| |
| |
| |
Miep Diekmann
door Vera M.E. Kerremans en Joke Linders
Maria Hendrika Jozina Diekmann werd op 26 januari 1925 in Assen geboren. Van 1934 tot 1939 heeft zij in Willemstad op Curaçao gewoond. Zij is getrouwd geweest, maar heeft uiteindelijk een welbewuste keus voor werken gemaakt: hun kinderen zijn bij haar man gebleven. Na 1945 werkte zij als journaliste, als vertaalster van kinderboeken, onder andere als lid van een Tsjechisch vertaalcollectief, als recensente van jeugdliteratuur en als ‘coach’ van beginnende kinderboekenschrijvers in binnenen buitenland.
Zelf schreef Miep Diekmann zo'n vijftig kinder- en jeugdboeken, waarvan in vele landen vertalingen verschenen zijn. Bovendien werkte zij mee aan bloemlezingen voor basis- en voortgezet onderwijs, ook op de Antillen. Voor haar hele oeuvre kreeg zij in 1970 de Nederlandse Staatsprijs voor jeugdliteratuur, terwijl haar wegens het bevorderen van kinder- en jeugdliteratuur de Laurens Janz. Costerprijs van de stad Haarlem in 1979 werd toegekend. Andere onderscheidingen waren:
1957 CPNB-prijs voor het beste kinderboek van het jaar voor De boten van Brakkeput |
1960 Andersendiploma voor Padu is gek |
1964 Deutscher Jugendbuchpreis voor En de groeten van Elio |
1975 Nienke van Hichtumprijs voor Dan ben je nergens meer |
1978 Gouden Griffel voor Wiele Wiele Stap |
1981 Boeken Sleutel en 1982 Premio d'Oro in Italië voor het samen met Dagmar Hilarova geschreven Ik heb geen naam |
1985 Vlag en Wimpel voor Hannes en Kaatje, 2 in een straatje |
| |
| |
1986 Vlag en Wimpel voor Hannes en Kaatje en het rommellaatje |
1987 Vlag en Wimpel voor Hoe schilder hoe wilder (samen met drs. Marlieke van Wersch). In datzelfde jaar werd in Padua aan beide auteurs voor dit boek de Premio Assoluto ‘Pier Paolo Vergerio’ toegekend. |
| |
Opvattingen over jeugdliteratuur
In interviews, artikelen en lezingen heeft Miep Diekmann uiting gegeven aan haar gedachten over het schrijven van boeken voor kinderen en jeugd. Zij benadrukt dat men kinderen niet voor de gek moet houden, en dat de zaken waar kinderen mee te maken krijgen, niet doodgezwegen mogen worden (‘de ergste vorm van discriminatie’). Thema's als erotiek, geweld, dood, politiek, discriminatie leveren een beeld op van de maatschappij waarin ook kinderen leven. Door middel van boeken kunnen zij die wereld in vrijheid leren kennen, meent Miep Diekmann; boeken kunnen vooroordelen ontkrachten door verschillende mogelijkheden te laten zien. Auteurs moeten zorgen voor een ‘hoogwaardig en waardig’ tegenaanbod en daarbij niet van te voren al rekening houden met ‘jury's, bibliotheken, onderwijzers, uitgevers, boekhandels en vrouwenclubs’. Kinderen maken dan zelf wel uit wat hen aanspreekt of wat te moeilijk is.
Jeugdboekenschrijvers kunnen naar haar mening de angst voor alles wat anders is, helpen wegnemen. Miep Diekmann wenst om die reden geen onderscheid te maken tussen meisjesboeken en jongensboeken, waarin jongens en meisjes in vastomschreven clichérollen naar voren komen: ‘de jongen die zich nooit de stoere, getapte held-met-weinig-omslag zal voelen, en het meisje dat nooit tot dat begrijpende, meegevende wezen wordt, zullen in dat vormpje, het geijkte man- of vrouwvormpje, langzaam verstijven, verstarren’. Ook in de kennismaking met andere culturen, andere gewoonten, andere huidskleuren zullen jeugdboekenschrijvers eerder de nadruk moeten leggen op de overeenkomsten dan op de verschillen: ‘Al die goedwillende boeken over discriminatie maken de zaak tenslotte alleen maar erger.’
