| |
| |
| |
F.H.N. Bloemink
door Jacques Vos
Frederik Hendrik Nicolaas Bloemink werd op 21 januari 1886 in Gouda geboren als zoon van een adjudant-apotheker. Kort na zijn geboorte verhuisde het gezin naar Delft. In 1905 behaalde Bloemink de onderwijzersakte, drie jaar later gevolgd door de hoofdakte. Vanaf 1907 was hij onderwijzer op een openbare lagere school in Den Haag. Na een aantal keren bij een sollicitatie naar die functie te zijn afgewezen, onder andere in Delft en Den Haag, werd hij in november 1917 benoemd tot hoofd van een openbare lagere school in Leiden.
In 1911 verscheen zijn eerste jeugdboek, Twee avontuurlijke jongens. In hetzelfde jaar debuteerde Bloemink met de eerste delen van Veldbloemen, een serie leesboekjes voor de lagere school, als auteur/samensteller van schoolboeken.
In Leiden speelde hij ook een rol in de politiek en in het culturele leven van de stad. Zo voerde de dilettantentoneelvereniging Literis Sacrum blijkens een krantenartikel uit 1925 bijvoorbeeld het door hem geschreven toneelstuk Spel van liefde op.
Net als veel andere schoolhoofden uit die tijd ging Bloemink met vervroegd pensioen. Kort daarna overleed hij op 31 mei 1947 in Leiden.
| |
Werk
Bloemink was vooral actief als schrijver en samensteller van series boekjes voor het leesonderwijs. Zijn uitgever, Van Goor, richtte zich met leesboekjes ook op de algemene markt en soms was Bloemink daar als auteur en/of redacteur bij betrokken. Hij heeft slechts twee volwaardige jeugdboeken gepubliceerd: zijn debuut en De lotgevallen van een garde d'honneur (1913), gebaseerd op een dagboek uit een familiearchief.
De hoofdpersonen in Twee avontuurlijke jongens (1911) zijn Ernst Godering en Bas Stüf. Ernst is van het tweetal de welgestelde, Bas de armlastige; zijn moeder is weduwe. De jongens doen niets liever dan indiaantje spelen. De ideeën hiervoor doen ze op uit boeken die ze lenen in het bibliotheekje van meneer Waverman, door de jongens Witte Bison genoemd. Vader Godering vindt dat het indiaantje spelen maar afleidt van de ernst des levens. Hij verbiedt zijn zoon om bij Waverman op bezoek te gaan, daar boeken te lenen en naar diens verhalen te luisteren.
| |
| |
Bas en Ernst gaan een paar dagen zeilen, zonder hun ouders hiervan op de hoogte te brengen. Ernst moet daarna voor straf van school en op kantoor gaan werken. Bas belandt in een weeshuis, als zijn moeder sterft. De jongens besluiten weg te lopen en naar Amerika te vertrekken, waar meneer Waverman op zoek is naar zijn familie. Ze komen niet ver en worden weer naar respectievelijk kantoor en weeshuis gestuurd. Uit het naschrift blijkt dat het goed afloopt met hen: Bas krijgt een baan als journalist en Ernst wordt procuratiehouder.
Veel succes had Bloeminks eersteling niet: pas in 1930 kwam er een tweede druk. Wel succesvol was Alleen op de wereld (1919), de vertaling - in feite bewerking - die hij samen met zijn echtgenote, J.M. Bloemink-Lugten, maakte van Hector Malots klassieker Sans famille (1878). In 2011 verscheen hiervan de 91ste druk.
De voor de algemene markt bestemde serie Voor 't kleine volkje richtte zich blijkens het voorwoord op kinderen die ongeveer een jaar op school zitten. Er zijn verhalen en gedichten in opgenomen van destijds bekende auteurs als Marie Leopold, Henriette Dietz en W.G. van de Hulst. Ze zijn eenvoudig van vorm en inhoud. Ook Bloemink heeft bijdragen geleverd aan deze serie, bijvoorbeeld Blijde mei (1915), Lentedagen (1916) en Sprookjes (1924). Blijde mei bevat versjes voor kinderen. In het sprookjesboek vertelt Bloemink bekende sprookjes na, zoals ‘De gelaarsde kat en ‘Zwaan kleef aan’. Het verhaal over de gelaarsde kat is in dialoogvorm geschreven en gebaseerd op een bewerking van het sprookje door collega schoolmeester Leonard Roggeveen. Lentedagen behoort tot het genre familieverhalen. Bloemink vertelt in dit boekje over de dagelijkse gebeurtenissen in een nagenoeg ideaal gezin: vader, moeder en de kinderen Frits en Nellie; later komt er nog een broertje bij. Spannend wordt het wanneer het gezin gaat verhuizen en de kinderen afscheid moeten nemen van hun vriendjes en vriendinnetjes en van de school.
