Margareta Geertruy de Cambon-van der Werken
door Hans Groot
Margareta van der Werken werd op 29 september 1734 in Gouda geboren als dochter van de remonstrantse dominee Jan van der Werken en Alieda Holthenius. Zij trouwde met een Franse militair, Jacques-Louis de Ricateau Boncam de Cambon, in 1759. Uit dit huwelijk werd Jean Jacques de Cambon (1763) geboren, die misschien niet toevalligerwijs naar zijn grootvader en vader én naar Rousseau genoemd werd. Waar en wanneer de schrijfster overleden is, is niet bekend.
Margareta de Cambon-van der Werken publiceerde tussen 1756 en 1796. Zij is een van die achttiende-eeuwse schrijvers en schrijfsters over wier leven weinig of niets bekend is, terwijl zij toch een uitgebreid en gevarieerd oeuvre heeft nagelaten en zelfs enige populariteit gehad moet hebben. Zij was lid van het bekende Haagse en Leidse dichtgenootschap en op de eerste plaats dichteres. Daarnaast schreef en vertaalde zij toneelstukken. Haar politieke pamfletten (soms ook in dichtvorm) en geschiedkundige werken doen haar kennen als een vurig orangiste.
Van haar hand zijn drie kinderboeken verschenen: De kleine Grandisson (1782), De kleine Klarissa (1790) en Maria en Carolina (zonder jaar, vermoedelijk 1796 of kort daarna). De ondertitels van deze romans zijn duidelijk genoeg over de bedoelingen van de auteur en de thematiek waarin zij die bedoelingen heeft gegoten: de gehoorzaame zoon en de opvoeding door voorbeelden. (Zie ook de verwijzing naar de jeugdheld Grandison uit Samuel Richardsons roman.) In plaats van in een opvoedkundig traktaat de ouders toe te spreken, richt zij zich rechtstreeks tot de opvoedelingen met fictieve situaties, omdat ‘een denkbeeldig voorbeeld van deugt ligt meerder zoude vermogen [dan] schoolswyze lessen’ (De kleine Grandisson, Voorrede). Toch is de fictieve draad in deze kinderromans vrij dun en heeft de opvoedkundige les de boventoon. Deze is er een van algemeen-christelijke aard, uitgewerkt in een serie opvoedingssituaties die de belangrijkste deugden moeten illustreren: gehoorzaamheid, eerbied voor ouderen, ouderliefde, liefdadigheid, liefde voor de natuur, leergierigheid, ontzag voor de schepper, bescheidenheid, enz.
Blijkens de situering van de verhalen richt de schrijfster zich tot kinderen uit de gegoede burgerij en hoger (buitenlandse reizen, landhuizen en gouverneurs). Kinderen uit andere