Zij vindt dat kinderen in Nederland de kans moeten krijgen te lezen over mensen en hun problemen in andere landen. Die kunnen het beste beschreven worden door schrijvers uit die landen. Nederlandse schrijvers zouden dit soort onderwerpen moeten overlaten aan auteurs uit de derde wereld. Om jong talent uit de Antillen en Curaçao meer kansen te geven is op haar initiatief onder begeleiding van Leopold uitgeverij Charuba opgericht.
Over de techniek van het schrijven voor kinderen zegt Miep Diekmann, dat een schrijver voor de jeugd vanuit de jeugd moet schrijven, zonder zijn
| |
| |
eigen volwassen problemen er doorheen te mengen. In de jeugdroman moet bovendien een strakke compositie aangehouden worden, waardoor de lezer beter in staat is het verhaal te volgen en zich in de gestelde problematiek te verdiepen. En ten slotte moeten schrijvers niet vergeten dat de ‘lach als wapen en bewapening’ kan dienen.
| |
Werk
Veelzijdigheid en een revolutionaire aanpak zijn twee belangrijke kenmerken in het oeuvre van Miep Diekmann. Meer dan veertig jaar heeft zij zich een pionierster getoond, zowel wat betreft de introductie van thema's als een nieuwe benadering van bestaande genres.
In haar eerste boeken die verschenen van 1947 tot 1956 (bijvoorbeeld de Annejet-serie) zoekt zij vooral naar aansluiting bij de belevingswereld en interesse van niet al te ervaren lezers. ‘Ik vond dat ook zogenaamde romannetjes goed geschreven dienden te worden.’
In haar Westindische periode die loopt van De boten van Brakkeput (1956) tot Dan ben je nergens meer (1975) probeert zij via indringende verhalen een beeld op te roepen van de problemen in een maatschappij die geteisterd wordt door een koloniaal verleden.
Met haar dichtbundels voor de allerkleinsten, o.a. Wiele wiele stap (1977) zorgt zij voor een revolutie op het gebied van de kleuterpoëzie door met originele middelen aan te sluiten bij de hedendaagse leefwereld van de kleuters. Datzelfde is ook de meest wezenlijke karaktertrek van de verhaaltjes die zij schrijft voor de ncrv-radio. De Hannes en Kaatje-verhalen kunnen worden gezien als een moderne uitgave van Jip en Janneke, respectievelijk Ot en Sien.
Samen met haar schoondochter, drs. Marlieke van Wersch, blaast zij het verhalende informatieve jeugdboek nieuw leven in met Hoe schilder hoe wilder (1986).
Uiteraard zijn er boeken die zich aan deze indeling onttrekken, bijvoorbeeld Total Loss, weetjewel (1973), voorlichtingsboeken als Als je het nog niet wist (1961), en politieke reportages zoals Een doekje voor het bloeden (1970).
Sinds ongeveer 1976 houdt Miep Diekmann zich intensief bezig met het coachen van auteurs uit andere landen en het werken in een Tsjechisch vertaalcollectief. Het schrijven over het Caraïbisch gebied wil zij aan auteurs uit dat gebied, zoals Sonia Garmers en Diana Lebacs, overlaten.
In haar boeken stelt Miep Diekmann karakters en gevoelens centraal, vooral van ‘eenlingen’. Zelf ziet zij in haar boeken één grondthema: als je je niet als eenling hebt leren opstellen, ben je ook in de groep niets waard. Zij verheerlijkt daarmee het individualisme niet, maar vindt dat
| |
| |
Illustratie van Jenny Dalenoord uit De boten van Brakkeput
ieder mens zijn eigen mogelijkheden moet leren ontdekken. Matthijs in De boten van Brakkeput leert dat hij alleen beslissingen kan en moet nemen, Padu in Padu is gek komt erachter dat hij zich niet al te veel op zichzelf moet terugtrekken en dat vriendschap, contact met anderen nodig is.
De beschreven problemen en gebeurtenissen zijn terug te voeren tot de actuele belevingswereld van de lezers, hún werkelijkheid, hún zorgen worden behandeld. Miep Diekmann blijft daarin trouw aan haar uitgangspunt: ‘Ik kies partij voor de jongeren.’ Zij spaart hen evenwel niet: goed en slecht, eerlijkheid en corruptie, zuiverheid en hypocrisie, en twijfel aan gevestigde opinies vindt men in haar boeken beschreven in een taal die bij de gekozen onderwerpen past, die direct is, ook al liggen de onderwerpen in de taboesfeer. De problemen worden ook niet altijd opgelost, niet alles is af, ook in de werkelijkheid niet.
