| |
| |
| |
Marianne Colijn
door Marlene Lunter
Foto: Hans Vermeulen
Marianne Colijn is op 11 mei 1922 op het Indonesische eiland Sumatra geboren. Ze stamt uit een gereformeerd nest en was volgens eigen zeggen altijd in de oppositie. De eerste zeven jaren van haar leven bracht ze door in Nederlands-Indië, daarna kwam ze met haar familie naar Nederland. Ze volgde de mms en studeerde enkele jaren Frans. Na enige tijd te hebben gewerkt als secretaresse, ging ze logopedie en foniatrie studeren. Vervolgens had ze als logopediste een eigen praktijk en werkte ze als stemvormingsdocente aan het Instituut voor Taalexpressie van de Rijksuniversiteit Utrecht en de Akademie voor Expressie door Woord en Gebaar, ook in Utrecht.
Aanvankelijk schreef Marianne Colijn alleen artikelen, totdat iemand haar op het idee bracht een boek te gaan schrijven. Eerst dacht ze: ‘Dat kan ik niet’, maar al snel had ze de eerste zin voor Te vuur en te zwaard, de novelle waarmee ze in 1955 debuteerde. Sinds 1975, toen De klap van de boemerang verscheen, schrijft ze voornamelijk voor kinderen.
Twee maal ontving Marianne Colijn de jeugdboekenprijs van de stad Tielt en uitgeverij Lannoo: in 1978 voor Merel Veronika, Wereldkind, in 1984 voor Yo-Ling-Ho, de vliegende vuurtorendraak.
| |
Werk
‘Op een dag kreeg ik een uitnodiging om een vervolgverhaal te schrijven voor een jeugdblad. Ik werd daar eerst een beetje zenuwachtig van, want ik had dat nog nooit gedaan, maar ik vond het ook wel een uitdaging en dus zei ik ja.’ Aldus Marianne Colijn over hoe ze voor de jeugd ging schrijven. Jeugdboeken schrijven doet ze vooral omdat ze het leuk vindt. ‘Ik
| |
| |
heb het gevoel op die manier heel dicht bij mijn gevoel voor duidelijkheid, helderheid, eerlijkheid en openheid te blijven.’
Marianne Colijn vindt een boek goed als het verhaal niet ‘bedacht’, maar echt en eerlijk is. Ze schenkt in haar boeken veel aandacht aan de problemen van de Derde Wereld. Ook relationele problemen komen in haar boeken aan de orde. Terugkerende motieven zijn de dood, discriminatie, eenzaamheid en vriendschap. Haar boeken spelen meestal niet in Nederland en ze vertelt graag twee of meer verhalen tegelijk.
De volwassenen in haar boeken nemen kinderen serieus. Als de kleine Mari-Carmen uit De groene señora (1988) verdrietig is over de dood van een oude dame, wordt ze getroost door Tio Alfonso, een huisvriend, die haar zijn ideeën vertelt over wat er met je gebeurt als je dood bent.
Haar eerste jeugdboek, De klap van de boemerang (1975), gaat over twee jongens die voortdurend met elkaar overhoop liggen. Merel Veronika, Wereldkind (1978) speelt in verschillende landen en vertelt twee verhalen die uiteindelijk samenkomen. De ene verhaallijn gaat over twee arme meisjes in Columbia die overleven door te bedelen en te stelen. Een van hen raakt zwanger en staat haar kindje af. Het andere verhaal vertelt van de Nederlandse familie die het kind adopteert. Marianne Colijn schreef het boek naar aanleiding van de adoptie van een Columbiaans kind in haar vriendenkring.
De groene señora is gesitueerd in een klein Spaans kustdorpje. Opnieuw hanteert Marianne Colijn verschillende verhaallijnen, die dit keer nauw verbonden zijn. Het ene verhaal vertelt over Mari-Carmen, het dochtertje van een café-eigenaar dat graag flamencodanseres wil worden. Maar ze loopt een beetje mank doordat haar been na een breuk niet goed genezen is. Van een oude Ierse dame leert ze dat ze moet doorzetten. De vrouw is met haar dochter, ‘de groene señora’, in het tegelhuis van de pottenbakker komen wonen. De dorpelingen nemen de twee Ierse vrouwen zonder problemen op in hun gemeenschap. De tweede verhaallijn beschrijft hun verleden. Een derde, spannende verhaallijn draait om het tegelhuis. Twee mensen die zich voordoen als toeristen, willen het huis in hun bezit krijgen. Het is veel waard omdat de pottenbakker wereldberoemd is.
