| |
| |
| |
P.J. Cohen de Vries
door Jacques Vos
Pauline Jacoba (Lien) de Vries werd op 10 april 1884 in Amsterdam geboren. Haar vader was handelsagent voor onder andere een textielfabriek in Enschede. Lien was de middelste van drie zusjes. Op 15 april 1900 behaalde ze na een opleiding aan de normaalschool haar onderwijsakte; ze was toen zestien jaar. In juli 1905 trad ze in dienst als onderwijzeres op een Amsterdamse armenschool. Op 20 april 1908 trouwde ze met de muziekonderwijzer Michel Cohen. Het echtpaar verhuisde in 1917 naar Laren en een jaar later naar Hilversum; haar man was inmiddels benoemd tot directeur van de Koor- en Muziekschool in Laren.
Cohen de Vries debuteerde in 1920 als kinderboekenschrijfster met Het Druivejurkje; een sprookje. Ze was nog maar 39 toen ze op 19 april 1923 in Hilversum overleed. In de overlijdensadvertenties stond dat ze stierf na een langdurig lijden. Michel Cohen trouwde daarna met Emma, haar jongere zus. Beiden overleden eind mei 1940.
| |
Werk
In de eerste decennia van de twintigste eeuw verschenen opvallend veel autobiografische publicaties van de hand van onderwijzers en onderwijzeressen. Sommigen van hen blikten daarin terug op hun jeugd, zoals Jan Ligthart in Jeugdherinneringen (1913) en Theo Thijssen in De ochtend van het leven (1941). Anderen verwerkten hun ervaringen in het onderwijs in verhaalvorm, zoals Nel Verschoor-van der Vlis in Fré's meisjesjaren (1931). Hoe het toeging op de kweek- en normaalscholen wordt duidelijk uit boeken als Leen Wouters op de kweekschool (1929) van Arie Pleysier en De klas van twaalf (1926) van Carry van Bruggen. Ook P.J. Cohen de Vries schreef over haar ervaringen in het onderwijs. In de bundel Kinderen uit m'n klas (1922) staan individuele kinderen centraal, in Uit de school geklapt (1923) beschrijft ze algemene schoolsituaties, zoals een totaal verregend vakantiekinderfeest met de boot. De beschreven situaties waren kennelijk zo levensecht, dat recensenten de boeken in onderwijsbladen aanprezen als uitermate geschikt voor meisjes die overwogen om onderwijzeres te worden.
Cohen de Vries heeft in de jeugdliteratuur verschillende genres beoefend: sprookjes en andere korte
| |
| |
verhalen, dierenverhalen, meisjesboeken voor 12- tot 14-jarigen en gedichten en versjes. Toen ze in april 1923 overleed, had ze vijf boeken op haar naam staan, inclusief Kinderen uit m'n klas. Kort daarop, in juni, verscheen Uit de school geklapt. Klaarblijkelijk beschikten haar uitgevers - Van Goor, De Haan en Meulenhoff - over nog meer manuscripten, want in november 1923 verschenen vier jeugdboeken van haar, waaronder Het vreemde eendje in de bijt en Het vacantievriendinnetje. Een jaar later volgde Het sprookje van de witte hei en in 1925 ten slotte zagen enkele bundels met gedichten het licht.
P.J. Cohen de Vries heeft vijf boeken met sprookjes en korte verhalen geschreven. Het Druivejurkje (1920) en Hoe 't zonnetje haar dag besteedde (1923) bevatten elk één sprookje. De andere boeken - Bont allerlei (1921), Vertellingen (1921) en Het sprookje van de witte hei (1924) - zijn een mix van sprookjes en meer realistische verhalen.