Miep Diekmann verdoezelt de tegenstellingen tussen de geslachten niet die in een bepaalde leeftijdsperiode overheersen, maar geeft tevens de overeenkomsten en de gelijke rechten aan. In De Dagen van Olim, het boek dat ze geschreven heeft tegen alle boeken ‘waarin keurige meisjes beschreven worden die zich keurig naar een verloving sloven met een in-keurige jongen’, wordt op het einde door een man gezegd: ‘Ik ben bang voor vrouwen, niet om wat ze doen, maar om wat ze kunnen doen.’ En Knikkertje uit Marijn bij de Lorredraaiers laat zich niet weer slavin maken van een man. Zij durft tegen de heersende opvattingen in te gaan.
| |
| |
| |
De boten van Brakkeput
is het eerste boek uit Miep Diekmanns Westindische periode. Hoofdpersoon is Matthijs, die op de plantage Brakkeput woont, op een uithoek van het eiland Caruca. Op zijn verjaardag krijgt hij van zijn ouders een jol. Hij zeilt op de baai voor zijn huis en komt ook op het eilandje Holle Tong, waar het volgens de geruchten niet pluis is. Op een dag hoort hij op school het verhaal van vijf ontsnapte gevangenen die in een bootje van een ander eiland gevlucht zijn. Die avond merkt hij dat er op zijn eiland iemand is. Het blijkt een van de gevangenen te zijn. Hij verzorgt de man, brengt hem eten en helpt hem uiteindelijk ontsnappen door hem zijn eigen boot te geven.
De boten van Brakkeput is in de eerste plaats een spannend boek, waarin de lezer zich kan identificeren met Matthijs. Het aantal gebeurtenissen is beperkt: alles is gericht op het avontuur op Holle Tong, dat bij Matthijs echter leidt tot een persoonlijk conflict: hij moet kiezen tussen eigenbelang en solidariteit. In een levendige afwisseling van monologue intérieur, acties en dialoog wordt dat conflict beschreven zonder dat dit afbreuk doet aan de spanning in het verhaal.
| |
Padu is gek
Padu woont bij zijn grootvader en grootmoeder op Santa Martha, een van de Caraïbische eilanden. Zijn ouders zijn naar een ander land getrokken om daar geld te verdienen. Padu is een stille jongen, die door andere jongens geplaagd wordt en uitgescholden: ‘Padu is gek’. Hij trekt zich het liefst terug op een halfvergaan schip op het strand. Na enkele avonturen met een verdwaalde ezel en een zoekgeraakte baby komt Padu iets meer uit zijn isolement en neemt hij het gemakkelijker op tegen de anderen.
| |
De dagen van Olim
Jos Walther, dochter van de politiecommandant van Curaçao, groeit met haar zusjes op in het oude fort van Willemstad. Zij voelt zich in de omgang met anderen, thuis en op school ‘anders’. Zij is veertien jaar, krijgt belangstelling voor seksualiteit en voor de tegenstelling zwart-blank. Na een aanranding voelt ze zich constant achtervolgd en stort van een dak. Ernstig gewond vertrekt ze naar Nederland.
Na twintig jaar komt ze terug, juist als daar de opstand is geweest, in 1969. Ze praat veel met mensen over de toestand en komt er achter dat ze willens en wetens van het dak gesprongen moet zijn, gekweld door haar besef van anderszijn, als meisje niet geaccepteerd door haar vader die een zoon had willen hebben.
Veel meer dan in de vorige boeken krijgt de lezer te maken met een tegenstelling blank-zwart op het eiland: er is een onaantastbare blanke bovenlaag en een dienende klasse die
| |
| |
zwart is. De persoonlijke problemen van de hoofdpersoon kunnen niet meer losgedacht worden van de omgeving waarin ze leeft, wat bij De boten van Brakkeput nog wel mogelijk was. Het leven van de hoofdpersoon is moeilijker en triester: geen gelukkig gezin, geen vriendschap met leeftijdgenoten, geen steun. In het tweede deel heeft ze ontdekt dat iedereen er evenveel recht op heeft zichzelf te zijn, en is haar anderszijn door haarzelf geaccepteerd.