De serie Om zelf te lezen bestaat uit tien deeltjes, alle geschreven door Bloemink. De eerste zes verschenen in 1927, de overige vier een jaar later. Net als de serie Voor 't kleine volkje zijn de boekjes bestemd voor de algemene markt; als de kinderen op school redelijk hebben leren lezen, kunnen zij hun leesvaardigheid ook thuis toepassen. De boekjes bevatten over het algemeen korte verhaaltjes die van een eenvoudiger niveau zijn dan die uit de serie Voor 't kleine volkje.
Nog simpeler zijn de boekjes voor ‘kleuters die leren lezen’ uit de serie Benjamin bibliotheek (1934). Door de prijs - 10 cent per boekje - was de serie toegankelijk voor een breed publiek. Bloemink heeft zelf acht deeltjes voor zijn rekening genomen, onder meer Riet en Ied en Een vreemd avontuur (beide uit 1934).
| |
| |
Van 1930 tot 1934 zat hij in de redactie van het jeugdblad Kiekeboe. In 1935 werd dit tijdschrift opgenomen in Zonneschijn (1925-1940). Beide bladen hadden een neutrale signatuur.
In het begin van de jaren twintig maakte Bloemink een enkele keer gebruik van het pseudoniem Janny de Bloeme. Onder deze naam verscheen bijvoorbeeld in 1921 zijn vertaling/bewerking van The Waterbabies (1863) van Charles Kingsley. Hij gebruikte het pseudoniem niet bij zijn bewerking, samen met C.S. Jolmers, van een aantal door Cilia Stoffel vertaalde dierenverhalen van William J. Long, bestemd voor het lager onderwijs. Overigens beperkte die bewerking zich hoofdzakelijk tot het inkorten van te lange zinnen.
Het gros van de boeken of boekjes waarvan Bloemink de schrijver of redacteur was, verscheen bij Uitgeverij G.B. van Goor. Sporadisch werkte hij ook voor andere uitgevers. Zo was hij onder meer redacteur van de serie Sijthoff's historische bibliotheek voor de jeugd (1925-1927).
| |
Boekjes voor het onderwijs
Bloemink is in onderwijsland vooral bekend geworden door zijn uitgebreide leesmethodes Oogst en Nieuwe Oogst, die tot ver na de Tweede Wereldoorlog zijn gebruikt. Daarnaast stelde hij in 1913 in samenwerking met de hoofdonderwijzer E. Vrieze een bloemlezing uit de historische kinderlectuur samen: Geschiedkundig leesboek. In deze boekjes staan fragmenten uit jeugdboeken van bijvoorbeeld P. Louwerse, E. Molt, C. Joh. Kieviet, S. Abramsz, Joh. H. Been, en P.J. Andriessen.
Het eerste deel van de serie Oogst kwam in 1915 op de markt, een jaar later gevolgd door vier zogeheten voorlopertjes. In 1920 verscheen de serie Oogst voor de kleintjes. En of het nog niet genoeg was: in 1920 bracht Van Goor de eerste delen van de serie Nieuwe oogst uit (inclusief Nieuwe oogst voor de kleintjes). In 1928 volgde Ik kan al lezen.
De deeltjes voor de hogere klassen bevatten voor een deel fragmenten uit jeugdboeken die Van Goor voor de algemene markt uitbracht. Vaak werden ook de illustraties overgenomen. Omdat de uitgever veel waarde hechtte aan goed verzorgde boeken, ging het daarbij om gerenommeerde illustratoren, zoals Berhardina Midderigh-Bokhorst, Sijtje Aafjes, Bas van der Veer en Johanna Koster.
Bloemink was ook redacteur van een serie leesboeken, De klassebiliotheek. Elk boekje bevat een doorlopend verhaal van indertijd bekende auteurs als P.J. Cohen de Vries, Marie Leopold, David Tomkins, Marie van Zeggelen, Cor Bruijn en Cor van Ossenbruggen.