Het Druivejurkje bestaat uit twee delen: ‘In het paleis’ en ‘In het Druivenland’. Hoofdpersoon is het danig verwende prinsesje Machteld, dat aan haar ouders en het personeel voortdurend eisen stelt waaraan ze onmogelijk kunnen voldoen. Af en toe wil het aardmannetje dat ze in het bos heeft ontmoet, haar wel helpen, maar als Machteld een druivenjurkje wil hebben, weigert hij. Hij zet Machteld op een hertje dat haar meeneemt naar Druivenland, waar ze bij een oud vrouwtje gaat wonen. Machteld moet het door haar begeerde jurkje verdienen door ‘voor een ander’ te werken. Hoe beter ze haar best doet, hoe meer het jurkje groeit. Uiteindelijk brengt het aardmannetje haar terug naar het paleis. Dan blijkt dat het oude vrouwtje dat zich in Druivenland over haar had ontfermd, eigenlijk een fee is. In 1927 verscheen een Engelse vertaling: The Princess Who Grew.
In Hoe 't zonnetje haar dag besteedde vertelt Cohen de Vries over wat de zon van opkomst tot ondergang zoal waarneemt op de wereld. De zon gaat ‘alleen kijken naar waar het vrolijk is’. Zo ziet ze onder meer een opgewekt, gezellig gezin bij het ontbijt, spelende kinderen op het pleintje van een school, een jonge vlinder die net uit zijn cocon is gekropen, twee bellenblazende meisjes en kinderen die de stoelen van vader en moeder met bloemen versieren omdat ze terugkeren van een lange reis. Met haar warmte troost de zon ook een ziek meisje.
Het sprookje van de witte hei gaat over een prins en een prinsesje die elkaar tijdens een wandeling op de hei uit het oog verliezen - een boze heks heeft het prinsesje in een witte heidestruik veranderd. De prins krijgt hulp van een oude vrouw die hem een toverkannetje geeft waarmee hij een paar dagen iedere ochtend de heidestruik water moet geven. Dit heeft het gewenste effect: de struik
| |
| |
wordt weer prinsesje, ‘en zoo leefden ze verder in voorspoed samen’. Naast het titelverhaal bevat Het sprookje van de witte hei een kort verhaal over een ziek meisje, ‘In 't speelkamertje’.
In zowel dit boekje als in Hoe 't zonnetje haar dag besteedde is sprake van een beeldend en poëtisch taalgebruik, en van een - zoals in veel verhalen van Cohen de Vries - intens natuurgevoel.
Bont allerlei en Vertellingen verschenen beide in de serie ‘Van verre en dichtbij’ en bevatten naast sprookjes ook realistische verhalen. ‘Het rekenboek’ en ‘Een verhaal over een jas’ hebben een gemeenschappelijk thema: als je slordig bent, kan je iets kwijtraken. Zo raakt Lientje haar rekenboek kwijt als ze snel de school uit rent om een verkleedhokje in het zwembad te bemachtigen. Tim laat zijn nieuwe jas op straat achter als hij die als doelpaal heeft gebruikt bij het voetballen. Recensenten oordeelden destijds over het algemeen positief over de bundels. Met name het verhaal ‘De wonderlijke avonturen van Boer Jochem’ uit Vertellingen vond men amusant. Boer Jochem woont met zijn vrouw op een boerderij. Op een koude winteravond vraagt een kabouter of hij in de schuur mag overnachten. Boer Jochem wijst dit verzoek af. Om hem te straffen roept de kabouter dat Jochem honderd jaar zal slapen. Wanneer Jochem weer wakker wordt, beseft hij niet dat er inmiddels honderd jaren zijn verstreken. Hij verwondert zich over de kleding van de mensen die hij ontmoet, schrikt als er auto's voorbij razen, is doodsbang in de trein, snapt niets van telefoneren en het versturen van telegrammen. Wanneer hij bij zijn vrouw in bed kruipt, steunt hij: ‘Ik geloof dat ik wel opnieuw honderd jaar nodig heb, om weer wat op mijn verhaal te komen.’