Bijna het hele boek wordt vanuit Josje verteld, in een soms moeilijke, ‘literaire’, soms ook gewild moderne taal. Vooral in het tweede deel, met gesprekken tussen volwassenen, wordt het voor jongere lezers moeilijk. Ook de val die achteraf als een poging tot zelfmoord wordt uitgelegd, en de niet-verwerkte aanranding stellen hoge eisen aan de lezer.
| |
Total loss, weetjewel
Fidel, Total loss genoemd omdat hij altijd gehavend thuiskomt, wordt ondergebracht bij Lola omdat zijn ouders in de schoolvakantie in een rampgebied gaan werken. Samen met Katja zwerft hij heen en weer tussen de hippiewereld, het strenge gezin van de politieagent en de agressieve wereld van een straatbende.
Katja, die fantaseert over haar afkomst, staat voor de grote groep kinderen die op een bepaald moment denken dat ze vondelingen zijn. Katja's vader is politieagent en dat bemoeilijkt haar positie. De vader is niet heel extreem beschreven; Miep Diekmann vond dat hij tweeslachtig moest zijn, wilden kinderen erover na kunnen denken. In de beide oude mensen die in het boek voorkomen, beschrijft Miep Diekmann de wens van ouderen om zichzelf te zijn en toch verzorgd te worden. Total loss zelf maakt door zijn taalgebruik een veel volwassener indruk dan bijvoorbeeld Katja; maar bij zijn eerste verliefdheden is hij met al zijn verbaal vermogen toch nog een kind.
Miep Diekmann vond het in dit boek nodig de zaken overduidelijk en fel te stellen en tieners de dingen te laten zien zoals ze zijn: jeugdbende, bejaardenzorg, protestmarsen en communes.
| |
Wiele wiele stap
is een bundeltje met zeer eenvoudige rijmpjes. Ze gaan over alledaagse dingen uit het leven van de peuter, zoals traplopen, een plasje doen, een ballon opblazen, een omgevallen beker melk. The Tjong Khing maakte er de illustraties bij en kreeg hiervoor een Gouden Penseel.
Het boekje is opgedragen aan Jessica en Heleen, de kleindochter en een nichtje van Miep Diekmann, die haar tot deze versjes inspireerden.
Na Wiele wiele stap volgde Stappe stappe step. Het centrale thema van de versjes is daarin de komst van een baby in het gezin.
| |
| |
Pagina uit Stappe stappe step (illustraties: The Tjong Khing)
| |
Hoe schilder hoe wilder
Dit werk is opgezet als een driedelige kunsthistorische roman over de zeventiende-eeuwse schilderkunst. ‘Over de hele wereld genieten Nederlandse schilders uit die tijd grote bekendheid, maar onze eigen jeugd weet praktisch niets van hen af,’ aldus motiveerden beide auteurs hun werk. Marlieke van Wersch verzamelde de kunsthistorische feiten en Miep Diekmann heeft die in een verhaal over twee jongens verweven, waarbij iedere schilder en ieder schilderstuk in verband is gebracht met het dagelijks leven in de eerste helft van de zeventiende eeuw en de effecten van de Tachtigjarige Oorlog. Het eerste deel speelt voornamelijk in Leiden (met o.a. Gerrit Dou en Rembrandt), het tweede deel in Haarlem (met Hendrick Vroom, Frans Hals en Judith Leyster) en het derde deel in Amsterdam.
Het eerste deel van Hoe schilder hoe wilder kreeg zowel positieve als negatieve kritieken. Er was grote waardering voor het project als zodanig en voor het informatieve gedeelte, maar veel critici vonden dat de overtuigingskracht van het verhaal te lijden had van de overdaad aan informatie.
| |
Kritiek
Zoals al blijkt uit de vele bekroningen, heeft het werk van Miep Diekmann veel waardering geoogst, met name ook vanwege haar voortdurende en niet aflatende voortrekkerspositie. De kritiek die het eveneens uitlokte, houdt dikwijls verband met het - zeker voor die tijd - controversiële karakter van veel van haar boeken. Zo werd Marijn bij de Lorredraaiers door Conny Sluismans in De Telegraaf van 27-11-1965 weliswaar positief beoordeeld, maar zij vindt het geen boek voor jongeren van zestien, zeventien jaar: ‘Het boek lijkt mij voor deze leeftijdsgroep ongetwijfeld wel boeiend, maar te gevaarlijk, omdat kinderen van zestien jaar gebeurtenissen als in dit boek beschreven nog niet juist kunnen interpreteren. Voor iets ouderen, en zeker voor volwassenen, is het evenwel een rijk bezit.’
| |
| |
Een soortgelijk bezwaar is te vinden in een recensie van Dan ben je nergens meer in de Gazet van Antwerpen (20-8-1976): ‘Best mogelijk dat in Nederland de rijpere jeugd, voor wie dit boek bestemd schijnt, zoveel rijper is dan bij ons. Maar wanneer je een vrijen tot en met alles in het bed uitvoerig beschreven vindt, dan moet je in Vlaanderen wel zeggen: alleen voor volwassenen.’
