| |
| |
| |
Gerda Dendooven
door Jan Van Coillie
Foto © Benny De Grove
Gerda Dendooven is op 10 mei 1962 geboren in Kortrijk. Ze volgde een lerarenopleiding plastische kunsten en studeerde vrije grafiek aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Gent. Gedurende enkele jaren begeleidde ze kinderkunstateliers in musea. Sinds 1992 geeft ze grafische vormgeving aan het Hoger Sint-Lucasinstituut in Gent.
In 1985 begon Dendooven te illustreren voor kindertijdschriften. Twee jaar later verluchtte ze voor het eerst een kinderboek: Geen gezoen, vlug opendoen, met kleuterversjes van Ed Franck. Ze bouwde snel een gedegen reputatie op en illustreerde werk van uiteenlopende auteurs als Toon Tellegen, Leendert Witvliet, Wally De Doncker, Bart Moeyaert, Daniil Charms en Edward van de Vendel. In 1990 verscheen haar eerste eigen prentenboek, maar het duurde tot 2001 voor ze echt doorbrak met boeken waarvoor ze zowel tekst als illustraties maakte. De vormgeving van haar boeken wordt vaak verzorgd door Gert Dooreman, haar levenspartner met wie ze twee dochters heeft.
Gerda Dendooven is ook actief in het theater. Ze schrijft theaterteksten voor kinderen en volwassenen, treedt op als performer en maakt deel uit van het theatercollectief ‘Jenny’. In 2001 stond ze samen met Bart Moeyaert op de planken in Bremen is niet ver. Verscheidene van haar prentenboeken zijn gebaseerd op teksten die ze oorspronkelijk voor theater schreef.
In 2007 stelde de Vlaamse Stichting Lezen haar aan tot kinderconsul (de eerste), met als voornaamste
| |
| |
opdracht volwassenen aan het denken te zetten over de plaats van de kindercultuur. Voor haar is cultuur een kinderbasisrecht, waarbij ze een bijzondere plek reserveert voor kinderboeken.
Haar werk is verscheidene malen bekroond. Boekenpauwen kreeg ze voor IJsjes (in 1990), Strikjes in de struiken (1995), Meneer Papier ging uit wandelen (2002) en Het verhaal van slimme Krol (2007). Een Zilveren Penseel en een Boekenpluim kwamen er in 2000 voor haar illustraties in De verliefde prins (tekst Ron Langenus). Hoe het varken aan zijn krulstaart kwam kreeg in 2010 een Zilveren Griffel en een Boekenpluim. Samen met Bart Moeyaert en Filip Bral won ze in 2001 de Gouden Uil voor Luna van de boom. In 2004 werd Dendooven gelauwerd met de Prijs van de Vlaamse Gemeenschap voor Mijn mama. Bovendien kreeg ze in 1996 een nominatie voor de Hans Christian Andersen Award, een van de belangrijkste internationale onderscheidingen op het gebied van kinderboeken.
| |
Werk
Het vroege tekenwerk van Gerda Dendooven kenmerkt zich door een realistische stijl met een karikaturaal tintje, waardoor vooral ondeugende kindergezichten goed tot hun recht komen. Met slechts enkele lijnen typeert ze gevoelens als verveling, boosheid of verdriet. Ook in haar eerste eigen prentenboek IJsjes (1989) is de lijnvoering opvallend sober. De expressieve berengezichten en originele composities, uitgevoerd in zachtgekleurde aquarelplaten, vielen ook in het buitenland in de smaak. Het boek verscheen al snel in verschillende vertalingen.
In de jaren negentig maakt Dendooven een opmerkelijke evolutie door. In haar zwart-witillustraties wordt de lijnvoering meer en meer rudimentair. In Ed Francks dichtbundel voor tieners Liefde in vijf bewegingen (1990) probeert ze met grove borstelstreken en zwarte, grijze en witte vlakken de emoties tot hun essentie terug te brengen.
Snel ontwikkelt Dendooven een persoonlijke stijl. De karikaturale vertekening wordt steeds gedurfder. In plaats van de werkelijkheid uit te beelden zoals die is, neemt ze haar persoonlijke kijk als vertrekpunt. Daarbij grijpt ze terug naar archetypen en probeert ze telkens gevoelens en sfeer in hun kern te vatten. Vaak vergroot ze de emoties uit. Bij een omhelzing kunnen de armen dan wel drie keer om de ander heen. Verhoudingen en perspectief lapt ze aan haar laars. Huizen en meubels lijken uit een blokkendoos te komen en worden schots en scheef of zwevend uitgebeeld.
