| |
| |
| |
Engelstalige jeugdliteratuur
door Joke Linders-Nouwens
Net als in andere Europese landen werden in Engeland tot aan het eind van de 17e eeuw voor kinderen hoofdzakelijk school/leerboekjes gemaakt. James Janeway's A Token for Children, beying an Account of the Conversion, Holy and Exemplary Lives, and Yoyful Deaths of Several Young Children (1671) is, zoals de titel al aanduidt, een mooi voorbeeld van de puriteinse opvattingen in die tijd. Het boekje werd zo populair dat het in 1700 ook in Boston - het nieuwe Engeland! - werd uitgegeven. Het beleefde herdrukken tot in de 19e eeuw.
In dezelfde tijd waarin John Locke zijn Thoughts concerning the education (1693) publiceerde en aldus aandacht vroeg voor wat kinderen nodig hebben, worden drie oorspronkelijk voor volwassenen geschreven werken bij kinderen erg populair. John Bunyan: The Pilgrim's Progress (1678), Daniel Defoe: Robinson Crusoe (1719) en Jonathan Swift: Gullivers Travels (1726). Deze boeken bevatten thema's als het overwinnen van moeilijkheden en het maken van gevaarlijke reizen; thema's die de verbeelding voeden en nog steeds de stof vormen voor talloze navolgingen.
| |
Het kinderboek
De Londense uitgever en boekverkoper John Newbery, bewonderaar en aanhanger van Locke's ideeën, begreep dat er een markt was voor het kinderboek. Als eerste publiceerde hij in 1744 een speciaal voor kinderen gemaakt boekje waarin niet alleen het educatieve belangrijk was, maar vooral ‘entertainment’ centraal stond: The Little Pretty Pocket Book. In 1745 opende hij in St. Paul's Churchyard de eerste kinderboekenwinkel.
Tegen het eind van de 18e eeuw en het begin van de 19e werd het schrijven van boeken voor kinderen een typische aangelegenheid voor de dames van de betere standen. Mrs. Sarah Trimmer, Mrs. Sherwood en Maria Edgeworth wilden in navolging van Locke en vooral J.J. Rouseau, kinderen opvoeden in natuurlijkheid, zodat ze onder leiding van wijze volwassenen zouden uitgroeien tot goede, zuivere en verstandige mensen. In deze rationalistische sfeer is uiteraard geen ruimte voor sprookjes of verhalen met een sterke verbeeldingskracht. De nadruk ligt op de moraal en de wijze lessen die soms op vrij ruwe wijze - via confrontaties met moordenaars, lijken en gevangenisboeven - aan de kinderen worden duidelijk gemaakt.
| |
Romantiek
Onder invloed van de Romantiek nam de belangstelling
| |
| |
voor sprookjes en verhalen over reuzen, dwergen of andere verzonnen creaturen toe. Tussen 1820-1850 verschenen in Engeland vertalingen van de sprookjes van Grimm, Andersen en van de Duizend-en-een-Nachtvertellingen, later gevolgd door Engelse, Keltische en Indische volksverhalen verzameld door J.J. Jacobs (1890-1894). Langzaam maar zeker verschijnen er in het rijk van Queen Victoria steeds meer speciaal voor kinderen geschreven boeken zoals bijvoorbeeld de stoere jongensverhalen van Tom Brown (1857), waarin door Thomas Hughes veel aandacht besteed wordt aan het kostschoolleven.
| |
Avonturen
In navolging van Robinson Crusoe en geheel passend in de Romantische belangstelling voor het verleden en heldendaden, ontstond er een ware hoos van ‘adventure-stories’. De belangrijkste schrijver in dit genre is Captain Marryat (1792-1847), auteur van Children of the new forest en The little Savage, maar Robert Louis Stevenson (1850-1894) heeft met zijn Treasure Island (1883) de onsterfelijkheid verdiend. Niet alleen vanwege het spannende verhaal - het zoeken naar een schat in een wereld vol piraten - maar ook door de levendigheid van de beeldspraak en de karaktertekening. De Amerikaanse tegenhanger van de Britse succesvolle jongensboeken vinden we in Mark Twain, auteur van Tom Sawyer (1876) en Huckleberry Finn (1884). Het avontuur speelt in deze boeken niet ver weg over zee op een geheimzinnig eiland, maar als het ware in je eigen achtertuin.