Het eerste meisjesboek van Cohen de Vries, Jan-Jop, verscheen in 1922. Zoals wel meer schrijvers van jeugdboeken destijds, werkte zij het verhaal uit rond de tegenstelling tussen een kind uit een gegoed en uit een behoeftig milieu. Marjan (‘Jan’) is het arme, Jolma (‘Jop’) het welvarende meisje. De vader van Jan is overleden, moeder moet met haar stof-en-garenwinkeltje de kost zien te verdienen. Van haar voogd mag Jan naar de hbs, waar ze Jop ontmoet. De twee sluiten een innige vriendschap. Niet alleen wat het milieu, maar ook wat het karakter betreft, bestaan er grote verschillen tussen beide meisjes. Jan is heel ernstig, Jop daarentegen is een springerige wildebras. Jan voelt zich helemaal thuis in het gezin van Jop, het is er gezelliger dan in het donkere huiskamertje achter de winkel van haar moeder. Ze merkt niet dat moeder er steeds slechter gaat uitzien, onder andere doordat Jan voortdurend afwezig is. Ze gaat bijvoorbeeld twee weken met Jops familie logeren in Laren. Wanneer moeder ernstig ziek wordt, beseft Jan
| |
| |
dat ze haar verwaarloosd heeft. Ze besluit van school te gaan om voor haar moeder te zorgen. Gelukkig grijpt haar voogd in: hij zorgt ervoor dat moeder het winkeltje kan verkopen en gaat haar financieel steunen, zodat Jan op school kan blijven.
In Het vacantievriendinnetje is van financiële problemen geen sprake, in tegendeel. De zusjes Tip en Els wonen in een mooi, groot huis in Laren. Wanneer ze horen dat de buren - een ouder echtpaar - een logeetje krijgen, zijn ze in de veronderstelling dat dit een meisje is, mogelijk een vakantievriendinnetje. Maar het is een jongen, Piet. Toch hebben ze met z'n drieën een prima vakantie: ze spelen indiaantje, verbouwen de deftige kamer van de buren tot een soort tennisbaan, zitten achter de konijnen aan en maken met vader en moeder een autotocht naar Arnhem. Opvallend is dat Cohen de Vries ook in dit boek blijk geeft van een grote kennis van en liefde voor de natuur.
Kleine Mieuw en groote Kees (1923) is bestemd voor lezers van 6 tot 9 jaar. Hoofdfiguren in dit verhaal zijn een jong poesje, Mieuw, die haar naam dankt aan het feit dat ze geen miauw kan zeggen, en de hond Kees. Het verhaal beschrijft Mieuws ontwikkeling van kitten tot een min of meer volwassen poes. De wijze en bedaarde Kees is haar toeverlaat: indien nodig waarschuwt hij haar voor de gevolgen van haar gedrag, zoals klappen van de huishoudster Sien. Het verhaal toont dat Cohen de Vries
Illustratie van Bas van der Veer uit Kleine Mieuw en groote Kees
| |
| |
nauwkeurig het gedrag van een jong poesje heeft geobserveerd. In ieder geval wordt duidelijk dat je een opgroeiende poes niet zonder gevolgen buiten kunt laten lopen: aan het einde van het verhaal ligt Mieuw met drie kleintjes in haar mandje.
Soms bevatten de boeken met korte verhalen, zoals Bont allerlei, gedichten. Twee jaar na de dood van Cohen de Vries verschenen in twee delen haar gebundelde kindergedichten: Vroolijke rijmpjes en Fleurige versjes. Eigenlijk is er sprake van vier bundels, van beide boekjes verschenen namelijk twee versies. Een versie met uitsluitend teksten (én illustraties van Rie Cramer) en een versie waarin de teksten door haar echtgenoot op muziek zijn gezet voor piano: Vroolijke wijsjes en Fleurige liedjes. In haar poëzie bleef Cohen de Vries dicht bij de leef- en belevingswereld van haar jonge lezers. Ze dicht bijvoorbeeld over het haantje dat bang is voor poezen, over moedertje spelen, over een kabouterhuisje en over het lievelingsplekje in het bos waar je heerlijk languit op het mos kunt liggen. Haar gedichtjes hebben een lievig karakter, wat deels het gevolg is van veelvuldig gebruik van verkleinwoorden.