In Waarom heb je 't gedaan? (1980) praat de vijftienjarige Annemarie met haar grootvader over het verzet in de Tweede Wereldoorlog. Ze krijgt daardoor niet alleen meer inzicht in het verleden van haar grootvader, maar ook in haar relatie tot haar vriend Eric. Marianne Colijn probeert haar lezers duidelijk te maken waarom mensen destijds in het verzet gingen. ‘Het gaat altijd om waar je voor kiest in je leven, voor recht of onrecht, goed of kwaad. Toen ging het om verzet tegen onder- | |
| |
drukking en discriminatie. En nu? Discriminatie steekt weer de kop op en verweer tegen duisternis en kwaad, kiezen voor het goede, speelt nu evenzeer als toen.’
In Yo-Ling-Ho, de vliegende vuurtorendraak (1985) stelt Marianne Colijn ook discriminatie aan de orde, maar heel anders dan in haar overige boeken: het is een fantasieverhaal. Hoofdpersoon is een vliegend draakje dat door zijn oude chagrijnige moeder niet wordt geaccepteerd omdat hij zo'n rare rooie kop heeft. Vriendschap en hulp krijgt hij van de vogels Witte en Minnie-Ling, eigenlijk dieren die op z'n menu staan. Dankzij spannende avonturen krijgt de schuwe en verlegen Yo-Ling-Ho zelfvertrouwen en leert hij dat hij zich niet hoeft te schamen voor z'n rare kop.
| |
Het Finlandhuis
Voor Het Finlandhuis (1983) koos Marianne Colijn de ik-vorm. Odiel is op vakantie aan de Oostzee en schrijft over haar belevenissen in een dagboek. Ze vertelt ook over gebeurtenissen uit het verleden en overdenkt ze.
Odiel heeft een gehandicapt broertje, Freddie, dat van moeder alle aandacht krijgt. Als hij naar een inrichting gaat, begint moeder te drinken en dat wordt erger als Freddie overlijdt, want nu ‘heeft ze niemand meer’. Odiel, die over deze opmerking veel verdriet heeft, vindt troost bij haar vader en steun bij haar vriend Jan-Hein. Met veel vallen en opstaan probeert moeder
Illustratie van Lidia Postma uit Het Finlandhuis
te stoppen met drinken. Oma Bali, een vriendin des huizes, biedt hulp. Ze gaan met z'n allen op vakantie naar het Finlandhuis. Als moeder zich een keer laveloos drinkt en Odiel bijna is verdronken, vinden moeder en dochter elkaar en kan er een nieuw begin worden gemaakt.
In Het Finlandhuis zit niet veel actie en spanning, het is een verhaal waarin problemen spelen, waarin gedacht en gepraat wordt. Het boek draait om hoe Odiel leert leven met zo'n moeder en met de wetenschap dat ze eigenlijk niet van haar houdt.
| |
Niet bang voor krokodillen
Dit boek uit 1986 gaat over twee arme gezinnen in Indonesië. Het heeft twee verhaallijnen, die dit keer niet samenkomen. De overeenkomst is dat de twee gezinnen familie van elkaar zijn en beide hulp
| |
| |
krijgen via het Foster Parents Plan. Marianne Colijn heeft het leven van de families niet geromantiseerd. Ze beschrijft hoe hard het in werkelijkheid is. De mensen hebben weinig te eten en worden ziek van het drinken uit een meertje dat ook als wc dienst doet. De kinderen moeten net zo hard werken als hun ouders om te overleven.
Sinta, een meisje dat dankzij Foster Parents naar school kan, leert van kakè, haar grootvader, dat ze niet bang moet zijn voor andere kinderen. Dat doet hij door haar de mythe van de kantjil, het kleine dwerghertje, te vertellen. De kantjil plaagt de krokodillen, de grote bekken. Hij wordt bijna door hen verslonden, maar weet zich te redden door z'n slimheid.
Marianne Colijn geeft in dit boek een duidelijke kijk op de javaanse cultuur. Ze vertelt over voorstellingen met wajangpoppen en over guna-guna, zwarte magie. Het boek is geschreven in samenwerking met Foster Parents. Colijn verbleef zes weken in Indonesië en adopteerde zelf een meisje. ‘Mijn doel is om de kinderen in het westen duidelijk te maken hoe kinderen in de Derde Wereld moeten ploeteren voor dingen die hier zo gewoon zijn,’ vertelde ze toen het boek verscheen. ‘Ik hoop dat er zo een stukje solidariteit ontstaat tussen westerse kinderen en kinderen in ontwikkelingslanden. Ik heb bovendien geprobeerd de traditie, godsdienst en cultuur van Indonesië te verwerken in het boek.’
| |
Waardering
Critici hebben veel commentaar op de hoeveelheid informatie die Marianne Colijn in haar boeken stopt; ook de vorm leidt vaak tot opmerkingen. Haar boeken zouden moeilijk zijn door de verschillende verhaallijnen. Het Finlandhuis is moeilijk door de structuur: heden, verleden en overpeinzingen wisselen elkaar af.
