg manuscript’, maakt duidelijk dat Wilhelm de verhalen in de loop van de tijd flink heeft aangepast ten behoeve van het jonge publiek en om te beantwoorden aan de burgerlijke moraal van die tijd. Zo schrapte hij seksuele en erotische verhaalelementen en voegde hij christelijke verwijzingen toe. Ook de stereotype man-vrouw-verhoudingen kleurden de teksten, waarbij burgerlijke waarden als zachtmoedigheid, gehoorzaamheid, huiselijkheid en opoffering werden toegeschreven aan vrouwen. Opvallend is dat de boosaardige moeders in sprookjes als ‘Sneeuwwitje’ of ‘Hans en Grietje’ in latere versies vervangen werden door
| |
| |
stiefmoeders. De personages werden ingedeeld in goed of slecht, waarbij de slechteriken gruwelijk gestraft werden. De heks uit ‘Hans en Grietje’ liet het leven in een brandende oven en de stiefmoeder van Sneeuwwitje moest dansen op gloeiende ijzeren schoenen tot ze dood neerviel. Ook stilistisch werden de verhalen aangepast voor kinderen: de laatste versies bevatten meer verkleinwoorden, dialogen in de directe rede en adjectieven dan vroegere edities. De Grimms zijn zo verantwoordelijk voor de typische sprookjesstijl die ook nu nog met het genre geassocieerd wordt.
De sprookjes van de Grimms behoren tot de canon van de kinderliteratuur. De bundel werd voor het eerst vertaald in het Deens in 1816, in het Nederlands in 1820 en in het Engels in 1823. Inmiddels is Die Kinder- und Hausmärchen in meer dan honderd talen verschenen. De sprookjes zijn ettelijke keren geanalyseerd door pedagogen, antropologen, literatuurwetenschappers, psychoanalytici, historici en sociologen. Psychoanalytici geloven dat het sprookje een heilzame werking heeft op kinderen omdat zij hun eigen angsten weerspiegeld zien in de verhalen. De kinderen voelen zich gerustgesteld omdat het goede altijd beloond en het slechte bestraft wordt. Critici verwerpen de sprookjes omdat ze seksistisch zouden zijn of de boodschap ‘rijkdom maakt gelukkig’ zouden verspreiden.
| |
Nederlandse uitgaven
De sprookjes van Grimm worden nog steeds in grote mate herverteld en herwerkt, waarbij de vertalers trouw blijven aan de oorspronkelijke versie of hun eigen gang gaan. De bekendste Nederlandstalige uitgave is Sprookjes voor kind en gezin, gebaseerd op de ‘Ausgabe letzter Hand’ van 1857. Aan de eerste druk uit 1974 werkten zo'n 30 vertalers, illustratoren en onderzoekers mee. Erg populair werd de uitgave uit 1984 van Van Holkema en Warendorf, met de bekende illustraties van Anton Pieck. In 2005 verscheen Grimm, een nieuwe, eigentijdse vertaling van Ria van Hengel, geïllustreerd door Charlotte Dematons. De uitgave bevat alle 200 sprookjes, maar niet de 10 legenden. De ongeschminkte Grimm, een Nederlandse versie van het Ölenberg manuscript, vertaald door Patricia Van Reet, werd gepubliceerd in 1983.
In talloze supermarktuitgaven, prentenboekversies en verfilmingen worden de sprookjes sterk bewerkt. Sommige auteurs voor jonge kinderen kiezen ervoor om de gruwelijke details weg te laten of om het verhaal vereenvoudigd weer te geven. Zo heeft Debbie Lavreys sinds 2007 bekende sprookjes van Grimm herverteld en geïllustreerd voor de allerjongsten: ze kortte de sprookjes sterk in en voorzag ze van dromerige illustraties. Bovendien liet ze gruwelijke passages achterwege. Sneeuwwitjes stiefmoeder geeft de jager niet
| |
| |
Illustratie van Charlotte Dematons uit Grimm
langer de opdracht om Sneeuwwitjes hart mee te brengen en danst op het eind niet in gloeiende ijzeren schoenen. In Kik de kikker (2005), een bewerking van ‘De kikkerkoning’, heeft de kus niet het verhoopte resultaat. De kikker verandert niet in een prins, maar hij voelt zich na de kus wel ‘prinsheerlijk’.
