| |
| |
| |
H. Gordeau jr.
door Janneke van der Veer
Henri Gordeau jr. werd op 7 mei 1877 in Den Haag geboren. Hij groeide op in een protestants-christelijk milieu. Na een opleiding tot onderwijzer werkte hij enkele jaren op scholen in Den Haag en Den Bosch. Rond 1901 trad hij in dienst bij Weesinrichting Neerbosch te Nijmegen.
In 1906 trouwde hij met Gerritje Petronella Bloemendal (1880-1951). Het echtpaar kreeg vijf zonen en één dochter en woonde in Steenderen, Gelderland. Gordeau was daar hoofd van een lagere school. Omstreeks 1912 verhuisde het gezin naar Amersfoort, waar Gordeau directeur van kindertehuis ‘Kinderzorg’ werd. In 1919 vond een verhuizing naar Bussum plaats. In dat jaar werd Gordeau algemeen secretaris van het Nederlandsch Jongelingsverbond. Later werd hij (vice-)voorzitter van deze organisatie, een functie die hij tot 1952 bekleedde. Hij combineerde dit werk vele jaren met een wethouderschap in de gemeente Bussum.
Gordeau was ook actief als hoofdredacteur van De Jongeman, tijdschrift van het Nederlandsch Jongelingsverbond. Daarnaast was hij auteur van diverse ledenuitgaven en enkele gedenkboeken. Zijn verdiensten voor het Jongelingsverbond waren groot, zo blijkt uit een extra editie van De Jongeman die op 6 mei 1937 verscheen ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag.
Als kinderboekenschrijver debuteerde Gordeau rond 1912 met Twee jongens. In de periode 1904-1911 was hij redacteur van het orthodox-protestantse jeugdtijdschrift Van onze oude vriend voor jongelieden, dat als bijlage van De vriend des huizes verscheen. Vanaf 1934 werkte hij mee aan Het Korenland, maandblad voor cultuur en jeugdvorming. Hij was ook be- | |
| |
trokken bij Wolandia Hindia, zendingstijdschrift voor jongeren.
H. Gordeau jr. overleed op 1 juni 1953 in Naarden.
| |
Werk
Voor kinderen schreef Gordeau jongensboeken, gezinsverhalen en zondagsschoolboekjes. In zijn boeken staat het overbrengen van de christelijke boodschap centraal. Die is veelal verpakt in een verhaal waarin één of meer hoofdpersonen aangrijpende gebeurtenissen meemaken. Veel van deze verhalen spelen zich af in een hechte dorpsgemeenschap, meestal in het oosten van het land. Diepgelovigen zijn veelal geplaatst tegenover personen bij wie het ware geloof ontbreekt. Eerstgenoemden spelen vaak een rol bij de uiteindelijke geloofsovergave van de anderen. Dit is ook het geval in het jongensboek Twee jongens (ca. 1912), waarin Jan en Johan een opleiding tot onderwijzer volgen. Jan gaat elke zondag naar de kerk en bidt ook, maar meer uit gewoonte dan dat het hem diep raakt. Bij de zeer gelovige Johan is dat anders, die spreekt in zijn gebed de hoop uit dat Jan een echt christelijke onderwijzer mag worden. Het maakt op Jan veel indruk, evenals de lezingen en andere activiteiten bij de Christelijke Jongelingsvereeniging Daniël waarvan hij lid geworden is. Uiteindelijk stelt Jan zich open voor God. Hij maakt daar Johan, die ziek wordt en uiteindelijk overlijdt, erg blij mee.
In meer boeken van Gordeau komen ziekte en dood voor. Bijvoorbeeld in het gezinsverhaal Het meestershuis van Ter Horst (1919) waarin de broers Jan en Bob elkaar voortdurend in de haren vliegen. Als hun moeder moet kuren in Zwitserland wordt dat nog erger. Bij een vechtpartij vallen de jongens uit de tram. Jan is er ernstig aan toe, er wordt zelfs voor zijn leven gevreesd. In die periode komen de twee tot inkeer, tegenover elkaar en ook tegenover God. Als moeder terugkeert uit Zwitserland, is hun relatie een stuk verbeterd. Naast de gebeurtenissen rond Jan en Bob spelen de ziekte en de dood van twee bevriende klasgenoten, Geurt en Albert, een rol. Geurt geeft zich daarbij over aan God. Bij Albert is dat aanvankelijk niet het geval, maar dankzij Geurt en de dominee geeft ook Albert uiteindelijk toe.
In verschillende verhalen is sprake van verslavingsproblematiek, zoals in Dirk Stockman (1923) en in Het geheimzinnige huis (1925). In beide verhalen komt een vader voor die alcoholist is, de vader in het tweede boek is bovendien gokverslaafd. Deze verslavingen leiden tot grote armoede, wat de moederfiguur in beide boeken met de dood moet bekopen. Zowel Dirk in Dirk Stockman als Flip in Het geheimzinnige huis doet zijn best niet als zijn vader te worden, maar beiden ontdekken dat het niet makkelijk is een onberispelijk leven te leiden. Pas als alle moeilijkheden zijn
| |
| |
overwonnen en als alle hoofdpersonen zich hebben overgegeven aan Gods leiding, vindt ieder zijn levensgeluk.