In haar streven om de sfeer van het verhaal te treffen, experimenteert ze met verschillende technieken. Voor Zo groot is de zee (1994), een prentenboek van Ron Langenus, werkt ze voor het eerst met acrylverf,
| |
| |
een techniek die past bij de feestelijke sfeer van het verhaal. In later werk experimenteert ze met zeefdruk, schilderen op lino's en kleurstiften. Haar inspiratie haalt ze bij heel diverse kunstenaars als Blake, Picasso, Chagall, Modigliani en Warhol. De figuren krijgen een kenmerkend gezicht met flaporen, kraaloogjes, een augurkenneus, een rond hoofd en vaak een brede glimlach of grijns, zoals in Kamagurka's Bollekop (1997). Een hoogtepunt van deze expressieve, vrolijke stijl is te vinden in Strikjes in de struiken (1994), een bundel met gedichten van kinderen. Ze maakte zowel kleurenplaten als zwart-witvignetten, waarbij soms de witte verf is weggekrast of het zwart is overgeschilderd met wit. Voor Vijf op een rij uit hetzelfde jaar werkte ze intens samen met schrijfster Gode-Liva Uleners. Niet alleen de kleuren maar ook de composities stralen vrolijkheid uit.
De tekeningen van Dendooven worden hierna steeds surrealistischer, met vaak bizarre humor, vervreemdende effecten en soms griezelige figuren. In Momme-la-me-los (1996), een gedichtenbundel van Leendert Witvliet, heeft de duivelse Latte niet alleen een akelig bokkengezicht, maar ook ellenlange grijparmen. In Nietes welles (1997), een bundel absurde verhalen van de Russische auteur Daniil Charms, loopt een elektricien rond met trapleerbenen. Zijn grote tanden zien er akelig uit. Ook
Uit Momme-la-me-los van Leendert Witvliet
de tekeningen in Dokter Deter (1997) van Toon Tellegen zitten vol absurde combinaties die de kijker zowel doen glimlachen als confronteren met de onmogelijk zware opdracht van de dokter. De kleuren zijn expressief en gedurfd en de composities bijzonder dynamisch.
Rond de eeuwwisseling worden de collages nog soberder en werkt Dendooven vaker met uitgeknipte vlakken in zwart of een effen kleur. In Dom Konijn (2000) van Edward van de Vendel speelt ze met het contrast tussen het rode konijn en zijn zwarte schaduw. Schaduwen blijven vanaf dat moment een belangrijke rol spelen in haar werk. De botsende gevoelens in Met armen te hoekig voor sierlijke vleugels (1999), tienergedichten van
| |
| |
Ed Franck, komen treffend tot hun recht in de combinatie van ronde en hoekige uitgeknipte vormen. Soms verknipt ze ook zichtbaar de figuren.
Die kniptechniek culmineert in de boeken over meneer Papier, met tekst van Elvis Peeters. Net als Dendooven zelf knipt meneer Papier een eigen wereld. De illustratrice laat duidelijk zien hoe ze die wereld schiep uit stukjes papier: een hoofd zweeft los van de romp of staat op een hand. Daarbij vallen de krantenknipsels meteen op. Ze zijn gevouwen tot hoedjes of zelfs tot het achterste van een hond (Meneer Papier gaat uit wandelen, 2001).
Zeker in de boeken voor jonge kinderen ogen de illustraties dynamisch en speels, met felle kleuren, wilde bewegingen en composities waarbij mensen, dieren en dingen op elkaar worden gestapeld. Dendooven werkt graag met verrassende of grappige contrasten. In Luna van de boom (2000) contrasteert de warme, ronde appel-Luna met de zwarte of ijzig blauwe schimmen van de vrienden en de felrode, zwarte of grijze duivels. Overigens bevatten de meeste boeken van Dendooven duistere kanten: er loopt altijd wel ergens een duivel, een kat met scherpe tanden, een gemeen kereltje of een monster rond.
Hoe ze haar kleurgebruik aanpast aan de sfeer van de verhalen, blijkt duidelijk in Diep in het woud (2011), een bewerking van Metamorphosen van Ovidius door Michael De Cock. Voor de kaderteksten gebruikt Dendooven warme kleuren die melancholie oproepen. De verhalen zelf illustreert ze in lichtere, zuiderlijke tinten die invloeden van Matisse verraden.