In de literatuur voor iets oudere lezers wordt vaak parodiërend te werk gegaan: vrouwelijke sprookjesfiguren nemen het heft in handen en weigeren passief te wachten op hun prins, die vaak niet meer beantwoordt aan het beeld van de typische held. Soms wordt het verhaal bekeken vanuit een andere, verrassende invalshoek, waarbij bijvoorbeeld de kwaadaardige stiefmoeder de kans krijgt om haar versie van de feiten te vertellen. Er is een toenemende aandacht voor de gevoelens, motieven en innerlijke leefwereld van de sprookjesfiguren. De verhalen worden soms ook getransponeerd van een vage ‘er was eens heel lang geleden’-wereld naar een specifieke historische of eigentijdse setting. Janosch biedt in zijn Janosch vertelt de sprookjes van Grimm (1978) een verrassende, ironische kijk op de sprookjes. Babette Cole bewerkte ‘De kikkerkoning’ tot een eigentijdse, geëmancipeerde versie in haar Prinses Wijsneus, waarin het hoofdpersonage een eigen willetje heeft: ze kust de prins tot een kikker, zodat ze niet hoeft te trouwen. In Héél lang geleden... (2002), een bun- | |
| |
del sprookjesbewerkingen door zeventien Nederlandse en Vlaamse auteurs, brengen Tom Naegels, Peter van Gestel en Pascale Platel eigen versies van ‘Sneeuwwitje’, ‘Doornroosje’ en ‘Roodkapje’.
Een bekende bewerking uit het Nederlandstalige taalgebied is Zwart als inkt is het verhaal van Sneeuwwitje en de zeven dwergen (1997), waarin auteur Wim Hofman aandacht heeft voor de eenzame en depressieve gevoelens van Sneeuwwitje en haar moeder. Sneeuwwitje rebelleert er, anders dan bij de Grimms, tegen haar rol als huisvrouw in het huisje van de zeven dwergen. Bovendien krijgt de lezer meer inzicht in de motieven van haar moeder. Brieven aan Doornroosje (2003) van Toon Tellegen bevat de brieven van de prins die hij schrijft terwijl hij zijn tocht naar het kasteel onderneemt. Gevoelens van twijfel en neerslachtigheid nemen er de bovenhand. Ook in Assepoes (2000) van Pamela Koevoets is er veel aandacht voor de gevoelens van de prins, die als troonopvolger en jonge legeraanvoerder een land in oorlog moet leiden, maar die gekweld wordt door onzekerheid en donkere gedachten. De pesterijen die Assepoester thuis moet ondergaan, grijpen de lezer bij de keel en geven hem inzicht in haar innerlijke leefwereld. Dit boek richt zich vooral tot adolescenten en volwassenen, net als Sneeuwwitje - 20 jaar later (2009). In dit boek beschrijft Henri van Daele wat er na de ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’ van de gebroeders Grimm plaatsvindt: een ongelukkige prinses neemt er het heft in eigen handen, na jarenlang overspel, bedrog en geldzucht van haar vroegere droomprins.