Maar ook de wijze waarop het engagement in het latere werk wordt vormgegeven, is aanleding geweest voor kritiek. Fred de Swert schrijft in Refleks naar aanleiding van het laatstgenoemde boek, dat bepaalde dingen nogal gemaakt aandoen. En Total loss, weetjewel wordt in Het kinderboek vanuit een andere hoek (deel 1) omschreven als het eerste boek waarin ‘een niet-traditioneel gezin’ voorkomt; maar Anne de Vries somt enkele jaren later in NRC Handelsblad (9-10-1981) veertien ‘actuele thema's’ op die in dat boek voorkomen, om te concluderen: ‘Het lijkt een persiflage, maar zo is het niet bedoeld. En Miep Diekmann kan goed genoeg vertellen om er nog een leesbaar verhaal van te maken; het enige wat werkelijk irriteert, is het modieuze taalgebruik weetjewel. Maar meer dan een vlog verhaal met een progressief vernisje is Total loss niet. Het boek mist de warmte en het engagement van Diekmanns Antilliaanse boeken.’
| |
Bibliografie
Kinderboeken
|
Voltooid verleden tijd. Hoorn, West-Friesland, 1947. |
Panadero Pan. Hoorn, West-Friesland, 1947. |
Wereld van twee. Hoorn, West-Friesland, 1948. |
En wat kan ik. Hoorn, West-Friesland, 1949. |
Anders is niet altijd beter. Hoorn, West-Friesland, 1954. |
Marmouzet. Met illustraties van N. Blans. Hoorn, West-Friesland, 1954. |
Viermaal Lodewijk. Hoorn, West-Friesland, 1955. |
Mariëtte. Hoorn, West-Friesland, 1955. |
De boot vertrekt zonder Claartje. Hoorn, West-Friesland, 1955. |
Annejet-serie. Met illustraties van W.P. Lap. Hoorn, West-Friesland, 1956-1958, 5 delen. |
Spel van Schijn. Met illustraties van H. Borrebach. Hoorn, West-Friesland, 1956. |
De boten van brakkeput. Met illustraties van J. Dalenoord. Den Haag, Leopold, 1956. |
Padu is gek. Met illustraties van J. Dalenoord. Den Haag, Leopold, 1957. |
Een mens te kort. Den Haag, Leopold 1957. (In 1982 herdrukt onder de titel De prinses van Zweelo.) |
Nooit meer een lampion. Met illustraties van J. Dalenoord, Den Haag, Leopold, 1957. |
Gewoon een straatje. Met illustraties van J. Dalenoord. Den Haag, Leopold, 1959. |
Driemaal is scheepsrecht. Met illustraties van G. van Straaten. Den Haag, Leopold, 1960. |
Het varken dat spaarvarken wilde zijn. 1960. |
En de groeten van Elio. Met illustraties van J. Dalenoord. Den Haag, Leopold, 1961. |
Als je het nog niet wist. Met illustraties van O. Dicke. Meppel, Ten Brink, 1961. |
Andere mensen zijn ook gewoon. Den Haag, Van Goor, 1962. |
Wie zei, dat we zo schoon zijn? Met illustraties van O. Dicke. Den Haag, Leopold, 1962. |
Mijn lama. Fotoboek. 1964. |
Marijn bij de Lorredraaiers. Met illustraties van O. Dicke. Den Haag, Leopold, 1965. |
| |
| |
Dat danst maar en doet maar. Met illustraties van O. Dicke. [z. pl.], Katholiek Cultureel Verband van dansleraren ‘San Filippo Neri’, 1965. |
Geen mens is van de ander. Den Haag, Van Goor, 1965. (In 1977 verschenen onder de titel Mens te koop. Met illustraties van D. de Wilde. Den Haag, Leopold.) |
Cu luz na man-serie. Met illustraties van J. Dalenoord. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1963-1967, 4 delen. Deze serie is opnieuw uitgegeven in vier afzonderlijke boekjes: Nildo en de maan. Met illustraties van The Tjong Khing. Den Haag, Leopold, 1975. |
Jossy wordt een Indiaan. Met illustraties van The Tjong Khing. Den Haag, Lepold, 1968. |