| |
Jongens- en meisjesboeken
Uit de kinderboeken van de 19e eeuw blijkt overigens duidelijk dat het Victoriaanse tijdperk een echte mannentijd was: boeken voor jongens gaan over stoere avonturen, ontdekkingsreizen, oorlogen en grote ondernemingen; boeken voor meisjes verkondigen deugden als huiselijkheid, deugdzaamheid, beminnelijkheid en ondergeschikt-zijn aan de mannelijke lust en wil, een en ander verteerbaar gemaakt door een vleugje romantiek en natuurlijk de nodige gemoedsuitstortingen. De Amerikaanse Louisa May Alcott (1832-1888) was de meest succesrijke meisjesboekenschrijfster. Haar Little Women-boeken werden veel gelezen en in allerlei landen nagevolgd. Het zijn naar het leven getekende huiselijke familieverhalen met levende figuren erin en niet alleen maar brave voorbeeldige karakters ook al doen ze nu wat zoetelijk aan.
| |
Karakterverhalen
Aan Frances Hodgson Burnett (1849-1924), een schrijfster van Engelse origine maar opgegroeid in Amerika, komt de eer toe een nieuw type kinderboek te hebben ontwikkeld. Haar Little Lord Fauntleroy (1886) is meer dan een sentimentele Amerikaanse droom over een voorbeeldige straatjongen die
| |
| |
plotseling lord wordt. Het is het verhaal over de adel die meer in het karakter zelf schuilt dan in de omstandigheden. Nog sterker speelt dit gegeven in The Secret Garden (1910) waarin twee kinderen, Mary en Dickon, door samenwerking en vertrouwen erin slagen de invalide neef weer levenslust bij te brengen. Het kind is hier niet langer goed en braaf, het zijn wezens die zelfstandig iets kunnen ontplooien en bereiken.
| |
Fantasieverhalen
Dat fantasieverhalen in de tweede helft van de 19e eeuw in Engeland niet langer meer als schadelijk voor de menselijke ziel worden ervaren, blijkt wel uit het enorme succes van Kingsleys Waterbabies (verschenen als feuilleton in Macmillan's Magazine, 1862-1863) en van Lewis Carrolls Alice's Adventures in Wonderland (1865). Beide boeken openden de deur voor het tijdperk waarin fantasieverhalen een grote bloei zouden beleven. De schrijfster E. Nesbit (1858-1924) heeft in The story of the Treasure Seekers, The Railway Children en The five Children and it een uitstekende combinatie weten te vinden van het huiselijk realisme à la Louise Alcott en fantasie- en karakterverhalen. In al haar boeken beleven kinderen naast de meer alledaagse huiselijke (on)aardigheidjes en ruzies, spannende, maar nog net mogelijke avonturen. De karaktertekening van de figuren is zodanig dat kinderen er door ontroerd kunnen worden. Het zijn geen types, maar jonge mensen met emoties. Peter Pan van J.M. Barrie daarentegen - het bijna klassieke verhaal van de jongen die niet op wil groeien - is het soort fantasieverhaal dat meer knipoogt naar de volwassenen dan naar kinderen, terwijl in Amerika The Wizard of Oz (1849) van L. Frank Baum een heel nieuw soort droomwereld inclusief Oz-figuren en een Utopia introduceerde.
In de eerste helft van de 20e eeuw bestaat er in Amerika, met uitzondering van Mary Poppins (1934) van P.L. Travers, het verhaal over een kindermeisje dat kan toveren, meer belangstelling voor historisch-realistische verhalen. Het enorme succes van de boeken van Laura Ingalls Wilder (Kleine Huis-serie) die de ‘ware’ gebeurtenissen van een pioniersfamilie bevatten, zijn daarvan het duidelijkste bewijs.
| |
Dierenverhalen
De dierenverhalen vormen een apart genre binnen het fantasieverhaal. In de Engelstalige literatuur kunnen we twee soorten onderscheiden: 1. verhalen waarin de dieren als mensen optreden; 2. verhalen over dieren. Onder de eerste soort vallen de verhalen van Beatrix Potter (1866-1943) en Kenneth Grahams The Wind in the Willows (1908), waarin dieren praten, kleren dragen, bij elkaar op bezoek gaan en zich overigens als mensen gedragen. Tot de tweede
| |
| |
soort kunnen gerekend worden de Jungle Books (1894) en The Just so stories (1902) van Rudyard Kipling. Zij vertellen over de dierenwereld en over de wijze waarop mensen en dieren zouden moeten/kunnen omgaan, terwijl Black Beauty (1877) van Ann Sewell het meest ontroerende verhaal is waarin vanuit een paard wordt duidelijk gemaakt hoe die samenwerking tussen mens en dier zou moeten verlopen.
