| |
| |
| |
Friese Jeugdliteratuur
door Wim van der Schaaf
De Friese jeugdliteratuur heeft, tenminste in geschreven vorm, een betrekkelijk korte traditie. Pas in het midden van de negentiende eeuw verschijnt het eerste kinderboek in de Friese taal. Voor die tijd zullen de kinderen, net als overal elders, meegenoten hebben wanneer vertellers de oude mythen, sagen, legenden, sprookjes en andere volksverhalen tot leven brachten. In 1846 verscheen het eerste Friese kinderboek, vreemd genoeg onder een Hollandse titel, Gelukkig Hansje, een bewerking van een sprookje van Grimm door Harm Zijlstra (dit is Harmen Systra). Verder blijft de oogst beperkt tot een handvol meest simpele boekjes van de volksschrijver Waling Dijkstra, zoals Blommekrânske for de Fryske Berntsjes (1851) en Blide Bernkes (1898), waarbij invloed van Van Alphen te bespeuren is. Daarvóór gaven reeds de gebr. Halbertsma zogenaamde Heilingen, plaatjes met rijmpjes eronder, uit.
| |
Geschiedenis
Aan het begin van de eigenlijke kinder- en jeugdliteratuur staat in Friesland in feite Nynke van Hichtum, die in 1887 een aantal sprookjes van Leander vertaalde onder de titel Teltsjes yn skimerjoun. Het in het Fries geschreven oeuvre van Nynke van Hichtum beperkt zich verder tot Der wie ris in âld wyfke (1908), een oud volksverhaal met sfeervolle illustraties van Tjeerd Bottema en het jeugdboek De jonge priiskeatser (1939). Haar Afkes tiental werd pas in 1957 in het Fries vertaald, in 1989 gevolgd door een nieuwe vertaling als De tsien fan Martens Afke, dat in datzelfde jaar nog twee herdrukken beleefde.
In de eerste helft van de twintigste eeuw wordt langzaam maar zeker de produktie van Friese kinderboeken gelukkig groter. Als eerste in de rij moet worden genoemd het jongensverhaal Sipke en ik (1922), waarvan in 1985 in gemoderniseerde vorm een derde druk verscheen. Vermeldenswaard uit deze periode zijn nog het Frysk Mearkeboek (1924) van Janneke Radsma, Twiljochtteltsjes (1928) van Simke Kloosterman, van J. van der Ploeg Torda de sigeunerhoun (1930); Jant Visser-Bakker schreef in 1932 Fan twa lytse famkes, in 1938 De Pôllebern, gevolgd door nog een zeer groot aantal kinderboeken, zowel voor jongere als oudere kinderen. Verder noemen we nog: De kar (1936) van
| |
| |
Nyckle Haisma, Oarreheite pet (1936) van W. Couperus en van Abe Brouwer het in 1941 verschenen Siderius de Granaet (gemoderniseerde herdruk in 1985). Het feit, dat het in 1937 mogelijk werd het Fries op de lagere scholen als vak te onderwijzen, heeft zeker een gunstige invloed gehad op de kwantiteit van de produktie van Friese kinderboeken.
Het Friese kinderboek is vrij lang het stiefkind geweest van de Friese literatuur. De boeken werden vaak goedkoop uitgegeven; auteurs stortten zich vooral op avontuurlijke verhalen die zich afspeelden in de - meestal langvervlogen - jeugd van de schrijver, dikwijls in een agrarisch milieu, met weinig aansluiting bij de leefwereld van het moderne kind. Vorm en inhoud van de verhalen waren in meerderheid sterk traditioneel, een scheutje spanning, wat leerzaamheid en een snuf moraal leken voldoende voor een kinderboek.
Het leerzame karakter van veel boeken zal ook samenhangen met het feit, dat het kinderboek werd gezien als mogelijkheid in de strijd voor het behoud van de Friese taal en cultuur. De aandacht viel vaak te veel op het Fries-eigene, de thematiek was te weinig universeel, de verhalen speelden zich meestal in een eng kringetje af.
| |
Positie Friese kinderboek
Het gegeven dat het Fries een minderheidstaal is, heeft gevolgen voor de positie van het kinderboek. Commercieel gezien is er weinig of geen eer te behalen aan Friese kinderboeken, zeker niet nu bezuinigd wordt op de subsidies. In de concurrentieslag met Nederlandstalige uitgaven heeft het Friese kinderboek lang in het verdomhoekje gezeten. Geconstateerd kan worden, dat de laatste jaren met name de uiterlijke verzorging van de kinderboeken, mede door het aantrekken van goede illustratoren als Laura Tietjens, Petra de Jong en anderen, met sprongen vooruit is gegaan.