| |
Het vreemde eendje in de bijt
Het enige boek van P.J. Cohen de Vries dat na de Tweede Wereldoorlog nog een herdruk beleefde (derde druk in 1958) is het verhaal over Nora. In een mooie wijk van Arnhem woont het gezin Wesseling: vader, moeder, twee jongens en twee meisjes. Op een dag krijgt meneer Wesseling een brief van zijn broer, die naar de VS is vertrokken. Hij schrijft dat de zaken slecht gaan en dat hij de kostschool van zijn dochter Nora niet meer kan betalen. Of zijn broer haar tijdelijk in zijn gezin wil opnemen.
Nora is verbaasd als ze hoort dat ze een oom heeft die haar meeneemt naar zijn gezin. Ze is wel blij dat ze de duffe kostschool kan verlaten, maar vraagt zich af of ze wel door haar familie zal worden geaccepteerd. Ze is nogal stil en trekt zich het liefst terug op haar kamertje, dat eigenlijk beloofd was aan Truus, de oudste dochter van haar oom. Haar schuwheid en schuldgevoel nemen toe als ze oom aan zijn kinderen de betekenis van ‘een vreemd eendje in de bijt’ hoort uitleggen. Ze denkt dat deze uitdrukking ook op haar kan slaan. Niet alleen wat betreft haar positie in het gezin van haar oom, maar ook op school, waar blijkt dat ze een flinke achterstand heeft opgelopen. Gaandeweg krijgt Nora het meer naar haar zin, voelt ze zich deel van het gezin. Als haar vader schrijft dat het beter gaat met zijn zaken en dat hij haar over een jaar zal komen ophalen, is ze dan ook niet blij.
Maar het noodlot slaat toe: oom ontvangt een telegram uit de VS waarin staat dat zijn broer ten gevolge van een val van zijn paard is overleden. Nora raakt in paniek en loopt
| |
| |
weg. Ze vlucht een bos in waar ze wordt overvallen door een onweersbui en flauwvalt. Als ze gevonden is, blijkt dat ze een gevaarlijke longontsteking heeft opgelopen. Door een gesprek met de oma van haar neefjes en nichtjes leert Nora haar lot accepteren. Oma vertelt haar dat er maar één ding op de wereld is waar je ondervonden liefde mee kunt vergoeden en dat is: wederliefde. Oom en tante adopteren haar. Oom belooft dat ze naar de kweekschool mag om onderwijzeres te worden.
| |
Waardering
P.J. Cohen de Vries werd met name geprezen om de twee boeken waarin ze verslag doet van haar ervaringen in het onderwijs. Van Kinderen uit m'n klas (1922) verscheen in 1933 een vijfde druk, Uit de school geklapt (1923) bracht het tot drie drukken. Het is opvallend dat niet alleen recensies verschenen in specifieke onderwijsbladen en tijdschriften voor opvoeders, maar ook in kranten en tijdschriften als De Telegraaf, Het Vaderland, NRC en Haagsche Post. De Bredasche Courant schreef in 1923 bijvoorbeeld over Uit de school geklapt: ‘Wat een warme hartelijkheid voor het kind en wat een diep inzicht in het kinderleven’. Merkwaardig genoeg prijkten deze ooit hoog geprezen boeken na de Tweede Wereldoorlog niet meer op de lijstjes met verplichte literatuur voor de kweekscholen, dit in tegenstelling tot Jeugdherinneringen van Jan Ligthart.
