Van muis tot minaret
In Van muis tot minaret uit 1989 trekt Ekkers de lijn door die in Haringen in sneeuw en Praten met een reiger aanwezig is. Hij hanteert nog steeds geen rijm, hooguit een enkele keer binnenrijm. Wat vorm betreft, is er sprake van een functionele regelafbreking en strofeindeling. Lichte humor, kleine emoties, verbazing en verwondering, herinneringen uit vroege en latere jeugd, scherpe observaties en soms een stukje ready-made spelen als kenmerk van Ekkers' poëzie door de hele bundel heen een rol.
Omslag Arja van den Berg
Een mooi voorbeeld van het laatste kenmerk is de tweede strofe uit ‘Speelkwartier’:
met zijn ziel onder zijn arm
‘Ik loop,’ zegt hij, ‘vaak
Ekkers gebruikt gewone woorden. Pathetiek is hem vreemd. De bijzondere manier van zeggen verleent zijn gedichten de poëtische waarde. In ‘Zender’ bijvoorbeeld - over een jongen met een ‘bakkie’ - luidt de tweede strofe:
Hij wil het water van de lucht
Een aantal gedichten heeft een verrassend begin, zoals ‘Kunst’: