| |
| |
| |
Johanna Coster
door Margreet van Wijk-Sluyterman
Johanna Coster, geboren op 24 juli 1893 in Amsterdam, was een dochter van de boekdrukker Simon Coster. Zij hielp haar vader in de drukkerij onder meer met het corrigeren van de buurtbladen. Na de kweekschool behaalde ze de akte tekenen. Omstreeks 1910 zette ze haar opleiding voort aan de Rijksakademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. Daar kreeg ze les van onder anderen Carel L. Dake, Nico van der Waay, Rik Roland Holst en Antoon Der Kinderen. Ze had veel bewondering voor haar leermeester Albert Hahn, met wie ze ook later contact hield.
Na haar studie werkte ze als zelfstandig illustrator en als modetekenaar voor het exclusieve Engelse modebedrijf Metz & Co Liberty, dat een belangrijke plaats innam bij het uitdragen van vernieuwingen in de toegepaste kunst. Daar leerde ze haar man kennen, de interieurarchitect en meubelontwerper Henri Cohen. Ze trouwden in 1920 en kregen twee zoons.
Toen haar man zich zo'n vijf jaar later zelfstandig vestigde, assisteerde ze hem bij het maken van catalogi en uitnodigingen voor tentoonstellingen. Toen de bekende pottenbakker Zaalberg in 1937 zijn werk toonde, stelde ze een boekje samen met litho's die alle fasen van de pottenbakkerskunst uitbeelden. Daarnaast bleef ze schilderen en kinderboeken en kindertijdschriften illustreren. Ze had contacten met tekenaars als Johan Braakensiek en David Bueno de Mesquita en met mensen uit de kunstnijverheidswereld.
Tijdens de oorlog zorgde ze ervoor dat haar gezin kon onderduiken en vervalste ze persoonsbewijzen en andere documenten. Na de oorlog hielp ze mee aan de wederopbouw van het interieurbureau Amsterdamse Ateliers voor Binnenhuiskunst. Ze deed veel grafisch werk zoals het ontwerpen en
| |
| |
Uit Het vreemde eendje in de bijt (1923)
druktechnisch begeleiden van catalogi en productfolders voor het bureau van haar man, waaronder de folders van de Finse Arabia-serviezen. Ook vond ze nog tijd om aquarellen, portretten en reisschetsen te maken. In die periode illustreerde ze geen kinderboeken meer. Ze overleed op 22 juli 1960.
| |
Werk
Haar eerste opdrachten kreeg Johanna Coster van de firma Metz & Co. In de jaren twintig ging ze modetekeningen maken voor het tijdschrift Eigen Haard, waarna haar werkterrein zich snel uitbreidde. Ze maakte veel reclametekeningen voor de bekende Sunlight zeep van Levers Zeep Maatschappij uit Vlaardingen. Ook van andere bedrijven, waaronder Gerzon, kreeg ze opdrachten. Ze tekende reclame-advertenties voor kinderkleding en sportkleding, maar ook voor Spijker auto's. In de jaren dertig begon ze voor het tijdschrift Moeder en het dagblad De Telegraaf te werken.
Ze heeft veel illustraties voor school- en jeugdboeken verzorgd, met name in opdracht van uitgeverij Van Goor. Voor deze uitgever maakte ze onder meer een tekening bij het Indische verhaal ‘Wajang Kadjeng’ in Nieuwe Oogst (1922), een bloemlezing voor het lager onderwijs door F.H.N. Bloemink. De tekening bij ‘De weg der zeven vreugdes’ in Gouden Aren (1925), een leesboek voor scholen voor voortgezet onderwijs, is opmerkelijk gestileerd, in vergelijking met de plaat bij ‘Op reis’ uit dezelfde bundel.
Voor Letteren en Kunst, een uitgeverij van het uitgeversgeslacht Cohen, ontwierp ze de band en illustraties van een vijfdelige serie Oude sprookjes uit het land der Grieken (1917). Binnen vierkante kaders tekende ze de taferelen in lichte, fijne lijnen. Werk van haar hand is ook te vinden in diverse jeugdtijdschriften, waaronder het rooms-katholieke Jong Leven (1917-1920) en Jong Nederland dat in 1931 opging in Zonneschijn. Vanaf 1934 verscheen bij dit tijdschrift als speciale bijlage voor kleuters het blad Kiekeboe (opgericht in 1930). Vooral hiervoor heeft Johanna Coster veel geïllustreerd. Ze verzorgde niet alleen plaatjes bij de verhalen, maar ook
| |
| |
titels en decoraties. Voor Filmpjes uit Elfenland (1920) van A. Gass-van der Hoop, een van de delen uit de serie ‘Juweelenuitgaaf’ voor kinderen, uitgegeven door Vroom & Dreesmann, verzorgde ze illustraties en bandontwerp. Het zijn tekeningen in heldere lijnen met een steunkleur.
Haar illustraties voor boeken en tijdschriften voor de jeugd zijn net als haar reclamewerk zorgvuldig getekend, met aandacht voor details. In de discussie over reclame als ‘schreeuw’ of ‘mededeling’ is haar opvatting duidelijk. Uit een interview met E. Liecken in De bedrijfsreklame (1919) blijkt dat ze reclame beschouwde als een mededeling ‘waarvan de illustratie de stimulans is’. Volgens Liecken is het smaakvolle reclame: ‘In verfijning ligt de kracht, ook in de reklame.’ Hij bewondert in haar werk niet alleen de elegantie maar ook het ‘sentiment’.
| |
Stijl en techniek
Wat Liecken in 1919 over haar reclametekeningen schrijft, geldt ook voor haar illustraties uit die tijd. Ze tekende een aantal grote platen in De jongens van Jansen (1919) van H. Schutte. Het zijn fijne pentekeningen, waarin de omgeving van de stad en van het dorp zorgvuldig weergegeven is en de personen een eigen karakter hebben. De kleine plaatjes tussen de tekst zijn grappige tafereeltjes waarin de figuurtjes getekend zijn zonder arceringen en zonder achtergrond. De vrouw met de bezem op de ene pagina zit de jongetjes op de tegenoverliggende
Uit Het vreemde eendje in de bijt (1939)
pagina achterna. Zo maakte ze ook de levendige tekeningetjes in Jan en Zus (1926) van Dien Brinkgreve. In de delen van de Lenie van Heuvel-trilogie van Anna van Gogh-Kaulbach - Een buitenkind (1920), Lente (1921) en De prullemand (1922) - tekende ze grote, zorgvuldig uitgewerkte platen. Haar manier van tekenen in deze boeken vertoont verwantschap met de stijl van Rie Cramer, Sijtje Aafjes en Nelly Spoor.
De plaatjes in Kiekeboe, dat bedoeld was voor kleuters, zijn minder gedetailleerd maar even opmerkelijk van compositie en plaatsing op de pagina. In
| |
| |
haar werk voor tijdschriften maakte ze voor de grijstonen gebruik van een raster.
Hoe haar stijl zich ontwikkelde, is goed te zien bij een vergelijking van de tekeningen die ze voor twee verschillende uitgaven van Het vreemde eendje in de bijt van P.J. Cohen de Vries maakte. De grote platen in de eerste druk uit 1923 zijn fijne pentekeningen, zorgvuldig uitgewerkt, met veel aandacht voor kleding, haardracht, omgeving en interieurs. Johanna Coster had als modetekenares oog voor mode en kapsels en ze heeft die aangepast aan de tijd toen ze het boek opnieuw illustreerde in 1939. Maar dat niet alleen. In de uitgave van 1939 tekende ze heldere lijnen en daarbinnen alleen wat kenmerkende details. De achtergrond werkte ze niet meer volledig uit en duidde ze aan met een paar lijnen. Voor de suggestie van grijstonen gebruikte ze een (corn)raster dat een stippeleffect geeft. Stond op de bandtekening van de eerste uitgave een levendig groepje kinderen afgebeeld, staande voor het gordijn in de kamer - op de uitgave van 1939 is het groepje in een halve kring op de band geplaatst, boven en naast de titel waaronder ook een kleine bijt met een vreemd eendje is afgebeeld. De decoraties van de eerste uitgave ontbreken geheel.
Nog vrijer en losser getekend zijn de illustraties in Huize Roezemoes (1937) van C.Th. Jongejan-de Groot. Coster gebruikte nauwelijks arceringen en de lijnen zijn open, zodat de suggestie van
Uit De jongens van Jansen van H. Schutte
veel beweging ontstaat. Daardoor doen de plaatjes enigszins denken aan de tekeningen van Walter Trier.
Haar ontwerpen voor boekomslagen laten zien hoe ze decoratieve motieven, zo kenmerkend voor de boekbanden uit die tijd, combineerde met een tekening uit het verhaal. Zo'n band ontwierp ze ook voor De jongens van Jansen (1919) van H. Schutte. Het plaatje met de drie jongens, dat midden op de band staat, wordt omgeven door een decoratie met wingerdbladeren. Voor de Lenie ten Heuvel-trilogie van Anna van Gogh-Kaulbach ontwierp ze drie bij elkaar passende banden. Midden op de voorplat een afbeelding, daaromheen decoratieve bloemmotieven en een er bij passende belettering.
Heel anders zijn de bandtekeningen uit 1931 voor een serie klassieke verhalen, bewerkt door Henriëtte Blaauw en geïllustreerd door H. van Noorden. Voor deze reeks, met titels als Tijl Uilenspiegel, De gouden vogel, Aladdin en Robinson Crusoë, ontwierp ze de banden, die wat betreft het ontwerp bij elkaar horen terwijl toch elk verhaal een eigen sfeer heeft. Binnen het kader van
| |
| |
decoraties maakte ze een tekening op de hele band. Met heldere contouren tekende ze op de voorgrond Tijl Uilenspiegel die zijn kunsten als koorddanser vertoont op het marktplein, met op de achtergrond de poort van de stad. De indeling van het ontwerp voor de oosterse verhalen is dezelfde, maar de vorm van de decoraties en de belettering wijkt af van de andere bundels. De prins op de voorgrond richt zijn pijlen op de gouden vogel; net als de gouden appels afgetekend tegen de diepblauwe kleur van de sterrennacht, met een oosters kasteel op de achtergrond.