| |
Bibliografie
Keuze uit het werk van Wilhelm
|
Altdänische Heldenlieder, Balladen und Märchen (1811), Über deutsche Runen (1821), Die deutsche Heldensage (1829), Konrads von Wurzburg Goldene Schmiede (1840), Konrads von Wurzburg Silvester (1841) |
Keuze uit het werk van Jacob
|
Deutsche Grammatik (4 delen: 1819, 1826, 1831, 1837), Deutsche Rechtsaltertümer (1828), Reinhart Fuchs (1834), Deutsche Mythologie (1835), Geschichte der deutschen Sprache (2 delen: 1848) |
Werk van Jacob en Wilhelm
|
Das Lied von Hildebrand und des Weissenbrunner Gehet (1812), Die Kinder- und Haumärchen (2 delen: 1812, 1817, 7 uitgaven: 1812-1857), Altdeutsche Wälder (3 delen: 1813, 1815, 1816), Der arme Heinrich von Hartmann von der Aue (1815), Lieder der alten Edda (1815), Deutsche Sagen (2 delen: 1816, 1818), Irische Elfenmärchen (1826), Deutsches Wörterbuch (32 delen: 1852-1960) |
Over de gebroeders Grimm
|
Ludwig Denecke. Jacob Grimm und sein Bruder Wilhelm. Stuttgart, J.B. Metzlersche Verslagsbuchhandlung, 1971. |
Herman Gerstner. Brüder Grimm in Selbstzeugnissen und Bilddokumenten. Hamburg, Rowohlt, 1973. |
Heinz Rölleke. Die Älteste Märchensammlung der Brüder Grimm. Synopse der handschriftlichen Urfassung von 1810 und der Erstdrucke von 1812.
|
| |
| |
Cologny-Genève, Fondation Martin Bodmer, 1975. |
Manfred Lemmer. Die Brüder Grimm. Leipzig, VEB Bibliographisches Institut Leipzig, 1985. |
Jürgen Weishaupt. Die Märchenbrüder. Jacob und Wilhelm Grimm - ihr Leben und Wirken. Kassel, Thiele & Schwarz, 1986. |
Maria Tatar. The Hard Facts of the Grimm's Fairy Tales. Princeton, Princeton University Press, 1987. |
Donald Haase (ed.). The Reception of the Grimm's Fairy Tales: Responses, Reactions, Revisions. Detroit, Wayne State University Press, 1996. |
Jack Zipes. The Brothers Grimm: from Enchanted Forests to the Modern World. New York, Palgrave Macmillan, 2002. |
Vanessa Joosen. Grimm, Jacob and Wilhelm Grimm. In: Jack Zipes (ed.), The Oxford Encyclopedia of Children's Literature. Deel 2. Oxford, Oxford University Press, 2006, blz. 177-180. |
Over Die Kinder- und Hausmärchen
|
Walter Nissen. Die Brüder Grimm und ihre Märchen. Göttingen, Vandenhoeck & Ruprecht, 1984. |
Harlinda Lox. Van volkssprookjes tot burgerlijke kindersprookjes. In: Leeswelp, jaargang 12 (2006), nr. 1, blz. 6-8. |
Nederlandse vertalingen en bewerkingen van sprookjes van Grimm (keuze)
|
Tony Bonning, Kik de kikker. Met illustraties van Rosalind Beardshaw. Amsterdam, Mercis, 2005. |
Babette Cole, Prinses Wijsneus. Leuven, Davidsfonds/Infodok, 1992. |
Henri van Daele, Sneeuwwitje - 20 jaar later. Met illustraties van Nannie Meulendijks. Leuven, Davidsfonds, 2009. |
Jacob & Wilhelm Grimm, Sprookjes voor kind en gezin. Volledige uitgave in nieuwe vertaling van de 200 sprookjes en 10 legenden verzameld door de gebroeders Grimm, met uitvoerige aantekeningen en register. Rotterdam, Lemniscaat, 1974. |
Jacob & Wilhelm Grimm, De ongeschminkte Grimm: de oudste versie van de ‘Sprookjes voor kind en gezin’ naar het Ölenbergse handschrift. Vertaald door Patricia van Reet. Leuven, Infodok, 1983. |