Een aantal instellingen is in de loop der jaren werkzaam geweest op het terrein van de Friese jeugdliteratuur. In 1940 startte de stichting Us Frysk Berneboek haar activiteiten, o.a. door het uitschrijven van prijsvragen. Een flink aantal kinderboeken werd op de markt gebracht, waarvan als belangrijkste kunnen worden genoemd Jonges fan Gaesterlân (1941) van Inne de Jong, Moarke (1945) van A. Meester-de Vries, Trije stiennene Aepkes (1948) van B. van der Veen, van Hein Faber Tusken sé en lân (1949), van Jant Visser-Bakker Op en om Rûchherne (1951), Sjirk en syn fammen (1963) van Jan Visser en De fûgel fan Oegel (1968) en Pinky (1979) van N. de Vries-van Calsbeek. De laatste jaren zijn de activiteiten van Us Frysk Berneboek sterk verminderd.
Ook de Kristlik Fryske Folksbible- | |
| |
teek (kffb) schreef al vanaf 1964 jaarlijks een prijsvraag voor kinderboeken uit. Helaas is men daar, waarschijnlijk omdat het uitgeven van kinderboeken te onrendabel is, voor 1991 van afgeweken. Echt hoge kwaliteit heeft de kffb-prijsvraag over het algemeen niet opgeleverd. Tot de beste resultaten kunnen worden gerekend Fan in einekoer, in poepetoer en in lilke boer (1947) van E.S. de Jong, Johannes en syn maten (1957) van P. Akkerman, de boeken van H. Heeringa-Seepma zoals Martsje lit it net sitte (1965), de historische boeken van Tjalling van Wolsum Fjouwer op it spoar (1984), Fryske Tsjerk yn Frânske tsjinst (1985) en Om frijdom (1986) en een aantal boekjes voor wat jongere kinderen van Froukje Annema, Gjin flat foar Jelke (1983) en It slot yn 'e sleat (1984). Over het algemeen zijn deze uitgaven naar vorm en inhoud sterk traditioneel gebonden.
Het aantal genres dat door kinderboekenschrijvers in Friesland werd beoefend is lange tijd erg klein geweest. Overheersend was het genre van de avonturenverhalen, met name voor en over jongens.
Vertalingen van klassieke verhalen zijn schaars, tot nu toe verschenen vertalingen van Alice in Wonderland (1964) en Monsieur Cryptogame (1980) door Tiny Mulder. Douwe Tamminga vertaalde een aantal sprookjes van Andersen.
| |
Poëzie
Het genre van de kinderpoëzie is in de Friese kinderliteratuur van na 1945 vrij sterk vertegenwoordigd. Allereerst moeten worden genoemd de speelse en verrassende gedichten van Diet Huber in Tutte mei de linten (1955) en De Mâlbroekmich (1957), maar direct daarna ook Tiny Mulder met haar bundels Juffer Kuorkebier (1957) en De túnkabouter en oare fytmannen (1975). Voor kleuters schreef Jant Visser-Bakker haar Dei sinne (z.j.), in 1980 verscheen van haar Pyfke lokomotyfke voor dezelfde leeftijdsgroep. De laatste tijd is met name Baukje Wytsma actief op het gebied van kindergedichten, onder andere met Romke Timen Tomke (1976), Flintertútsjes (1982) en De rare richelroek (1987).