In haar illustraties bij gedichten en verhalen voor jongeren en volwassenen is het kleurgebruik soberder en zijn de vormen gestileerder. De illustraties in de poëziebloemlezing Waar ik naar verlang vandaag (2006) stralen een sterke sensualiteit uit. De zwarte en rode figuren lijken te zweven in hun omhelzingen. Het hartje op de schaamstreek of de billen zorgt voor een speelse toets.
| |
Tekst en illustraties
Gerda Dendooven wordt vaak getypeerd als eigenzinnig. Deze trek komt het duidelijkst tot uiting in de boeken waarvoor ze zowel de tekst als de illustraties maakt. Telkens weer geeft ze een verrassende draai aan stereotypen, waardoor clichés als de zorgzame moeder, het lieve kind, de goede God of het schattige Roodkapje onderuit worden gehaald. Ook taboes sneuvelen bij haar en daarbij zet ze zowel een ongeremde fantasie als absurde humor in. Deze drang om wat vanzelfsprekend is ter discussie te stellen, dankt ze aan haar nieuwsgierige, onrustige en onstuimige natuur.
Als kunstenaar verzet ze zich ook tegen het klassieke schoonheidside-
| |
| |
Uit Mijn Mama
| |
| |
Uit Soepkinders
aal. De perfectie interesseert haar niet. Ze is veel meer geboeid door wat afwijkt van de norm, de kleine onvolkomenheden, de ‘foutjes’ die mensen menselijk maken.
Een cruciale figuur in het werk van Gerda Dendooven is de moeder. Dit is terug te voeren op de complexe relatie die Dendooven als kind had met haar eigen moeder, van wie de principiële, katholieke opvattingen vaak botsten met haar eigengereide nieuwsgierigheid. Uit interviews met Dendooven blijkt dat ook de ervaringen met haar dochters een belangrijke rol spelen. In Mijn mama (2001) probeert Dendooven te verbeelden wat moeder-zijn inhoudt. Daarbij beklemtoont ze de imperfectie. Voor de kleine ‘ik’ is zijn moeder zeker niet de knapste, maar wel de beste mama die er is. Op een van de tekeningen torst ze met verbeten gezicht het hele gezin op haar rug. Haar zorg en warmte staan centraal, maar ze heeft ook een verborgen kant, die Dendooven verbeeldt als een wilde rit op een paard.
In Soepkinders (2005) en De wonderlijke reis van Roosje Rood (2007) staat de zoektocht naar de moeder centraal. Als hun moeder door de aarde
| |
| |
is opgeslokt, gaan de twee zusjes uit Soepkinders op zoek naar een nieuwe moeder. Ze ontmoeten allerhande bizarre personages die zowel angsten als stereotypen verbeelden: de Reus van Ver, die hen wil opeten, twee vieze mannetjes die rare spelletjes met hen willen spelen, het Botermelkvrouwtje dat vooral geïnteresseerd is in de man-in-haar-leven en Baar-moeder, die elf baby's tegelijk baart, meteen met tanden en pyjamaatjes. Als de twee zusjes uiteindelijk een goede moeder vinden, moeten ze die eerst nog wat opknappen voor ze haar kunnen knuffelen als een ‘koekenhartenmoeder’. Maar ze zijn er tevreden mee, want ‘een moeder die helemaal perfect is vinden we toch nooit’. Tekst en tekeningen zijn doorspekt met verwijzingen naar sprookjes en fantasieverhalen als Alice in Wonderland en met symbolen als de reusachtige, lege broek die door het bos dwaalt.
Verwijzingen naar sprookjes vormen de rode draad in De wonderlijke reis van Roosje Rood. Roosje Rood is een assertieve variant van Roodkapje. Aan het begin van het verhaal naait ze de buik van de wolf dicht en gaat ze op zoek naar haar mama. Daarbij wijkt ze sterk van de paadjes af en ontmoet ze verschillende sprookjesfiguren die haar willen helpen. Ook hier blijkt de moeder allesbehalve perfect: zoals veel vrouwenfiguren bij Dendooven heeft ze een bizarre haartooi; bovendien bezit ze een uitpuilend oog en een vervormd figuur.
Ook in Samen in bed (2002), een ondeugend en taboedoorbrekend verhaal vol suggestie, is een vrouw de centrale figuur. Maar in dit geval niet als moeder. Het verhaal begint op een bloedhete zomerdag in een dorp waar alles ‘kriebelt van genot’. De volslanke hoofdfiguur, ironisch ‘Vrouwtje’ genoemd, ontvangt vier mannen in haar huisje en geeft ze elk op een eigen manier troost. Hoogtepunt is de vrijdag, wanneer Vrouwtje jarig is en de mannen en de buurvrouw bij haar in bed uitnodigt.
