| |
| |
| |
Ed Franck
door Jan van Coillie
Ed Franck is op 27 juli 1941 als Eduard Vrancken geboren te Beringen, België. Hij groeide op in een groot gezin met zes broers en zes zussen. Als kind was hij een verwoed lezer. Hij volgde de lerarenopleiding en werd docent Nederlands en Engels in Hasselt. Op vierenveertigjarige leeftijd debuteerde hij met Spetters op de kermis (1985), dat meteen bekroond werd door de Vlaamse Kinder- en Jeugdjury. Ook zijn tweede boek, Tenten in de wei (1986), kreeg deze onderscheiding. In hoog tempo verschenen hierna boeken voor verschillende leeftijdsgroepen en in diverse genres. Franck schrijft zowel historische romans als detectives, humoristische kinderboeken, adolescentenromans, bewerkingen van klassiekers en poëzie. Ook recenseert hij jeugdliteratuur voor Standaard der Letteren.
Niet alleen jonge lezers maar ook volwassenen bekroonden zijn werk. Voor Begraaf me over de bergen kreeg hij in 1989 de Mathias Kempprijs. In 1990 mocht hij de poëzieprijs Dichter bij Jeugd in ontvangst nemen. In dat zelfde jaar verwierf hij ook zijn eerste Boekenwelp, voor Geen wonder dat moeder met de goudvissen praat. Boekenwelpen vielen hem in respectievelijk 1999 en 2001 eveneens ten deel voor Het huis van eb en vloed en Tinka. Twee maal ontving hij de Prijs van de Vlaamse Gemeenschap: in 1992 voor Zomer zeventien en in 2001 voor Mijn zus draagt een heuvel op haar rug.
| |
Werk
Het oeuvre van Ed Franck valt op door veelzijdigheid. Die variatie heeft volgens hem te maken met ‘het ouderwetse begrip uitdaging’. Hij wil bewust grenzen verleggen. Bovendien behoedt de afwisseling hem voor verveling. In zijn eerste twee boeken overheerst het amusement. De wervelende belevenissen zijn belangrijker dan de psychologische uitdieping van de
| |
| |
hoofdfiguren. Toch wilde hij een nieuw type held creëren: ‘een kind dat net iets creatiever is dan het doorsnee kind, net iets taalvaardiger, met net iets meer lef, kortom: een kind met een zekere spirit.’
Dit type held werkte hij in latere boeken in telkens nieuwe variaties uit. In zijn debuut Spetters op de kermis (1985) beantwoordt vooral het meisje Bea aan dit beeld. Zij laat zich door niemand op haar kop zitten. Ze is een doorzetter met een wilde fantasie. Haar broer Bert daarentegen is ernstiger, een eigenwijze boekenwurm met gevoel voor humor. Een vergelijkbaar duo treedt op in de bundel verhalen Jelle en Jolien (1998). Jolien is veel impulsiever en fantasierijker dan haar nuchtere broer. De tegenstelling tussen gevoel en rede loopt als een rode draad door het werk van Franck.
Ondanks de bekroning van zijn eerste boeken door de kinder- en jeugdjury koos Franck niet voor het gemakkelijke succes. Eind jaren tachtig, begin jaren negentig schreef hij enkele boeken met een milieuboodschap. Zo helpt de twaalfjarige Wout in Wubbe wil weg (1989) zijn vriend Wubbe bij het ontmaskeren van een ‘sluiper’ die hem uit zijn huisje wil pesten om op zijn grond een bungalowpark te bouwen. Veel van Francks jonge hoofdfiguren vechten om een eigen plekje in de natuur. Wim in Moet je echt weg? (1987) neemt het op voor zijn bejaarde vriend en een oude beuk die gekapt dreigt te worden. In De koningen van de straat (1997) vecht Jana voor de beuk waar zij en haar gestorven broer Maarten een hol vol geheimen hadden. In deze en in andere boeken biedt de natuur veiligheid en troost.
In 1988 publiceerde Franck zijn eerste historische verhaal, De witte muur. Voor het eerst werkte hij zijn hoofdfiguur meer uit. Het verhaal speelt in de Middeleeuwen. Aldegundis, haar naam betekent zoveel als ‘de edele strijder’, moet zich staande houden in een wereld vol gevaren. Ook in het indianenverhaal Manke Bever (1987) overleeft de hoofdfiguur dankzij wilskracht en slimheid. Door zijn horrelvoet heeft hij het extra moeilijk. In een interview noemde Franck de herkenbaarheid van deze hoofdfiguren een van de sleutels voor zijn succes: ‘Net als voor mezelf is het leven voor de hoofdpersonages uit mijn boeken niet mals. Maar desondanks slagen ze er altijd in om zich niet te laten onderspitten.’