Shon Karko. Met illustraties van J. Dalenoord. Den Haag, Leopold, 1968. |
Het geheim van Dakki Parasol. Met illustraties van J. Dalenoord. Den Haag, Leopold, 1977. |
Een liedje voor een cent. Met illustraties van J. Valentijn. Den Haag, Leopold, 1970. |
De dagen van Olim. Den Haag, Leopold, 1971. |
Total loss, weetjewel, Met illustraties van The Tjong Khing. Amsterdam, Querido, 1973. (Herdrukt als Jeugdsalamander, Amsterdam, Querido, 1984) |
Stuivertje wisselen. Hoorn, West-Friesland, 1974. |
Iedereen doet maar. Hoorn, West-Friesland, 1974. |
Dan ben je nergens meer. Met illustraties van The Tjong Khing. Amsterdam, Querido, 1975. (Herdrukt als Jeugdsalamander, Amsterdam, Querido, 1984.) |
Wiele wiele stap. Met illustraties van The Tjong Khing. Amsterdam, Querido, 1977. |
Zeg 't maar. Met illustraties van E. van der Veen. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1978. (Herdrukt met illustraties van The Tjong Khing, Amsterdam, Querido, 1981. En als Jeugdsalamander bij diezelfde uitgever Zeg 't maar 1 (1988) en Zeg 't maar 2 (1989).) |
Stappe stappe step. Met illustraties van The Tjong Khing. Amsterdam, Querido, 1979. |
Ik heb geen naam. Samen met D. Hilarova. Met illustraties van R. Prins. Den Haag, Leopold, 1980. |
Geen enkel verdriet duurt honderd jaar. Met illustraties van J. Dalenoord. Amsterdam, Querido, 1982. |
Ik en jij spelen wij. Met illustraties van The Tjong Khing. Amsterdam, Querido, 1982. |
Hannes en Kaatje, wat is dat voor praatje? Met illustraties van The Tjong Khing. Amsterdam, Querido, 1983. |
Hannes en Kaatje, 2 in een straatje. Met illustraties van The Tjong Khing. Amsterdam, Querido, 1985. |
Hannes en Kaatje, een koekje met een gaatje. Oude en nieuwe decemberverhalen. Met illustraties van The Tjong Khing. Amsterdam, Querido, 1985. |
Hannes en Kaatje en het rommellaatje. Met illustraties van The Tjong Khing. Amsterdam, Querido, 1986. |
Hoe schilder hoe wilder. Deel I Leiden. Samen met drs. Marlieke van Wersch. Met omslagillustratie van Fiel van der Veen. 's-Gravenhage, Leopold, 1986. |
Hoe schilder hoe wilder. Deel II Haarlem. Samen met drs. Marlieke van Wersch. Met omslagillustraties van Fiel van der Veen. Amsterdam, Leopold, 1988. |
Voor volwassenen
|
Een doekje voor het bloeden. Den Haag, Leopold, 1970. |
Over Miep Diekmann
|
F. Auwera, Geen daden maar woorden. Interviews. Antwerpen, Standaard, 1970, blz. 96-104. |
F. de Swert, Miep Diekmann; leven en werk. In: Refleks. Lier, Van In, 1976. |
A.E. Vogelaar-Vijfhuizen, Miep Diekmann. NBLC-Monografieën, serie i, nr. 4, Den Haag, 1976. |
M. Diekmann, Kinder- en jeugdliteratuur in een veranderende wereld. In: Bzzlletin, nr. 69 (1979) blz. 127-130. |
Laurens Janszoon Costerprijs 1979, Juryrapport en dankwoord Miep Diekmann. |
| |
| |
V.M.E. Kerremans, Van het Gronings front..., over een aantal Antilliaanse boeken van Miep Diekmann. In: Project Jeugdliteratuur, aflevering 3.0.14 (1979). |
T. Samsom-de Jong, Wiele wiele stap; kassa doet rinkeldeking. In: Verkenningen op het gebied van de jeugdliteratuur, jaargang 9 (1978-1979), blz. 155-156. |
Dokumentatie auteurs en illustratoren van jeugdboeken, knipselkrant jeugdliteratuur, jaargang 2 (1978), nr. 14. |
20 Lexicon jeugdliteratuur
juni 1989
|
|