Ook als schrijfster van kinder- en jeugdliteratuur is Cohen de Vries vergeten. Daalder noemt haar in zijn handboek Wormcruyt met suycker (1950) slechts terloops, als auteur van Kleine Mieuw en Groote Kees (1923). Hendrik Van Tichelen daarentegen is in Over Boeken voor kindsheid en jeugd (1952) vol lof over verschillende van haar boeken. Kleine Mieuw en Groote Kees is volgens hem een voorbeeld van een verhaal dat een modeluitbeelding geeft van het kinder- en dierenleven. De sprookjes van Cohen de Vries duidt hij aan met het predicaat ‘delicaat’. Over Het vreemde eendje in de bijt (1923) merkt hij op dat ‘men nu nog met bijzondere waardering over dit boek gewaagd’.
Over het algemeen werden de kinder- en jeugdboeken van Cohen de Vries indertijd welwillend besproken. Over haar debuut Het Druivejurkje (1920) schrijft een recensent in Het Vaderland: ‘Deze schrijfster kent de kinderziel door en door. Zij spreekt tot het kind in eigen taal, weet op welke wijze zij de kleine lezers weet te boeien. Dit boekje zullen ze herhaaldelijk lezen en ze zullen het bewaren als een kostbaar bezit’. Positief is men ook over de korte verhalen en sprookjes die Cohen de Vries schreef na haar debuut. Bont allerlei (1921) en Vertellingen (1921) worden in besprekingen ‘zeer geschikt voor het kleine grut’ genoemd. Bij de opening van een tentoonstelling in het Museum
| |
| |
voor Ouders en Opvoeders in Rotterdam hield Christine Doorman in 1929 een lezing over het sprookje door de eeuwen heen, waarbij zij ook aandacht schonk aan het moderne sprookje. Op de eerste plaats staat volgens haar Ida Heijermans, maar ze is ook zeer te spreken over mej. (!) Cohen de Vries en noemt als voorbeelden Het Druivejurkje, Hoe 't zonnetje haar dag besteedde (1923) en Het sprookje van de witte hei (1924).
Ook over haar boeken voor oudere kinderen was het oordeel van de recensenten positief. De bespreking in NRC bij het verschijnen van haar eerste meisjesboek Jan-Jop (1922) begint met de vaststelling dat Cohen de Vries die ‘meermalen haar fijn inzicht in de kinderziel heeft getoond’, nu een kostelijk meisjesboek heeft geschreven, ‘een frisch boek, in lach en ernst’. De recensent van Het Vaderland acht Het vacantievriendinnetje (1923) ‘een allerliefste beschrijving van het kinderleven’. In hetzelfde artikel schenkt hij aandacht aan Kleine Mieuw en Groote Kees, ‘een gevoelige vertelling van het wedervaren van hond en kat in hetzelfde huisgezin’.
Over de postuum verschenen poëziebundels schreef de recensent van Het Vaderland dat de illustraties van Rie Cramer snoezig zijn, ‘maar van de versjes kan niet altijd hetzelfde worden gezegd’. Sommige gedichten worden zelfs als ‘onbenullig’ gekwalificeerd, zoals ‘De kindertjes uit Luilekkerland’. Uitgerekend dat gedicht namen Anne de Vries en Gerrit Komrij op in hun bloemlezingen uit de Nederlandse kinderpoëzie.