| |
Verzen
Fantasie op rijm gezet leverde een schat aan Engelse nursery-rhymes op als Baa-Baa-Black Sheep en Hickory Dickory Dock, de non-sense poëzie van Edward Lear of Het Children's Book of Verses van R.L. Stevenson, een genre dat in Nederland nooit zo meesterlijk tot ontwikkeling is gekomen als in Engeland. Auteurs als Walter de la Mare (1873-1956), Eleanor Farjeon (1881-1965) en natuurlijk A.A. Milne (1882-1956) hebben laten zien dat zij de fantasiewereld van het kind begrijpen en via een verrassende combinatie van klank- en woordspel tot leven kunnen brengen. De verhalen van A.A. Milne over Christopher Robin en zijn onsterfelijke Pooh-Bear zijn eerder fantasieverhalen over gehumaniseerde speelgoedbeesten dan over dieren die optreden als mensen. Alle (speelgoed)dieren hebben één duidelijk kenmerk, maar voor het overige hebben zij niets met dieren te maken en zijn Milnes verhalen zo beroemd geworden door het humoristische karakter ervan.
| |
Na 1945
Na de tweede wereldoorlog werd ook Engeland overspoeld met triviale oorlogslectuur. Pas geruime tijd later verschijnen er voor kinderen verhalen met oorlogservaringen die enigszins uitgebalanceerd zijn: The Silver Sword (1956) van Ian Seraillier, het verhaal van drie Poolse kinderen die door Europa trekken op zoek naar hun ouders die door de nazi's gevangen zijn genomen; The Dolphin Crossing (1967) van Jill Paton Walsh of Carrie's War (1973) van Nina Bawden. Het duurt even voordat het kinderboek zoals we dat nu kennen tot ontwikkeling komt. Vanuit Amerika komen Robinsonades als Island of the Blue Dolphin (1961) van Scott O'Dell, maar het meest opvallende in de na-oorlogse produktie is de opkomst van de historische jeugdroman, een genre dat vooral door Engelse auteurs meesterlijk is beoefend. Rosemary Sutcliff spant daarbij zonder enige twijfel de kroon. Haar werk is in vele talen vertaald. Boeken als The Eagle of the Ninthe (1954), Warrior Scarlet (1958) en The Mark of the Lord (1965) geven niet alleen een intrigerend en waarachtig beeld van langvervlogen tijden, ze slaagt er ook in die voorbije tijd tot leven te roepen door de figuren die ze schetst en die moeten kiezen tussen goed en kwaad, licht en donker, vrijheid of slavernij. In al haar verhalen spelen jonge mensen (soms lichamelijk of geestelijk gehandicapt) de belang- | |
| |
rijkste rol. Andere belangrijke jeugdboekenschrijvers zijn: Geoffrey Trease, Henry Treece, Hester Burton, Barbara Willard, Peter Dickinson, Jill Paton Walsh en Leon Garfield.
| |
Opnieuw fantasie
Ook het fantasieverhaal herwint zijn positie in de naoorlogse Engelse jeugdliteratuur. Maurice Sendaks Where the Wild Things Are en In the Night Kitchen zijn behalve prentenboeken vooral fantasieën met een psychologische diepgang, maar Sendak vormt een uitzondering. De meeste prentenboeken voor kinderen blijven in de fantasiewereld dicht bij de belevenissen van het kind. Bedtime for Francis van Russell en Lilian Hoban, Else Minariks Little Bear-serie en Michael Bonds Paddington gaan in feite over alledaagse kinderervaringen en dromen: ik heb zo'n trek..., ik wil nog niet naar bed..., krijg ik een kusje... De boeken van C.S. Lewis: The Lion, the Witch and the Wardrobe en zijn andere Narniaboeken, allegorische vertellingen met een christelijke ondertoon, zijn in Nederland nooit zo populair geworden, terwijl Mary Nortons The Borrowers, een verhaal over kleine mensen die onder de vloer wonen en van alles lenen, zo tot de verbeelding sprak dat het een echt klassiek kinderboek is geworden.
Charlotte's Web van E.B. White is een van de meest succesrijke na-oorlogse Amerikaanse kinderboeken. Ook hier wordt de dierenwereld getransformeerd tot dimensies die kinderen zich kunnen voorstellen. De spin Charlotte wordt een echt levende figuur.