Rindert Kromhout over Niet bang voor krokodillen: ‘Wat het werkje zo ingewikkeld maakt, is de overvloed aan informatie. De Nederlandse lezer krijgt te maken met tal van onbekende situaties en begrippen. Moeilijke woorden worden in voetnoten uitgelegd, het bekijken van die betekenissen vertraagt het lezen. [-] Het perspectief wisselt daarbij voortdurend. Kortom, een verhaal waarbij de aandacht van de lezer geen seconde mag verslappen, wil hij het kunnen blijven volgen. Dat ondanks die informatie de vertelling toch redelijk van de grond komt, is verdienstelijk.’ (Volkskrant)
In De groene señora brengt Colijn de verhaallijnen beter samen. ‘Het aardige van het boek is dat ze van deze drie verhalen één verhaal heeft weten te maken. Alles hangt met elkaar samen. Daardoor kom je veel te weten over Mari-Carmen en Eileen. En er is nog iets anders wat het boek heel bijzonder maakt: het is met veel gevoel geschreven. Vooral het verdriet van de oude señora, de moeder van Eileen, maakt veel indruk’ (Helmonds Dagblad).
Over het fantasierijke Yo-Ling-Ho, de vliegende vuurtorendraak oordeelden de
| |
| |
recensenten heel positief. Jan Loovers: ‘Met vaart en humor vertelt Marianne Colijn dit kostelijke drakenverhaal. Ondanks alle nonsens kunnen wellicht kinderen veel in dit drakenverhaal herkennen, zoals bijvoorbeeld bang zijn, je alleen voelen als anderen een grote mond hebben en het hebben van vrienden waar je op aan kunt. Zonder flauw en afgezaagd te worden. De heldere en suggestieve stijl is vlot leesbaar.’ (Het Dagblad)
| |
Bibliografie
Voor volwassenen
|
Te vuur en te zwaard (1955), Spin in de morgen (1960), Nacht zonder ontmoeting (1962), Tekens van leven (1969) Danser op het dak (1994). |
Jeugdboeken
|
De klap van de boemerang. Bussum, Unieboek, 1975. |
Merel Veronika, Wereldkind. Tielt, Lannoo, 1978. |
Waarom heb je 't gedaan? Tielt, Lannoo, 1980. |
Het Finlandhuis. Met illustraties van Lidia Postma. Tielt, Lannoo; Baarn, De Fontein, 1983. |
Yo-Ling-Ho, de vliegende vuurtorendraak. Met illustraties van Petra Talsma. Tielt, Lannoo; Baarn, De Fontein, 1984/1985. |
Niet bang voor krokodillen. Baarn, De Fontein 1986. |
De groene señora. Met illustraties van Henk Kneepkens. Baarn, De Fontein 1988. |
Over Marianne Colijn
|
Marianne Colijn, Marianne Colijn. Tielt, Lannoo, z.j. |
Marita de Sterck (red.), Marianne Colijn. In: Schrijver gezocht. Jeugdboekengids. Encyclopedie van de jeugdliteratuur. Lannoo/Van Holkema & Warendorff, z.j. |
Wieke Goeman-van Randen, ‘Moeilijke’ boeken over kinderproblemen. In: Leeuwarder Courant, 30-4-1984. |
Jan Loovers, Draak om van te houden. In: Het Dagblad, 25-1-1986. |
Gertie Evenhuis, Alcoholiste. In: Trouw, 14-5-1986. |
Petra de Vries, Kinderboek wil begrip kweken Derde Wereld. In: Het Binnenhof, 4-10-1986. |
Gertie Evenhuis, Nooit bang zijn voor grote monden. In: Trouw, 25-2-1987. |
Rindert Kromhout, Indische verhalen. In: de Volkskrant, 3-3-1987. |
E. de Jong, Niet bang voor krokodillen. In: Nederlands Dagblad, 9-3-1987. |
[Anoniem], Mari-Carmen wil de flamenco dansen. In: Helmonds Dagblad, 1-3-1989. |
Selma Niewold, Hekserij en getob met gehandicapt been. In: de Volkskrant, 1-4-1989. |
Ineke Bulte, ‘Als ik lang genoeg “ik” heb gezegd’; over Marianne Colijn. In: Schrijfsters in de jaren vijftig. Redactie: Margriet Prinsen en Lucie Th. Vermij. Amsterdam, Sara/Van Gennep, 1991. |
Joke Linders, Jos Staal, Herman Tromp, Jacques Vos, Marianne Colijn. In: Het ABC van de jeugdliteratuur. In 250 schrijversportretten van Abcoude naar Zonderland. Groningen, Martinus Nijhoff uitgevers, 1995. |
50 Lexicon jeugdliteratuur
juni 1999
|
|