In latere verhalen voor tieners kreeg de donkere kant van het leven steeds meer aandacht. De kinderen die Franck opvoert zijn door het leven getekend, ze dragen een vreselijk geheim met zich mee of gaan gebukt onder pijn. In Het glazen masker (1992) slaagt een jongen er met veel geduld in door te dringen tot een negenjarig buurmeisje dat zwaar is verbrand. In De droge rivier (1997) is Wouters moeder weg en voelt Jana zich schuldig aan de dood van haar broer. Franck heeft met dit boek geprobeerd grenzen te verleggen. Hij wilde ‘naakter’ schrijven over
| |
| |
Illustratie van André Sollie uit Manke Bever
de zielenpijn van kinderen die het moeten zien te redden zonder steun van begrijpende volwassenen.
In De dolk (1995), een novelle voor adolescenten, rekende Franck af met twee taboes in de jeugdliteratuur: de idee dat het kind van nature goed is, en de overtuiging dat een jeugdboek positief moet eindigen. Geïnspireerd door de Noorse mythologie maakte hij van het meisje Freia een kwaadaardige, demonische vrouw die haar aantrekkingskracht misbruikt om Balder tot een wanhoopsdaad te drijven. Het dramatische einde is zwart omdat, aldus de auteur, ‘het leven voor een aantal kinderen nu eenmaal zwart is’.
Hoe moeilijk het leven van kinderen kan zijn, laat Franck ook zien in zijn oorlogsverhalen. Uit de loop van een geweer (1991) bevat verhalen uit verschillende perioden en streken. De weergave van honger, wreedheid, trauma's en onrecht laat geen plaats voor heroïek. Tinka (2001) is geschreven na een reis naar Sarajevo. Ook in dit boek geen heldhaftige taferelen. De auteur brengt de oorlog dichterbij in kleine, maar niet minder dramatische gebeurtenissen uit het dagelijkse leven van een meisje. Zoals bij veel hoofdfiguren uit het werk van Franck helpen verhalen Tinka de ellende de baas te kunnen.
Het grote thema van Franck in zijn romans voor adolescenten is het communicatieprobleem. De titel Geen wonder dat moeder met de goudvissen praat (1988) drukt dit scherp uit. Ook in Zomer zeventien (1990) is communicatie het eigenlijke onderwerp. Peter is voortdurend op zoek naar mensen met wie hij kan praten zonder dat ze hem bevoogden en terechtwijzen. In Het huis van eb en vloed (1998) ontvlucht Manouk de ouderlijke woning omdat haar vader en moeder elkaar niets meer te zeggen hebben. Door zichzelf bloot te geven, probeert ze contact te maken met de jonge fotograaf Arne. Net als in andere verhalen van Franck verhindert een schuldgevoel Arne om te communiceren.
Typerend voor de adolescentenromans van Franck is dat hij experimenteert met de structuur en met taal.
| |
| |
Geen wonder dat moeder met de goudvissen praat heeft de vorm van een dagboek. De taal is recht toe recht aan en vaak cynisch. Begraaf me over de bergen is een historische roman waarin een oude vrouw op haar sterfbed terugblikt op de ondergang van haar volk, de Tasmaniërs. Haar verhaal is doorregen met fragmenten uit officiële documenten, rapporten en krantenberichten. De taal is poëtisch met beeldspraak die bij haar cultuur past. Zomer zeventien is een soort reisverhaal, De dolk een novelle die opgebouwd is als een klassieke tragedie. Ook in zijn verhalen voor jongere lezers zoekt Franck een eigen stijl. In zijn voorleesverhalen en prentenboeken is de taal luchtig en eenvoudig. De historische verhalen hebben een meer beeldrijke stijl. In Mijn zus draagt een heuvel op haar rug is de taal heel kaal.