In Lucy Bostons verhalen The children of Green Knowe en andere, spelen kinderen en volwassenen een rol en toch blijf je je steeds afvragen of de gebeurtenissen echt zijn of gedroomd worden. Hetzelfde zien we in Tom Midnight's Garden van Philippa Pearce. Gebeurtenissen die niet echt kunnen zijn - een klok die dertien slaat, een tuin uit het verleden en het vermogen om door muren en deuren te lopen - worden boven de droomwereld uitgetild omdat Pearce speelt met het begrip tijd en de hoofdpersonen Tom op deze manier levenservaringen opdoet die voor hem en de lezer heel werkelijk zijn. De Britten zijn trouwens altijd heel sterk geweest in het spelen met magie en tijd. Alan Garner is een typisch voorbeeld van een schrijver die verbinding weet te leggen tussen hedendaagse kinderen en oude of toekomstige krachten: The Weirdstone of Brinsingame, Elidor en Red Shift. Vergelijkbare literatuur wordt geproduceerd door de Amerikaanse Lloyd Alexander die de stof voor zijn verhalen dikwijls uit Welshe legenden haalt.
Overige schrijvers met een sterk en origineel fantasie-element zijn: Helen Cresswell, Roald Dahl, Russell Hoban (A Mouse and his Child), Robert C. O'Brien (Mrs. Frisby and the Rats of NIHM) of Richard Adams met Water-
| |
| |
ship Down. Alleen al uit de opsomming blijkt dat schrijvers door hun verhalen te plaatsen buiten de alledaagse werkelijkheid in een wereld van dieren of een niet bestaande wereld soms duidelijker kunnen uitdrukken welke gevaren zij zien en welke dromen zij hebben.
De Amerikaanse Ursula LeGuin, dikwijls vergeleken met Tolkien en C.S. Lewis, heeft in haar science fiction een eigen wereld weten te creëren waarin meer nadruk ligt op menselijke waardigheid dan op toekomstige technische mogelijkheden.
| |
Realisme
Tot slot nog enige aandacht voor het realistische kinderboek dat de laatste jaren zo populair is geworden. Naast het alledaagse realisme van Philippa Pearce in A Dog so small en What the neighbours did and other stories, is het vooral John Rowe Townsend die zich concentreert op de problemen van speciale groepen of klassen, terwijl Nina Bawden een realistische setting kiest voor verhalen die overigens niet altijd even waarschijnlijk zijn en K.M. Peyton een verschuiving naar avontuur en spanning aanbrengt.
Het Amerikaanse realisme, al ingezet door Uncle Tom's Cabin en Huckleberry Finn, legt een sterke nadruk op minderheidsgroepen (Virginia Hamilton, F.L. Koningsburg, Paula Fox). Ook voor generatieconflicten bestaat ruime aandacht. Louise Fitzhugh, Marilyn Sachs, Betsy Byars, Vera en Bill Cleaver en Judy Blume zijn erin geslaagd in hun boeken jonge mensen te tekenen die zich niet zonder succes proberen te ontwikkelen tot eigen persoonlijkheden, los van alle goede raadgevingen van hun ouders. Als auteurs die zich voornamelijk concentreren op het schrijven van boeken voor adolescenten kunnen genoemd worden: Beverley Cleary, Paul Zindel en John Donovan.
Te kort kunnen we hier stilstaan bij andere Engelstalige gebieden, maar de naam van de Australiër Ivan Southall, een meester in de realistische jeugdroman waarin de probleemstelling niet al te nadrukkelijk wordt, mag hier toch niet onvermeld blijven. Let the balloon go (1968), Josh (1971) en andere boeken werden over de hele westerse wereld gelezen en gewaardeerd.
| |
Bibliografie
Harvey Darton, Children's books in England (1932). Derde, herziene druk, 1982. |
C. Meigs e.a., A critical history of children's literature (1953). Tweede druk, 1969. |
Margery Fisher, Intent upon reading. A critical appraisal of modern fiction for children (1961). Tweede druk, 1964. |
J.R. Townsend, Written for children. Middlesex, 1965. Herziene editie, 1975. |
Gillian Avery, Childhood's pattern. A study of the heroes and heroines of children's fiction 1770-1950 (1975). |
1 Lexicon jeugdliteratuur
februari 1983
|
|