Een ander terugkerend gegeven in de boeken van Dendooven zijn de kinderangsten. In Het verhaal van Slimme Krol (2006) vormen angsten de basis. Slimme Krol zou graag eens een spook zien. Maar in plaats daarvan komen monsters zijn kamer binnen: een vreselijke skelethond en krijsende dwergen die aan zijn tenen beginnen te knabbelen. Dan verschijnt zijn overleden oma in de gedaante van een vriendelijk spook. Ze geeft hem de gouden raad een paar spoken uit zijn billen te knijpen. Tegen die spook-winden zijn de monsters niet opgewassen. Het boek doet denken aan het klassieke prentenboek Max en de maximonsters van Maurice Sendak, maar de manier waarop Slimme Krol zijn angsten overwint, is aanmerkelijk absurder.
Belangrijk is dat Slimme Krol zijn angsten zelf oproept en overwint. Op die manier wil Dendooven de zelfredzaamheid van kinderen benadruk- | |
| |
ken. Uit haar hele werk blijkt dat ze kinderen beschouwt als wezens die heel wat aankunnen en die je dus zeker niet moet afschermen. De kinderen in haar boeken zijn allesbehalve watjes, het zijn geen ‘papkinders’ maar ‘soepkinders’. De titel Engeltjes op zondag, boefjes in de week (2002) is veelzeggend. Ook in dit verhaal duikt het thema van de moeder op. Een vrouw krijgt 21 baby's tegelijk: 10 jongens, 10 meisjes en 1 ‘Sorry’.
Dendoovens eigengereide aanpak beïnvloedt ook haar taalgebruik. De openingszin van Soepkinders bevat een voor haar typische, ongerijmde combinatie: ‘Dit is een verhaal over twee meisjes, een moeder, gelukkig zijn en soep.’ Af en toe gebruikt ze bewust streektaal om haar tekst te kruiden. Met die volkse taal tast ze ook stereotypen aan. Zo klinkt de uitspraak ‘Kom op, vertel, voor wat is 't?’ heel ongepast uit de mond van Maria Klimop, die zo mooi is als een engel (Soepkinders). In Het verhaal van Slimme Krol zorgen de rijmen voor grappige combinaties die helpen om de angsten te relativeren: ‘'s Nachts lag Krol/ in zijn bedje te hopen/ dat iets zijn kamer/ kwam binnengeslopen./ Zwevend doorzichtig./ In blauw of in wit./ Met vurige ogen/ en een stralend gebit.’ Elders werkt Dendooven met verrassende personificaties, zoals in het volgende fragment uit Soepkinders: ‘Het gras slurpte aan onze voeten. De honger mopperde in onze buikjes. Hap hap deden onze tanden telkens als we beten op een stukje niets.’
| |
Hoe het varken aan zijn krulstaart kwam
Dit verhaal over hoe God de dieren hun naam en uiterlijk gaf, is gebaseerd op een oude volksvertelling die de vader van Dendooven vertelde toen ze nog klein was. Dendooven geeft er een eigen draai aan. God, door haar consequent ‘de Goede Vader’ genoemd, typeert ze als een norse, beetje luie en erg ijdele man. Overigens krijgt de lezer zijn gezicht niet te zien, wel zijn varkensroze broekspijpen, geruite sokken en hippe schoenen. Het verhaal zit vol knipogen naar de moderne maatschappij met al die drukbezette volwassenen. De Goede Vader wil de klus waarmee de engel Gabriël hem heeft opgezadeld, snel klaren, zodat hij naar zijn favoriete tv-programma kan kijken. Maar dan meldt zich op het laatste nippertje nog het varken...
God is in zijn gesprekken met Gabriël heel menselijk: ‘Trouwens, als je het zelf zoveel beter weet, doe het dan zelf.’. En: ‘Hoe durf je zoiets te zeggen, alles wat ik maak is perfect. En als het niet perfect is, dan is het zo bedoeld.’ Met deze woorden lijkt de Goede Vader als schepper sterk op de kunstenaar die Dendooven is. Al lijkt ze ook wel wat op het varkentje, dat zo ongeduldig is en zo graag wil vliegen.
| |
| |
| |
Waardering
‘Eigenzinnig’, ‘weerbarstig’ en ‘flamboyant’. Dat zijn de termen waarmee critici het werk van Gerda Dendooven graag typeren. Waardering is er op de eerste plaats voor de persoonlijke wijze waarop ze als illustratrice aan de tekst een meerwaarde geeft. Ook de expressieve manier waarop ze gevoelens omzet in beelden vindt bijval.