| |
Bibliografie
Voor volwassenen
|
Kinderen uit m'n klas (1922); Uit de school geklapt (1923). |
Kinder- en jeugdboeken (proza)
|
Het Druivejurkje. Met illustraties van Rie Cramer. Utrecht, W. de Haan, 1920. |
Bont allerlei. Met illustraties van A. Broekman-Klinkhamer en F. Langeler. Amsterdam, H. Meulenhoff, 1921. |
Vertellingen. Met illustraties van A. Broekman-Klinkhamer en F. Langeler. Amsterdam, H. Meulenhoff, 1921. |
Jan-Jop. Met illustraties van Rie Cramer. Utrecht, W. de Haan, 1922. |
Het vreemde eendje in de bijt. Met illustraties van Johanna Coster. Gouda, G.B. van Goor Zonen, 1923. |
Hoe 't zonnetje haar dag besteedde. Met illustraties van Rie Cramer. Utrecht, W. de Haan, 1923. |
Kleine Mieuw en Groote Kees. Met illustraties van Bas van der Veer. Den Haag, G.B. van Goor Zonen, 1923. |
Het vacantievriendinnetje. Met illustraties van Rie Cramer. Utrecht, W. de Haan, 1923. |
Het sprookje van de witte hei. Met illustraties van Rie Cramer. Utrecht, W. de Haan, 1924. |
Vroolijke rijmpjes. Met illustraties van Rie Cramer. Utrecht, W. de Haan, 1925. |
Vroolijke wijsjes. Met illustraties van Rie Cramer. Utrecht, W. de Haan, 1925. |
Fleurige versjes. Met illustraties van Rie Cramer. Utrecht, W. de Haan, 1925. |
Fleurige liedjes. Met illustraties van Rie Cramer. Utrecht, W. de Haan, 1925. |
| |
| |
Bloemlezingen (keuze)
|
Hoe Klaas een hond kreeg. In: Het Sint Nicolaasboek. Met illustraties van Freddie Langeler. Amsterdam, H. Meulenhoff, 1922. |
Anne de Vries, Van Alphen tot Zonderland. Amsterdam, Querido, 2000. |
Gerrit Komrij, De Nederlandse kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten. Amsterdam, Prometheus, 2007. |
Over P.J. Cohen de Vries
|
[Anoniem], Bespreking van Het Druivejurkje. In: Het Vaderland, 30-11-1920. |
K.d.R.] Nieuwe uitgaven. In: Het Vaderland, 11-1-1922. (Over Bont allerlei en Vertellingen) |
[Anoniem], Over Jan-Jop. In: NRC, 14-10-1922. |
[Anoniem], Het Sint Nicolaasboek. In: Het Vaderland, 30-11-1922. (bespreking) |
[Anoniem], In memoriam Mevrouw P.J. de Vries. In: Het Vaderland, 21-4-1923. |
[Anoniem], Mevrouw P.J. de Vries overleden. In: NRC, 22-4-1923. |
[Anoniem], Boekbeoordeling. In: Het Centrum, 11-6-1923. (Over Uit de school geklapt) |
[Anoniem], Voor Sinterklaas. In: Het Vaderland, 17-11-1923. (Over Uit de school geklapt) |
[Anoniem], Over Het vacantievriendinnetje en Kleine Mieuw en Groote Kees. In: Het Vaderland, 23-11-1923. |
[Anoniem], In alle bladen mooi beoordeeld. In: NRC, 28-11-1923. (Over Kinderen uit m'n klas en Uit de school geklapt) |
[Anoniem], Voor de jeugd. In: NRC, 4-10-1924. (Over Het sprookje van de witte hei) |
[Anoniem], Voor de Sint Nicolaas-tafel. In: Het Vaderland, 25-11-1925. (Over Fleurige versjes en Vroolijke rijmpjes) |
[Anoniem], Museum voor ouders en opvoeders. In: NRC, 10-11-1929. (Verslag lezing door Christine Doorman) |
D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker. Schiedam, Interboek International, 1976, blz. 172. (Eerste druk: Amsterdam, De Arbeiderspers, 1950.) |
Hendrik Van Tichelen, Over boeken voor kindsheid en jeugd. Antwerpen, Uitgeverij Ontwikkeling, 1952, blz. 30, 120, 187, 188. |
M. de Bois-Reymond, Onderwijsideologieën. In: Comenius, jaargang 3 (1983), blz. 44-71. |
Jacques Vos, Een schrijvende schooljuf: P.J. Cohen de Vries. In: Boekenpost, jaargang 19 (2011), blz. 37-39. |
96 Lexicon jeugdliteratuur
oktober 2014
|
|