| |
Huidige situatie
Geconstateerd kan worden, dat de laatste tijd een groot aantal vertaalde boeken en co-produkties is uitgekomen, met name uitgegeven door de Algemiene Fryske Underrjocht Kommisje (Afûk). Enerzijds bestaat het gevaar dat door deze co-produkties het oorspronkelijke werk wat in de verdrukking komt, anderzijds kunnen vertaalde goede boeken een stimulans betekenen voor de schrijvers van kinderboeken in Friesland en voor het klimaat rond het Friese kinderboek. Reden tot pessimisme is er wat de schrijvers betreft zeker niet. In het hedendaagse Friesland is een aantal au- | |
| |
teurs dat uitstekend werk levert. Allereerst mag worden genoemd het werk van de drie met de Simke Kloostermanprijs (een driejaarlijkse prijs voor het beste kinder- of jeugdboek) onderscheiden auteurs. In 1983 werd Cap Sud (1980), het tot nu toe enige jeugdboek van R.R.R. van der Leest als eerste bekroond, in 1986 gevolgd door Swart op wyt (1985) van Akky van der Veer, die daarvoor onder andere al het kinderboek Moai waar op 'e Lemmer (1980) had geschreven. Van Swart op wyt verscheen in 1988 een Hollandse vertaling onder de titel Zwart op wit. In 1989 werd Berber van der Geest, die met name voor kleuters en jongere kinderen schrijft, bekroond voor haar Bartele Bûse (1988), een bundel originele, fantasierijke verhalen in de vorm van een kadervertelling. Ander werk van haar is It âld kammenet (1983) en De hânskrobbers (1985).
Naast deze bekroonde schrijvers moet zeker nog een viertal auteurs worden genoemd dat ook uitstekend werk levert: Mindert Wynstra met een aantal kinderboeken (o.a. Kninekeutels yn it oerwâld uit 1982) en de jeugdroman Nul-Nul (1988), Willem Tjerkstra met de boeiende, niet altijd even gemakkelijke boeken (soms geladen met veel symboliek) De wite kastanje (1986), It fjoer fan de ûnmacht (1987) en De Marsbosk (1990) en Nel Dijkema-van Calsbeek met It ûnsichtbere folk (1986). Vooral voor jongere kinderen schrijft Eppie Dam kostelijke verhalen. Tot nu toe verschenen de bundels Spinaazje mei spikers (1986) en Mei bleate fuotten op bêd (1990).
Ten slotte noemen we nog een drietal auteurs dat regelmatig bijeenkomt om elkaar te inspireren, nieuwe ideeën uit te werken en elkaars werk te kritiseren. Eerst werd door hen een viertal boeken geschreven over het thema ‘reizen’, thans zijn ze bezig met een serie detectives voor kinderen, met als vaste hoofdpersoon de amateur-detective Mentha Minnema. Tot nu toe zijn verschenen Mentha Minnema en it hûnemystearje (1990) van Anny de Jong, Mentha Minnema en it klokkemystearje (1990) van Jan Schotanus en Mentha Minnema en it keldermystearje (1991) van Riemkje Hoogland-Pitstra. Deze boeken bieden boeiende, niet te moeilijke verhalen die het plezier in het lezen van Friese kinderboeken zal kunnen stimuleren.
| |
Toekomst
De belangstelling voor de Friese kinder- en jeugdliteratuur is de laatste tijd gegroeid. Dit is mede te danken aan de werkgroep ‘Berneboekepraat’ van het ‘Skriuwersboun’, die zich bezighoudt met problemen en mogelijkheden van de Friese jeugdliteratuur en die verschillende projecten heeft geïnitieerd en gestimuleerd. Studiedagen zijn georganiseerd, door de werkgroep is bevorderd dat ook schrijvers van kinder- | |
| |
boeken provinciale opdrachten kregen en in 1989 kwam alweer de zesde druk uit van de Berneboekewizer, de Friese pendant van de gids ‘Boek en Jeugd’. In de twee Friese dagbladen wordt regelmatig gepubliceerd over de Friese kinder- en jeugdliteratuur, maar ook tijdschriften als De pompeblêden en Byntwurk besteden veel aandacht aan dit onderwerp. De literaire tijdschriften Hjir en Trotwaer houden zich incidenteel bezig met de kinder- en jeugdliteratuur in Friesland.