Francks liefde voor taal in zijn zuiverste vorm blijkt ook uit zijn poëzie. De teksten in zijn eerste bundel Stille brieven (1988) noemt hij ‘uitgebeend proza’. Ze verwoorden heel direct, in de briefvorm, de verlangens en onzekerheden van een tiener. Liefde in vijf bewegingen (1999) beschrijft het verloop van een liefde, vanaf de eerste ontmoeting tot de verwerking van het verlies. In de beeldende taal vloeien woord en lichaam samen: ‘zodat ik eindelijk lig/ met jouw woorden/ tussen mijn strelende vingers.’
In 1999 bundelde Franck zijn gedichten in Met armen te hoekig voor sierlijke vleugels. De titel drukt het kerngevoel van zijn poëzie voor tieners uit: tussen onzekerheid en verlangen, op de grens van de volwassenheid.
Hij schreef ook kleuterversjes. Geen gezoen, vlug opendoen (1987) bevat speelse, simpele versjes over herkenbare situaties als spelen met de knuffels, naar de kermis gaan of naar opa. Kom, zei de kromme weg (1993) is heel anders van toon. De versjes hebben de geheimzinnigheid en de klankrijkdom van oude bakerrijmen: ‘De zoevende wind/ zoekt het zevende kind...’
| |
Bewerkingen
‘Ik vind dat er naast het “literaire” jeugdboek nog een andere soort moet bestaan. Ik zou dat jeugdboek het “rooie-oortjes-verhaal” willen noemen. In deze verhalen zit spanning, waaraan je niet kàn ontsnappen.’ Dit citaat uit een toespraak maakt duidelijk waarom Ed Franck klassieke verhalen is gaan bewerken. Voor hem hebben deze verhalen een ‘geheimzinnige harde kern die je als kind misschien niet onder woorden kunt brengen maar die je aanzuigt’. In Robinson Crusoë (1993) is dat Francks eigen thema, namelijk dat je je leven in eigen handen moet nemen. Michael Strogoff (1993) is het zinnebeeld van onvoorwaardelijke trouw aan het gegeven woord. Moby Dick (1995) verbeeldt de menselijke obsessie.
Franck bewerkte de verhalen zo, dat de kern verteerbaar is voor hedendaagse jonge lezers. Lange beschrijvingen, belerende of pathetische passages liet hij weg of kortte hij in. In Oliver Twist (1994) bijvoorbeeld schrapte hij
| |
| |
lange persoonsbeschrijvingen, randfiguren, moraliserende beschouwingen en sentimentele verhaaldraden. De gevoelens diepte hij uit. Zo besteedde hij veel aandacht aan de eenzaamheid van Crusoë. De dialogen maakte hij levendiger.
Een ander genre bewerkingen publiceerde hij in de Valentijnreeks. Daarin maakt hij bekende liefdesverhalen uit de wereldliteratuur toegankelijk voor de adolescenten van vandaag. De reeks ging van start met Romeo en Julia (1995), hét voorbeeld van een tragische liefde. Ook in dit verhaal liet hij weg en voegde hij toe, maar steeds met respect voor de essentie en de typische sfeer van de oorspronkelijke uitgave. Anders dan Shakespeare vertelt hij hoe Julia zich klaarmaakt voor de huwelijksnacht. Ook de nacht zelf beschrijft hij. Voor ieder deel in de reeks koos hij een stijl die bij het verhaal past. Shakespeares literaire taal zette hij om in spreektaal. De sfeer in Tristan en Isolde (1995) is donkerder. Medea (1999) heeft de gloedvolle, gedragen stijl van de klassieke tragedie. Van de verzen in Beatrijs (1997) maakte hij proza met een beeldende, poëtische kracht. In Salome (2000) is de inleiding in een plechtstatige, bijbelse taal gesteld. Het verhaal zelf is sober en direct verwoord en contrasteert met de vlammende taal van de profeet en de sensuele citaten uit het Hooglied.
| |
Geen wonder dat moeder met de goudvissen praat
De bijna zestienjarige Benjamin De Schutter leeft in wat hij zelf een ‘lekker ontwricht gezin’ noemt. Wat hij beleeft, zijn gedachten, gevoelens en dromen noteert hij in een dagboek dat doet denken aan dat van Adrian Mole. Het is een waterval van emoties en interesses: zijn verliefdheid op de lerares Nederlands en later op zijn vriendin Ysmalda, zijn obsessie voor meisjes en seks, zijn onbegrip voor het gekibbel van zijn ouders en voor zijn vader die overal gedichten laat rondslingeren, de stichting van een jeugdclub en nog veel meer. Het boek is geschreven in een vlotte stijl, met veel spitse, soms cynische humor. Met cynisme schermt de hoofdpersoon zijn diepste zelf af. Geleidelijk wordt het hem duidelijk dat hij zichzelf moet durven blootgeven, ook al zijn ‘woorden soms kreupel.’