Haar eigen verhalen worden door de critici overwegend positief gewaardeerd. Veel recensenten wijzen erop dat haar boeken het vermogen hebben jong en oud aan te spreken. Dat maakt volgens de recensent van Leesidee Jeugdliteratuur ook Mijn mama bijzonder, al wijst hij wel op de soms te gezochte taal. In een voorbeschouwing bij haar positieve bespreking van Samen in bed plaatst Judith Eiselin kanttekeningen bij de griezelige elementen in het werk van Dendooven, ‘de puilende oogballen en de verbeten grimassen’. Ze vraagt zich af of die geschikt zijn voor jonge kinderen (NRC Handelsblad). Ook Soepkinders riep gemengde reacties op. Annemie Leysen vindt het ‘een fascinerend en eigenzinnig boek, met een verfrissend nieuw geluid’ (De Morgen). Bas Maliepaard daarentegen heeft kritiek op de voor hem te gepolijste vorm, waardoor de soepkinders te weinig kinderen van vlees en bloed zijn (Trouw). Volgens Patrick Jordens slaagt Dendooven er in De wonderlijke reis van Roosje Rood als geen ander in ‘om via decors of landschappen het woelige innerlijke leven van haar hoofdpersonages te weerspiegelen’ (De Morgen).
Ook de humor wordt vaak geprezen, en meer specifiek de combinatie van humor en emotie. Jen De Groeve waardeert de ‘bij momenten heerlijke kolder’ in Het verhaal van Slimme Krol (De Leeswelp). Hanneke van den Berg vindt Hoe het varken aan zijn krulstaart kwam een ‘briljant boek’; Dendoovens ‘heerlijke humor en durf’ leiden keer op keer tot iets bijzonders (Haarlems Dagblad). Eric Vanthillo beklemtoont dat het boek herkenbaar is voor groot en klein en prijst de manier waarop Dendooven op haar eigengereide manier, ‘grotesk en vol humor en tevens gevoelig en herkenbaar’, oude verhaalstof combineert met een eigentijdse invalshoek (Pluizuit).
| |
Bibliografie
Door Gerda Dendooven geschreven en geïllustreerd
|
IJsjes. Hasselt, Clavis, 1989. |
Mijn mama. Amsterdam, Querido, 2001. |
Engeltjes op zondag, boefjes in de week. Tielt, Lannoo, 2002. |
Samen in bed. Amsterdam, Querido, 2002. |
Soepkinders. Amsterdam, Querido, 2005. |
Het verhaal van Slimme Krol en hoe hij aan de dood ontsnapte. Amsterdam, Querido, 2006. |
De wonderlijke reis van Roosje Rood. Amsterdam, Querido, 2007. |
Hoe het varken aan zijn krulstaart kwam. Amsterdam, Querido, 2009 |
| |
| |
Keuze uit de door Gerda Dendooven geïllustreerde boeken
|
Ed Franck, Geen gezoen, vlug opendoen. Hasselt, Clavis, 1987. |
Ed Franck, Liefde in vijf bewegingen. Hasselt, Clavis, 1990. |
Bettie Elias, De meester is een schat. Leuven, Infodok, 1991. |
Willy van Doorselaer, Ik heet Kasper. Antwerpen, Houtekiet, 1993. |
Ron Langenus, Zo groot is de zee. Leuven, Davidsfonds, Infodok, 1994. |
Ben Reynders (sam.), Strikjes in de struiken. Leuven, Davidsfonds/Infodok, 1994. |
Gode-Liva Uleners, Vijf op een rij. Mechelen, Bakermat, 1994. |
Leendert Witvliet, Momme-la-me-los. Amsterdam, Querido, 1996. |
Daniil Charms, Nietes welles. Amsterdam, Querido, 1997. |
Kamagurka, Bollekop. Amsterdam, Querido, 1997. |
Toon Tellegen, Dokter Deter. Amsterdam, Querido, 1997. |
Herman Brusselmans, Meisjes hebben grotere borsten dan jongens. Antwerpen, Houtekiet, 1997. |
Luc van Tolhuyzen, Slimoor. Leuven, Davidsfonds/Infodok, 1998. |
Wally De Doncker, Ahum. Davidsfonds/Infodok, 1999. |
