gedrag van het kind thuis, op school, in de kerk enz.
Dit bleef, zoals overal in Europa, de strekking van de literatuur voor de jonge lezer: hij moest opgevoed worden tot een brave burger. Dat gebeurde in moraliserende verhalen met toonbeelden van deugdzaamheid tegenover de afschrikwekkendste schurken. Veruit de meeste waren vertaald uit het Duits.
In 1847 kwam er een minder braaf boek op de markt. Een onbekende Deen vertaalde Heinrich Hoffmanns Struwwelpeter, voegde er drie eigen verhalen aan toe en gaf het uit als Den Store Bastian. Opvallend is dat de auteur in zijn eigen verhalen de toon van Hoffmann zo goed getroffen heeft, dat zij in het geheel van het boek passen.
Het was vooral de Romantiek die de jeugdliteratuur nieuwe impulsen gaf. De grote vernieuwer was natuurlijk Hans Christian Andersen (1805-1875), die niet alleen in navolging van de gebroeders Grimm oude volkssprookjes noteerde, maar daarop voortbordurend ook nieuwe sprookjes schiep. Hij slaagde erin kinderen een verhaal te brengen zonder te moraliseren; hij bracht ook hun speelgoed, een tinnen soldaat, een bal, tot leven.
De tweede helft van de negentiende eeuw wordt gedomineerd door meer realistische verhalen voor jongens en meisjes, voor het merendeel vertaald, vooral uit het Engels. Pas in het begin van deze eeuw komen daarnaast oorspronkelijk Deense boeken van auteurs als Niels K. Kristensen, Walter Christmas, Marius Dahlsgaard en Bertha Holst. Tegen die tijd beginnen onderwijsmensen ook bekende auteurs voor volwassenen uit te dagen om voor de jeugd te schrijven. Het beste resultaat werd bereikt door Tom Kristensen met Bokserdrengen (1923), een realistische beschrijving van de Boxeropstand in China.
Na de Tweede Wereldoorlog zien we in de Deense literatuur voor de wat oudere jeugd een voorzichtig groeiende aandacht voor psychologische problemen, vooral in samenhang met sociale omstandigheden: kinderen van gescheiden ouders, alleenstaande kinderen, gehandicapte kinderen etc. In Den grønne flaske (De groene fles) beschrijft Alfred Johnsen op gevoelige wijze wat er in een jongen omgaat, als hij merkt dat zijn vader alcoholist is. Thorkil Holm beschrijft in zijn Irene-boeken (1946 tot 1951) de jodenvervolging en het lot van een Duits-joods meisje in de Hitlertijd. Als auteurs die in Denemarken grote bekendheid genieten, maar die slechts weinig vertaald zijn, kunnen genoemd worden: Palle Lauring, Poul E. Knudsen, Poul Jeppesen, Estrid Ott, Jytte Lyngbirk, Tove Ditlevsen en Robert Fisker.