De zondagsschoolboekjes van Gordeau bevatten over het algemeen verhalen die rond kerst spelen. Ook deze vertellingen hebben een sterk protestants-christelijk karakter. In enkele ervan wordt het eenvoudige maar wel diep doorleefde kerstfeest van arme mensen geplaatst tegenover de met cadeaus overladen kerst van welvarende mensen. Dat is onder meer het geval in Tweeërlei Kerstfeest (1918), waarin Angeniet, Mineke en Zus op Eerste Kerstdag worden uitgenodigd bij een welgesteld gezin. Ze kijken hun ogen uit bij al dat moois, maar als hun moeder de volgende dag in hun eigen eenvoudige huiskamer het kerstverhaal vertelt, genieten ze meer.
Over het algemeen zijn de verhalen geschreven in een vlotte stijl. Dialoog en meer beschouwende stukken die inzicht geven in de gedachten en gevoelens van de hoofdpersonen, wisselen elkaar af. Soms lopen de verhaallijnen in het boek nogal uiteen. Zoals in Tweeërlei Kerstfeest, waarin tamelijk los van het verhaal over Angeniet, Mineke en Zus wordt verteld over de verwende jongen Johannes die zich tegenover zijn moeder en anderen onuitstaanbaar gedraagt.
Soms treedt de schrijver nadrukkelijk op als verteller, bijvoorbeeld in Het geheimzinnige huis, dat besloten
Illustratie van J.G. Kesler uit Dirk Stockman
wordt met ‘Mijn verhaal is ten einde’. Waarna de schrijver nog vertelt hoe het verder is gegaan met de hoofdpersonen.
| |
Dirk Stockman
In 1923 verscheen Dirk Stockman: een jongen met een hart. De hoofdpersoon heeft een jonger zusje, Mientje, en een broertje dat Bert heet. Het gezin Stockman is aan lager wal geraakt doordat vader aan de drank is. Moeder is ziekelijk en sterft van pure ellende. Vlak voor haar dood vraagt ze Dirk of hij voor zijn broertje en zusje een ‘vadertje’ wil zijn. Dat is niet eenvoudig. Dirk
| |
| |
probeert vast te houden aan de geloofswaarden die zijn moeder hem heeft meegegeven, maar door de grote armoede waarin ze leven, kost hem dat veel moeite. Bidden doet hij bijna niet meer. Vader loopt weg voor de problemen en laat zijn kinderen aan hun lot over. Vaak hebben ze niet te eten en hun kleding bestaat uit vodden. Uiteindelijk grijpt de dorpsgemeenschap in. Er wordt besloten dat de drie kinderen naar een ‘Gesticht’ moeten. Dirk wil dat niet, maar de verpleegster die voor zijn moeder heeft gezorgd, weet hem ervan te overtuigen dat dit het beste is. De kinderen worden naar Nieuweroord gebracht in de buurt van Arnhem. Het is een goed tehuis waar veel zorg en aandacht voor de kinderen is. Na een moeilijk begin bloeien ze op. Door de goede invloed van ene meneer Sanders en de directeur vindt Dirk de weg naar God terug. Toch gaat het mis: op de ambachtsschool komt hij onder invloed van verkeerde vrienden. Na medeplichtigheid aan diefstal en heling wordt hij van school gestuurd. Als straf moet hij een aantal dagen in de strafkamer van Nieuweroord doorbrengen. Juist dan komt zijn vader hen opzoeken. Na eerst nog verder te zijn afgetakeld, heeft vader dankzij een zorgzame verpleegster de start naar een beter leven gemaakt.
De ontmoeting met zijn vader wekt bij Dirk een groot gevoel van schaamte op. Hij neemt zich voor zijn leven te beteren en belijdt zijn schuld aan God. Vader en zoon vinden elkaar meer en meer, een band die nog in kracht toeneemt als Dirk na een kampeertocht ernstig ziek wordt. Deze crisis komt hij te boven met een sterker geloof in God. Als zijn vader ziek wordt en uiteindelijk sterft, belooft Dirk ook aan hem dat hij voor zijn broer en zus zal zorgen. Hij krijgt daarbij steun van veel mensen, wat hard nodig is want zijn broer Bert raakt eveneens op het verkeerde pad. Het komt echter met alle drie goed: naast Dirk vinden ook Mientje en Bert een goede baan. Beiden hebben zich overgegeven aan God.
