boek de vriendin zelf laten zijn en die vriendin heet Kitty.’ Tijdens haar onderduikperiode is haar dagboek inderdaad haar intiemste vriendin geworden.
Tegelijkertijd rijpte het plan later schrijfster of journaliste te worden. In een groot gekartonneerd schrift schreef ze korte verhaaltjes. De naoorlogse uitgaven van deze verhaaltjes worden wellicht niet gerechtvaardigd door de literaire kwaliteit, wel door het feit dat zij mede bijdragen aan de kennis rond Anne Frank.
Het authentieke karakter van het dagboek blijkt vooral uit het feit dat door haar brieven heen de persoonlijke ontwikkeling van Anne is vastgelegd. Haar brieven veranderen niet alleen van inhoud, maar ook van vorm. Aanvankelijk schrijft ze in een bakvissenroman-stijl (‘Zodra een jongen mij vraagt of hij met me mee naar huis mag fietsen en daarop een gesprek begint, kan ik er negen van de tien keer van overtuigd zijn, dat de desbetreffende jongeling de lastige gewoonte heeft dadelijk in vuur en vlam te raken en me niet meer uit het oog laat.’). In haar laatste brief analyseert zij zonder opsmuk haar eigen karakter: ‘Mijn ziel is als het ware in tweeën gesplitst. De ene kant herbergt mijn uitgelaten vrolijkheid, spotternijen om alles, mijn levenslust en vooral het opvatten van de lichte kant van alles [...] Deze kant zit meestal op de loer en verdringt de andere, die veel mooier, reiner en dieper is. Nietwaar, de mooie zijde van Anne kent niemand en daarom kunnen mij ook zo weinig mensen lijden.’
Tussen begin en eind zijn maar twee jaar verstreken; twee jaar echter die zeldzaam intensief geleefd zijn. Op 6 juli 1942 duikt de familie Frank onder in het achterhuis. Meneer Van Daan, een zakenvriend, met vrouw en zoon Peter betrekt vrijwel gelijktijdig de bovenverdieping. Albert Dussel, een tandarts, komt een aantal maanden later nog bij hen. Anne beleeft de gebeurtenissen aanvankelijk toch een beetje als een spannend avontuur. Maar na een aantal weken is het nieuwe eraf. Op 14 augustus 1942 schrijft ze aan Kitty: ‘Een maand lang heb ik je in de steek gelaten, maar er is ook heus niet zoveel nieuws om je elke dag iets leuks te vertellen.’ Anne en de andere bewoners krijgen te maken met een veelheid aan relatieprobleempjes en problemen omdat ze zo dicht op elkaar zitten, zich met vele dingen moeten behelpen en onder de voortdurende spanning leven ontdekt te worden.
De spontane flapuit Anne haalt zich vele moeilijkheden op de hals en de toon in haar dagboek verandert. Het krijgt nu de functie die ze vanaf het begin op het oog had: het biedt haar een unieke kans om zonder enige reserves haar eigen gedachten en gevoelens onder woorden te brengen. Het is haar niet meer om het ‘mooie’ verhaal te doen, maar om het ‘echte’ verhaal. Met kinderlijke openhartig-