| |
Zomer zeventien
Peter heeft het niet gemakkelijk thuis, met zijn zwijgzame moeder en zijn brute, altijd dronken stiefvader. Op school ligt hij overhoop met enkele ‘bullebakken’ van leerkrachten. Zelfs zijn vriend de pottenbakker Lucas en zijn vriendin Amanda kunnen niet echt door zijn pantser breken. Op de vlucht voor en op zoek naar iets wat hij niet kan uitdrukken, onderneemt Peter een fietstocht naar Santiago de Compostella. Hij ontdekt dat ‘ieder in zijn eentje zijn ruggengraat moet rechttrekken’. Bevrijd van zijn verleden is het alsof hij ‘langzaam uit een blok marmer vrijkom(t) onder de zelfbewuste handen van een beeld-
| |
| |
Omslagillustratie van Koen Fossey
houwer. En die beeldhouwer ben ikzelf.’ Het boek is fragmentarisch opgebouwd als een mozaïek van stemmingen, gevoelens, herinneringen, bespiegelingen en gebeurtenissen. De stijl is sober-vertellend en soms poëtisch-beschrijvend.
| |
Mijn zus draagt een heuvel op haar rug
De ik-verteller in dit boek is een kleine jongen die nadenkt over zijn zus die een bochel heeft. Hij hunkert naar tederheid maar is tegelijk bang voor haar huilbuien en woedeaanvallen, haar enge verhalen en gemene trekjes. Met zijn fantasie probeert hij de dreiging die van zijn zus uitgaat om te buigen. De bochel is voor hem een heuvel met klaprozen en wuivend gras waar misschien ooit een vleugel uit groeit. Hij verzint verhalen als troost en probeert zijn zus met woorden te beschermen. Het helpt echter allemaal niet; uiteindelijk vertrekt zij naar de waternimfen in de put, die zo sierlijk en ‘te mooi zijn voor woorden’. De taal waarmee Franck dit aangrijpende verhaal neerschrijft is suggestief en gestileerd. Gevoelens verwoordt hij heel herkenbaar: ‘Mijn hart klopte in mijn oog’ of ‘Ik werd zo kwaad dat de zon donker werd.’
| |
Waardering
Ed Franck is een van de belangrijkste Vlaamse jeugdauteurs. De dubbele bekroning met de Prijs van de Vlaamse Gemeenschap spreekt wat dat betreft voor zich. In het juryverslag bij Mijn zus heeft een heuvel op haar rug (2000) wijst Annemie Leysen op ‘het gerijpte literaire vakmanschap’ van de auteur. Toch waren de meningen over dit boek verdeeld. Waar Leysen haar bewondering uitsprak voor de directe en zuinige vertelstijl, ‘zoals kinderen dat doen’, oordeelde Jet Marchau juist dat het kind de woorden van een volwassene in de mond zijn gelegd, waardoor het verhaal niet tot leven komt. Bregje Boonstra noemde het knap dat ‘het gewicht van het vertelde nergens ontaardt in melodramatiek’. Belle Kuijken daarentegen vond de uiterst gestileerde taal ‘te dood voor zo'n gevoelig verhaal.’
De meeste boeken van Franck zijn gunstig besproken. Critici hebben waardering voor de psychologische
| |
| |
uitdieping van zijn personages. Herman De Graef beklemtoonde in verschillende recensies het inlevingsvermogen van de schrijver. Ruud Kraaijeveld bewondert vooral hoe de auteur erin slaagt psychologische diepgang te combineren met een sterke spanning. Ook de taalvirtuositeit van de auteur wordt geregeld geroemd, met name de manier waarop hij zijn stijl steeds aanpast. Zijn heldere, tegelijk vaak poëtische verwoording krijgt eveneens waardering. Veel lof kregen ook zijn bewerkingen van klassieke verhalen. Jan Smeekens schreef over de navertelling van Romeo en Julia: ‘Dat daarin veel Shakespeare - maar dan een van deze tijd - doorklinkt, is geen geringe verdienste.’