Dirk Stockman bevat een sterk christelijke moraal: alleen met steun van God kan de mens, die vaak zwak is en aan allerlei verleidingen blootstaat, op het goede pad blijven. Om deze steun te verwerven moet de mens zich ten volle overgeven aan God.
| |
Waardering
In de vakliteratuur is weinig aandacht besteed aan het werk van H. Gordeau jr. De kleine vuurtoren (1927) vermeldt over Het meestershuis van Ter Horst (1919) dat de positieve kracht van het geloof aannemelijk wordt gemaakt ‘door het leven van binnen uit en de juiste typeering der hoofdfiguren’. De kleine vuurtoren heeft ook waardering voor De zwerver (1923): ‘Dit mooie, in echt chr. geest geschreven boek geeft warmgevoelde trekjes uit het leven
| |
| |
van een jongen met een zwak karakter die door zijn stuggen stiefvader niet begrepen wordt.’ In een N.B. bij deze recensie worden ook de andere boeken van Gordeau aanbevolen.
In enkele tijdschriften zijn besprekingen opgenomen van door Gordeau geschreven zondagsschoolboekjes, zo blijkt uit Zondagsschool-uitgaven, Catalogus der Nieuwe Zondagsschool-serie (1929). Daarin zijn bij wijze van propaganda citaten opgenomen uit deze beoordelingen. Zo worden Het dorre boompje (1917) en Marietje (1917) in Onze Vacatures van harte aanbevolen. In Het Kind staat over Tweeërlei Kerstfeest (1918) vermeld: ‘Met bijzonder genoegen gelezen..... ook voor ouders en opvoeders’. Een recensent van de Gereformeerde Zondagsschool Vereeniging ‘Jachin’ is weliswaar lovend over het verhaal en de verteltrant van Het dorre boompje (1917), maar heeft een aantal religieuze bezwaren. Hij noemt bijvoorbeeld de ‘religieuse vereering van den dennenboom’ storend. Elders is er bezwaar tegen het feit ‘dat meer op de reinigende dan op de verzoenende kracht van het Kerstevangelie de nadruk wordt gelegd’.
| |
Bibliografie
Keuze uit door hem geschreven jeugdboeken
|
Twee jongens. Met illustraties van O. Geerling. 's-Gravenhage, D.A. Daamen, [ca. 1912]. |
Het dorre boompje. Met illustraties van Jan Franse. Arnhem, H. ten Brink, Nieuwe Zondagsschool-serie 29, [1917]. |
Marietje. Met illustraties van Jan Franse. Arnhem, H. ten Brink, Nieuwe Zondagsschool-serie 30 [1917]. |
Tweeërlei kerstfeest. Met illustraties van Jan Franse. Arnhem, H. ten Brink, Nieuwe Zondagsschool-serie 40, [1918]. |
Het meestershuis van Ter Horst. Met illustraties J.G. Kesler. 's-Gravenhage, D.A. Daamen, [1919]. |
Dirk Stockman: een jongen met een hart. Met illustraties van J.G. Kesler. 's-Gravenhage, D.A. Daamen, [1923]. |
De zwerver. Baarn, E.J. Bosch, De lentehof: serie leesboekjes voor de lagere school, [1923]. |
Het geheimzinnige huis. Met illustraties van Tj. Bottema. 's-Gravenhage, D.A. Daamen, [1925]. |
Vrede op aarde: drie kerstvertellingen. Arnhem, Met illustraties van Jeanne Faure. H. ten Brink, Nieuwe Zondagsschool-serie 98, [1926]. |
De verlaten molen: drie verhalen. Met illustraties van Jeanne Faure. Arnhem, Ten Brink, Nieuwe Zondagsschool-serie 105, [1927]. |
De tuin der fantasie: nieuwe bundel verhalen voor de jeugd. Z. pl., z.j. |
Over H. Gordeau jr.
|
Henriëtte J. Kluit en Saskia Lobo, De kleine vuurtoren. Jeugdboekengids. Rotterdam/'s-Gravenhage, 1927, p. 21. |
A.L. Gerritsen (red.), Zondagsschool-uitgaven. Catalogus der Nieuwe Zondagsschool-serie. Arnhem, N.V.H. ten Brink's Uitg.-Mij, [1929]. |
Extra-nummer van De Jongeman: Orgaan van het Nederlandsch Jongelingsverbond, uitgegeven ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van H. Gordeau, nr. 18, jaargang 81, 6 mei 1937. |
Janneke van der Veer, H. Gordeau jr. (1877-1953). In: Stef Grit e.a. (red.), ‘Eén grote vreugderit’. Op reis door Achterhoek en Liemers met jeugdboeken uit de collecties van Stichting Sta- |
| |
| |
ring Instituut en Stichting 't Oude Kinderboek. Doetinchem/Zutphen, Stichting Staring Instituut/Stichting 't Oude Kinderboek, 2008, blz. 31-33. |
Website
|
www.achterderug.nl |
80 Lexicon jeugdliteratuur
juni 2009
|
|