Daniil Charms, Een stinkdier is een prachtig beest. Amsterdam, Querido, 1999. |
Ed Franck, Met armen te hoekig voor sierlijke vleugels. Averbode, Averbode, 1999. |
Ron Langenus, De verliefde prins. Leuven, Davidsfonds/Infodok, 1999. |
Edward van de Vendel, Dom konijn. Amsterdam, Querido, 2000. |
Bart Moeyaert, Luna van de boom. Antwerpen, Pantalone, 2000. |
Bart Moeyaert, Broere. Amsterdam, Querido, 2000. |
Wally De Doncker, Ik mis me. Leuven, Davidsfonds/Infodok, 2001. |
Elvis Peeters, Meneer Papier gaat uit wandelen. Wielsbeke, De Eenhoorn, 2001. |
Elvis Peeters, Meneer Papier is verscheurd. Wielsbeke, De Eenhoorn, 2003. |
Jan Van Coillie en Lieve Lams (sam.), Waar ik naar verlang vandaag. Leuven, Davidsfonds/Infodok, 2006. |
Elvis Peeters, Meneer Papier en zijn meisje. Wielsbeke, De Eenhoorn, 2008. |
Marita De Sterck, En rijen is plezant. Antwerpen, Van Halewyck, 2008. |
Michael De Cock, De lange weg naar huis. Leuven, Davidsfonds/Infodok, 2008. |
Annemie Leysen (sam.), Toen de duisternis viel, heb ik ze opgeraapt: kleine verhalen voor lange nachten. Tielt, Lannoo, 2009. |
Michael De Cock, Vliegen tot de hemel: het verhaal van de Minotaurus. Leuven, Davidsfonds/Infodok, 2010. |
Michael De Cock, Diep in het woud. Leuven, Davidsfonds/Infodok, 2011. |
Over Gerda Dendooven
|
E. Claeys (sam.), Aangenaam. Gerda Dendooven. Documentatiemappen van vlaamse jeugdauteurs, VBC, jaargang 14 (1996), nr. 5. |
Jan Van Coillie [over Mijn mama]. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 7 (2001), nr. 7, blz. 294. |
Karin Van Camp, [Over Samen in bed]. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 10 (2002), nr. 9, blz. 381 |
Judith Eiselin, Het vertrekt van de voorbijganger. In: NRC Handelsblad, 3-1-2003. [over Engeltjes op zondag, boefjes in de week en Samen in bed] |
Jeroen De Preter, Als er geen steekje loszit, verveelt het mij. In: De Morgen, 5-3-2005. [interview] |
Bas Maliepaard, De aarde heeft moeder opgegeten. In: Trouw, 19-3-2005. [over Soepkinders] |
| |
| |
Mark Cloostermans, Niet voor papkinders. In: De Standaard, 24-3-2005. [over Soepkinders] |
Annemie Leysen, Grenzeloze verbeelding aan de macht. In: De Morgen, 13-4-2005. [over Soepkinders] |
Jen De Groeve, [over Het verhaal van Slimme Krol en hoe hij aan de dood ontsnapte]. In: De Leeswelp, jaargang 12 (2006), nr. 3, blz. 83. |
Patrick Jordens, We spelen veel te weinig. In: De Morgen, 19-7-2006. [interview] |
Marita Vermeulen, Buiten de lijntjes gekleurd. Uitgelezen Vlaamse illustratoren in de kijker. Tielt, Lannoo, 2006, blz. 101-106. |
Paul Jordens, Lekkere mama. In: De Morgen, 04-7-2007. [over De wonderlijke reis van Roosje Rood] |
Vanessa Joosen, Knutselen met sprookjes. In: De Standaard, 20-7-2007. [over De wonderlijke reis van Roosje Rood]. |
Patrick Jordens, Het meisje zonder benen. In: De Morgen, 09-4-2008. [over Meneer Papier en zijn meisje] |
Hanneke van den Berg, God maakt zijn werk alsnog af. In: Haarlems Dagblad, 8-4-2009. [over Hoe het varken aan zijn krulstaart kwam]. |
Veerle Vanden Bosch, Het meisje dat de Heer tekende. In: De Standaard, 13-3-2009. [interview] |
Marijke Libert, Gerda Dendooven en dochters Dina en Alice. In: De Morgen, 21-3-2009. [interview] |
87 Lexicon jeugdliteratuur
oktober 2011
|
|