Als er in recensies al kritische noten worden gekraakt, dan betreffen die meestal verwoordingen die te gezocht klinken, passages die ‘te mooi’ zijn of ‘stilistische uitsloverij.’
| |
Bibliografie
Jeugdboeken
|
Spetters op de kermis. Met illustraties van Koen Fossey. Hasselt, Clavis, 1985. |
Tenten in de wei. Met illustraties van Koen Fossey. Hasselt, Clavis, 1986. |
Geen gezoen, vlug opendoen. Met illustraties van Gerda Dendooven. Hasselt, Clavis, 1987. |
Manke Bever. Met illustraties van Vera Boussy. Leuven, Infodok, 1987. |
Moet je echt weg? Met illustraties van Koen Fossey. Hasselt, Clavis, 1987. |
Begraaf me over de bergen. Antwerpen, Hadewijch, 1988. |
De witte muur. Met illustraties van Koen Fossey. Leuven, Infodok, 1988. |
Geen wonder dat moeder met de goudvissen praat. Met illustraties van Daniël Bertels. Hasselt, Clavis, 1988. |
Stille brieven. Met illustraties van Gerda Dendooven. Hasselt, Clavis, 1988. |
Wie wil Wubbe weg? Met illustraties van Koen Fossey. Hasselt, Clavis, 1989. |
In de greep van de macht. Leuven, Infodok, 1989. |
Vechten om een levend huis. Met illustraties van Anne Westerduin. Leuven, Infodok, 1989. |
Met de kont tegen de krib. Met illustraties van Gerda Dendooven. Hasselt, Clavis, 1989. |
Amerika of de Noordpool. Met illustraties van Gerda Dendooven. Hasselt, Clavis, 1990. |
Zomer zeventien. Hasselt, Clavis, 1990. |
Liefde in vijf bewegingen. Met illustraties van Gerda Dendooven. Hasselt, Clavis, 1990. |
Diederik Piepkuiken. Met illustraties van André Detloff, Hasselt, Clavis, 1991. |
Uit de loop van een geweer. Hasselt, Clavis, 1991. |
De duistere stem van het eiland. Hasselt, Clavis, 1992. |
De verrijzenis van Tony Tornado. Hasselt, Clavis, 1992. |
Het glazen masker. Met illustraties van Klaas Verplancke. Hasselt, Clavis, 1992. |
Spetters in tenten. Met illustraties van Koen Fossey. Hasselt, Clavis, 1992. |
De hemel bestaat uit vijf letters. Hasselt, Clavis, 1993. |
Kom, zei de kromme weg. Hasselt, Clavis, 1993. |
Michael Strogoff. Bewerkt naar Jules Verne. Met illustraties van J. Férat. Averbode, Altiora, 1993. |
Robinson Crusoë. Bewerkt naar Daniel Defoe. Met illustraties van Tom Schamp. Averbode, Altiora, 1993. |
Timmie en zijn plekje. Met illustraties van Kris Nauwelaerts. Davidsfonds/Infodok, 1993. |
De man op de schimmel. Bewerkt naar Theodor Storm. Met illustraties van Jan Bosschaert. Averbode, Altiora, 1994. |
Oliver Twist. Bewerkt naar Charles Dickens. Averbode, Altiora, 1994. |
Tony Tornado en de linkerborst. Hasselt, Clavis, 1994. |
Els heeft een pels. Met illustraties van Kris Nauwelaerts. Averbode, Altiora, 1995. |
Bulle de bijter. Met illustraties van Kris Nauwelaerts. Davidsfonds/Infodok, 1995. |
| |
| |
Moby Dick. Bewerkt naar Herman Melville. Averbode, Averbode, 1995. |
De dolk. Hasselt, Clavis, 1995. |
Romeo en Julia. Bewerkt naar William Shakespeare. Averbode, Averbode, 1995. |
Tristan en Isolde. Bewerkt naar de middeleeuwse sage. Averbode, Averbode, 1995. |
Carmen. Bewerkt naar Prosper Mérimée. Averbode, Averbode, 1996. |
Parcifal. Bewerkt naar de middeleeuwse sage. Averbode, Averbode, 1996. |
Aeneas en Dido. Bewerkt naar Vergilius. Averbode, Averbode, 1996. |
Onder jouw handen krijg ik een huid. Met illustraties van Heide Boonen, 1996. |