Voorlopige conclusie kan zijn, dat de Friese kinder- en jeugdliteratuur naar kwantiteit en kwaliteit volwassener is geworden. Met name voor kleuters en kinderen is er een rijke verscheidenheid aan boeken, en ook de keus voor de jeugd wordt langzaam maar zeker groter en rijker. Probleem is echter dat, ondanks de grotere belangstelling voor de jeugdliteratuur en het groter aantal kinder- en jeugdboeken, het aantal jeugdige lezers van Friese boeken langzaam maar zeker lijkt af te nemen. Daar heeft de verplichting van het Fries in het basisonderwijs weinig verbetering in aan kunnen brengen. Voor de oudere categorie lezers van twaalf tot zestien jaar is dit probleem zo mogelijk nog nijpender, vooral ook omdat in het voortgezet onderwijs in Friesland kennelijk ruimte en animo, om het Fries en het Friese boek te promoten, meestal ontbreekt. Of een verplichting van het Fries in dit onderwijs het getij zal kunnen keren, moet vooralsnog worden afgewacht.
| |
Bibliografie
Overzichten Friese kinderliteratuur
|
D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker. Amsterdam, 1950, blz. 196-198. |
D. Rienks-Wallinga, Het Friese jeugdboek. In: F. Daalder en I. Daalder-Scripsema, Van Wormcruyt met Suycker tot Jeugdliteratuur. Purmerend, 1971, blz. 174-177 en 230-236. |
Freark Dam e.a., Bern, bern hwat in boeken! Ljouwert, 1977. (Catalogus) |
Berneboekewizer. Grou, 1981. |
Over schrijvers en hun boeken
|
J.J. Kalma, Nynke fan Hichtum en Afke fan Wergea. Boalsert, 1968. |
P. Aukema, Diet Huber. Den Haag, 1972. (Serie monografieën NBLC) |
Piter Boersma en Bonne Stienstra, Jant Visser-Bakker. In: Hjir, nr. 6 (okt. 1973), blz. 4-6. |
Pieter Breuker, Anna Hendriks Meester-De Vries. In: Trotwaer, nr. 11, 1979, blz. 269-277. (Zie over dezelfde auteur ook bijdragen van Eppie Dam en Jant Visser-Bakker in Trotwaer nr. 11, 1979, blz. 310-313, en Trotwaer nr. 12, 1980, blz. 33-36 en blz. 37-38. |
Jant van der Weg-Laverman, It earste Fryske sneinsskoallemateriaal. In: Coulonnade. Ljouwert, 1980, blz. 135-139. |
Bzzlletin, jaargang 17 (1989), nr. 165. (Speciaal nummer over Nienke van Hichtum; met bijdragen van T. Steenmeijer-Wielenga, Jant van der Weg-Laverman, Wim van der Schaaf, Alex M.J. Riemersma, Aukje Holtrop en Hugo Kingmans.) |
Trotwaer 21, april 1989. (Speciaal Ninke fan Hichtum-nummer) |
Algemene artikelen
|
J. Visser-Bakker, Fryske bernelektuer. In: It Heitelân, 1955, blz. 214-218. |
| |
| |
T. Sudema-Mulder, Wy binne te lyts yn tal. In: De Strikel, 1964, blz. 141. |
T. Sudema-Mulder, It berneboek. In: Alternatyf, nr. 1, 1970, blz. 56-63. |
Jant van der Weg-Laverman, In pear aspekten fan de Fryske jongereinliteratuer nei 1960. In: Hjir, jaargang 9 (dec. 1980), blz. 33-35. |
Jant van der Weg-Laverman, ABIE in plaats van ABC. Feiten uit de geschiedenis van het Friese kinderboek. In: Leestekens, dec. 1983. |
D. Eisma, De bernelektuer fan 'e midsieuwen ôf. In: De Pompeblêden, jaargang 55 (1984) t/m jaargang 56 (1985), nr. 8. |
J. van der Weg-Laverman, Net foar bern! Amsterdam/Kiel, 1990. (Bewerkte doctoraalstudie Fries over jeugdland tussen 1930 en 1980 in oorspronkelijk Friese kinder- en jeugdliteratuur, aan de hand van 25 boeken uit deze periode.) |
Speciale kinderboeken-nummers van De Pompeblêden: jaargang 52 (1981), nr. 12, en jaargang 59 (1988), nr. 9. |
In het Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum (FLMD) in de Grote Kerkstraat te Leeuwarden beschikt men over een (bijna) complete informatie over de Friese kinder- en jeugdliteratuur.
In het Documentatieblad van het Landelijk Platform voor kinder- en jeugdliteratuur (dat sinds kort een werkgroep ‘Friese kinder- en jeugdliteratuur’ heeft) geeft Jant van der Weg regelmatig informatie over de Friese jeugdliteratuur.
28 Lexicon jeugdliteratuur
februari 1992
|
|