Het is opvallend, hoe gevarieerd zowel de illustraties als de bandontwerpen van Johanna Coster zijn.
| |
Waardering
Als er al over het werk van Johanna Coster geschreven wordt, is dat met waardering. Toch mist ze de erkenning van een tijdgenoot als Rie Cramer. In De hele Bibelebontse Berg schrijft Reinold Kuipers dat Johanna Coster, net als Bas van der Veer, ‘ten onrechte [is] miskend’. Heeft dit te maken met de bescheiden omvang van haar werk? Ze maakte geen prentenboeken zoals Rie Cramer, maar heeft wel voor destijds veelgelezen kindertijdschriften gewerkt.
Over haar illustraties was men positief, zoals blijkt uit de mening van Anna van Gogh die heel tevreden was met de tekeningen in haar eigen boeken. Het zijn verhalen die toen veel gelezen werden maar nu niet meer zo bekend zijn. Misschien is dat een van de redenen waarom Johanna Coster als tekenares ondergewaardeerd is. Zoals uit het archief van de heer R.M. Cohen blijkt, heeft ze van eigen werk geen tentoonstellingen ingericht maar wel veel gedaan voor andere kunstenaars op het gebied van de kunstnijverheid.
Haar eigen werk werd eigenlijk alleen besproken in De Bedrijfsreklame. Vast staat dat haar veelzijdigheid op zo veel verschillende terreinen in de kunstnijverheid heeft bijgedragen aan de kwaliteit van haar illustraties in kinderboeken en -tijdschriften.
| |
Bibliografie
Keuze uit de door Johanna Coster geïllustreerde jeugdboeken
|
Marie Ovink-Soer, Puck. Gouda, Van Goor Zoonen, 1917. (Canneheuveltjes deel 3) |
Marie Ovink-Soer, Hoe Puck 'n Canneheuveltje werd. Gouda, Van Goor Zoonen, 1920. (Canneheuveltjes deel 4; band van Johanna Coster, illustraties van Sijtje Aafjes.) |
A. Tervooren, Oude sprookjes uit het land der Grieken. Vijf delen. Amsterdam, Letteren en kunst, 1917. |
H. Schutte, De jongens van Jansen. Gouda, Van Goor, 1919. |
A. Gass-van der Hoop, Filmpjes uit Elfenland. s.l., Vroom & Dreesmann, 1920. (Juwelenuitgaaf, Diamantjes nr. 22) |
Anna van Gogh-Kaulbach, Lenie ten Heuvel. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf; deel 1: Een buitenkind (1920), deel 2: Lente (1921), deel 3: De prullemand (1922). |
Wajang Kadjeng, in: Nieuwe Oogst; bloemlezing voor het lager onderwijs door F.H.N. Bloemink; tiende deel voor het zevende leerjaar. Gouda, Van Goor, 1922. |
| |
| |
P.J. Cohen de Vries, Het vreemde eendje in de bijt. 's Gravenhage, Van Goor Zoonen, 1923. (Herziene uitgave: 1939) |
Gerda Horst-van Doorn, Gulden weken. Gouda, Van Goor, 1925. |
De weg der zeven vreugdes; Op reis, in: Gouden Aren: een leesboek voor gymnasia, middelbare scholen en scholen voor voortgezet onderwijs, derde deel, door G.A. Brands en R.W. Lieve. Gouda, Van Goor, 1925. |
Dien Brinkgreve, Jan en Zus; een verhaal voor kinderen van zes tot negen jaar. Gouda, Van Goor, 1926. |
C.Th. Jongejan-de Groot, Huize Roezemoes. Wageningen, Zomer en Keuning's, 1937. |
Bandtekeningen voor klassieke verhalen bewerkt door Henriëtte Blaauw, met illustraties van H. van Noorden. Alkmaar, Kluitman, 1931: Robinson Crusoë, Tijl Uilenspiegel, Aladdin en andere verhalen, Ali Baba en andere verhalen, De gouden vogel en andere verhalen, Klein duimpje en andere verhalen, Sneeuwwitje en andere verhalen, Hans em Grietje en andere verhalen. |
Over Johanna Coster
|
E. Liecken, Johanna Coster. In: De bedrijfsreklame, serie VII, nr. 1. 1919, blz. 8-11. |
Frank Dam, Johanna Coster. In: Boekenpost, jaargang 3 (1995), nr. 17. |
55 Lexicon jeugdliteratuur
februari 2001
|
|