De wolvenklem. Met illustraties van Kris Nauwelaerts. Leuven, Davidsfonds/Infodok, 1996. |
De koningen van de straat. Met illustraties van Klaas Verplancke. Antwerpen, Standaard, 1997. |
De droge rivier. Averbode, Averbode, 1997. |
De put en de slinger. Bewerkt naar Edgar Allan Poe. Averbode, Averbode, 1997. |
Beatrijs. Bewerkt naar de middeleeuwse Marialegende. Averbode, Averbode, 1997. |
Het huis van eb en vloed. Averbode, Averbode, 1998. |
Jelle en Jolien. Met illustraties van Klaas Verplancke. Averbode, Averbode, 1998. |
Met de kont tegen de krib. Met illustraties van Klaas Verplancke. Averbode, Averbode, 1998. |
Dzingeleping! Met illustraties van Danny Hendrickx. Averbode, Averbode, 1999. |
Medea, Bewerkt naar Euripides. Averbode, Averbode, 1999. |
Met armen te hoekig voor sierlijke vleugels. Met illustraties van Gerda Dendooven. Averbode, Averbode, 1999. |
Mijn zus draagt een heuvel op haar rug. Met illustraties van Tom Schamp. Averbode, Averbode, 2000. |
Salome. Bewerkt naar het Oude Testament. Averbode, Averbode, 2000. |
Tinka. Averbode, Averbode, 2001 |
Abélard en Héloïse. Averbode, Averbode, 2002. |
Over Ed Franck
|
Aangenaam... Ed Franck. Documentatiemappen van Vlaamse jeugdauteurs, samengesteld door Lilliane Claeys. Antwerpen, Vlaamse Bibliotheekcentrale, jaargang 6 (1988), nr. 5. |
Ed Franck, Auteur in de klas. In: Jeugdboekengids, september 1989. |
Marc Verstraeten, Prijswinnaar jeugdliteratuur Ed Franck. In: Gazet van Antwerpen, 10-12-1992. |
Luc Lannoy, Het geheim van de klassieker. In: Jeugdboekengids, jaargang 35 (1993), nr. 7. |
Rudi Smeets, Schrijven is een vorm van masochisme. In: Het nieuwsblad, 30/31-11-1993. |
R. Rutten, Jeugdauteur Ed Franck: ‘Ik weiger op mijn hurken te gaan zitten’ In: Weekkrant, 30-3-1995. |
Jan Smeekens, Loflied op zuivere en eeuwige liefde. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 24-2-1995. |
Herman de Graef, De mens hongert maar naar één ding, en dat is liefde. In: Leesidee Jeugdliteratuur, jaargang 2 (1996), nr. 2. |
Luc Lannoy, ‘Samen zullen wij de liefde zijn’. In: Leesidee Jeugdliteratuur, jaargang 3 (1997), nr. 9. |
Jan Van Coillie, Beatrijs haalt de twintigste eeuw. In: Standaard der Letteren, 11-12-1997. |
Herman de Graef, Jana en Wouter in de droge rivier. In: Leesidee Jeugdliteratuur, jaargang 3 (1997), nr. 6. |
Herman De Graef, Vertalen, hertalen, bewerken, herwerken. Interview met Ed Franck. In: Leesidee Jeugdliteratuur, jaargang 4 (1998), nr. 7. |
Herman De Graef, De groeiring van het gepieker. In: Leesidee Jeugdliteratuur, jaargang 4 (1998), nr. 8. |
Jet Marchau, Ed Franck. In: Schrijver gevonden. Tielt, Lannoo, 1998 |
Sandra van Bruinisse, ‘Inkorten mag, zolang je de typische sfeer maar niet aanraakt’. Ed Franck over het bewerken van klassiekers. In: Literatuur zonder leeftijd, jaargang 13 (2000), nr. 50, blz. 343-350. |
Ruud Kraaijeveld, Ed Franck - Het huis van eb en vloed. In: Jeugdboeken 1998. Ellessy, 1999. |
Annemie Leysen, Een engel met één vleugel. De Morgen, 25-10-2000. |
Jet Marchau, Geen heuvel maar een berg verdriet. In: Leesidee Jeugdliteratuur, jaargang 6 (2000), nr. 9. |
Jan Van Coillie, Bochel krijgt vleugels. In: Standaard der Letteren, 26-10-2000. |
Bregje Boonstra, De grote liefde van een klein broer. In: De Groene Amsterdammer, 17-2-2001. |
61 Lexicon jeugdliteratuur
februari 2003
|
|