Jacob & Wilhelm Grimm, De sprookjes van Grimm. Vertaald door M.M. de Vries-Vogel. Met illustraties van Anton Pieck. Weesp, Van Holkema en Warendorf, 1984. (Herdrukt onder de titel Alle sprookjes van Grimm. Bewerkt door Mariska Hammerstein. Met illustraties van Philip Hopman. Houten, Van Holkema en Warendorf, 2001.) |
Jacob & Wilhelm Grimm, De kikkerkoning. Vertaald door Ineke Ris. Met illustraties van Binette Schroeder. Amsterdam, De Vier Windstreken, 1989. |
Gebroeders Grimm, De stukgedanste schoentjes. Vertaald door Ineke Ris. Met illustraties van Dorothée Duntze. Amsterdam, De Vier Windstreken, 1995. |
Jacob & Wilhelm Grimm, De bruiloft van mevrouw Vos. Vertaald en bewerkt door Nannie Kuiper. Met illustraties van Gavin Bishop. Amsterdam, De Vier Windstreken, 1995. |
Gebroeders Grimm, De wolf en de zeven geitjes. Vertaald door Ineke Ris. Met illustraties van Bernadette. Amsterdam, De Vier Windstreken, 1995. |
Gebroeders Grimm, De zeven raven. Vertaald door Ineke Ris. Met illustraties van Henriette Sauvant. Amsterdam, De Vier Windstreken, 1995. |
Gebroeders Grimm, Bontepelsje. Vertaald door Ineke Ris. Met illustraties van Henriette Sauvant. Amsterdam, De Vier Windstreken, 1997. |
Gebroeders Grimm, Raponsje. Vertaald door Ineke Ris. Met illustraties van Maja Dusíková. Amsterdam, De Vier Windstreken, 1997. |
Gebroeders Grimm, Hans en Grietje. Vertaald
|
| |
| |
door Ineke Ris. Met illustraties van Lisbeth Zwerger. Amsterdam, De Vier Windstreken, 1998. |
Gebroeders Grimm, De zes zwanen. Vertaald door Ineke Ris. Met illustraties van Dorothée Duntze. Amsterdam, De Vier Windstreken, 1998. |
Jacob & Wilhelm Grimm, Grimm: volledige uitgave van de 200 sprookjes verzameld door de gebroeders Grimm. Vertaald door Ria van Hengel. Met illustraties van Charlotte Dematons. Rotterdam, Lemniscaat, 2005. |
Jacob & Wilhelm Grimm, Raponsje. Verteld en geïllustreerd door Debbie Lavreys. Hasselt, Clavis, 2007. |
Jacob & Wilhelm Grimm. Roodkapje. Verteld en geïllustreerd door Debbie Lavreys. Hasselt, Clavis, 2007. |
Jacob & Wilhelm Grimm. De kikkerkoning. Verteld en geïllustreerd door Debbie Lavreys. Hasselt, Clavis, 2008. |
Jacob & Wilhelm Grimm. Sneeuwwitje. Verteld en geïllustreerd door Debbie Lavreys. Hasselt, Clavis, 2008. |
Jacob & Wilhelm Grimm. Doornroosje. Verteld en geïllustreerd door Debbie Lavreys. Hasselt, Clavis, 2009. |
Wim Hofman. Zwart als inkt is het verhaal van Sneeuwwitje en de zeven dwergen. Amsterdam, Querido, 1997. |
Janosch, Janosch vertelt de sprookjes van Grimm. Utrecht, Bruna, 1978. |
Pamela Koevoets. Assepoes. Een lied van vertrouwen. Met illustraties van Michiel Romeyn. Amsterdam, De Bezige Bij, 2000. |
Belle Kuijken (ed), Héél lang geleden: bekende schrijvers vertellen hun lievelingssprookje. Tielt, Lannoo, 2002. |
Toon Tellegen, Brieven aan Doornroosje. Amsterdam, Querido, 2003. |
Gebroeders Grimm, Raponsje. Vertaald door Ineke Ris. Met illustraties van Dorothée Duntze. Amsterdam, De Vier Windstreken, 2005. |
Jacob Grimm, De Bremer stadsmuzikanten. Met illustraties van Lisbeth Zwerger. Amsterdam, De Vier Windstreken, 2007. |
Jacob en Wilhelm Grimm, Raponsje. Met illustraties van Debbie Lavreys. Hasselt, Clavis, 2007. |
83 Lexicon jeugdliteratuur
juni 2010
|
|