Verwant aan de leesboekjes zijn de twee deeltjes Opzegverzen voor de lagere school, die in 1921 verschenen. Ook voor het voortgezet onderwijs heeft
| |
| |
Bloemink een leesboekje samengesteld: Twintig Nederlandse auteurs: een leer- en leesboek voor U.L.O.-scholen en andere scholen voor voortgezet onderwijs (1924).
| |
De lotgevallen van een garde d'honneur
In 1913 was het honderd jaar geleden dat er een einde kwam aan de Franse bezetting; Nederland werd toen een zelfstandig koninkrijk onder Willem I. Ter gelegenheid van dit ‘jubeljaar’ verscheen bij Uitgeverij Van Goor het boek De lotgevallen van een garde d'honneur. De bekende pedagoog Jan Ligthart beschreef het als volgt: ‘Een royaal groot-kwarto uitgave, dik papier, fikse letter, ruime druk - een heerlik boek om voor je te leggen, open te slaan, en te lezen zonder bril.’
Het boek bevatte pentekeningen van J. Hoynck van Papendrecht, specialist op het gebied van militaire kostuumtekeningen. De tekst was geschreven door Bloemink. Hij maakte hierbij gebruik van het dagboek van J.Th. Cremer, dat was aangetroffen in het archief van de familie Cremer. Het dagboek vertelt over de gebeurtenissen die Cremer als garde d'honneur gedurende de periode 1813-1814 meemaakte in het leger van Napoleon. Bloemink heeft in de hoofdstukken 1 en 2 een aantal officiële stukken (onder meer de oproep) uit het dagboek overgenomen.
Het verhaal wordt verteld in de ikvorm. Bij Bloemink heet de verteller Frits Kramer. Op een dag krijgt hij het bericht dat hij zich moet melden bij de prefect van het departement Boven-IJssel om gekeurd te worden voor het elitekorps van het Frans-Nederlandse leger. Napoleon verplichtte zonen uit rijke families toe te treden tot dit korps. Allereerst om zijn leger te versterken, maar ook om belangrijke gijzelaars in zijn macht te hebben. Ondanks pogingen van vader Kramer om zijn zoon uit Franse dienst te houden, wordt Frits ingelijfd.
Aanvankelijk heeft hij het niet eens zo slecht. Hij moet een lange tocht naar Duitsland maken, maar tot vijandelijkheden komt het niet en hij heeft geld genoeg om tijdens de mars in goede herbergen te overnachten. Wel vindt Frits het jammer dat hij tot een Frans, en niet tot een Nederlands korps behoort. De situatie verandert drastisch als Nederland in november 1813 onafhankelijk wordt. De Nederlandse soldaten moeten hun paard en wapens inleveren en worden vanaf dat moment als krijgsgevangenen beschouwd. Frits gaat van de ene naar de andere gevangenis. Pogingen om te ontsnappen lopen op niets uit. Pas als Napoleon definitief verslagen is, krijgt hij zijn vrijheid terug en kan hij naar huis.
In 1922 verscheen een tweede druk. Bij de vierde druk - in 1953 - werd het boek opgenomen in de serie Oud Goud van P. de Zeeuw J.
| |
| |
Illustratie van J. Hoynck van Papendrecht uit De lotgevallen van een garde d'honneur
Gzn. In deze serie verschenen ‘verhalen uit vroeger tijden’, die ‘opnieuw aan Neerlands jeugd’ werden verteld.
| |
Waardering
In de belangrijkste overzichtswerken van de Nederlandstalige jeugdliteratuur komt Bloemink nauwelijks voor. Daalder noemt hem op drie plaatsen in Wormcruyt met suycker (1976). In zijn overzicht van 1900-1920 schrijft hij: ‘Van Buul, Trelker, Bottema en Bloemink zijn in en buiten de school bezig met het schrijven en tekenen voor kinderen op een wijze als het nog maar zelden was geschied.’
Jan Ligthart is in zijn bespreking van De lotgevallen van een garde d'honneur (1913) niet alleen positief over de vormgeving, maar ook over de manier waarop Bloemink de inhoud van het dagboek van J.Th. Cremer in zijn verhaal heeft verwerkt. Enthousiast is hij vooral over de tweede helft, nadat de Nederlanders hun wapens hebben moeten inleveren. Over de voorgaande hoofdstukken oordeelt hij dat ‘de fantasie van de auteur in haar vrijheid van beweging wat belemmerd wordt door de kroniek der feiten’. Een recensie in Nieuws van de dag voor Nederlands Indië is aanmerkelijk minder lovend. De laatste zin laat aan duidelijkheid niets te wensen over: ‘Het belang van het lezers-publiek is [-] met de verschijning van dit boek evenmin ge- | |
| |
diend als de nagedachtenis van den oorsponkelijken auteur. De grootste aantrekkelijkheid zijn de plaatjes.’
De ‘vertaling’ door Bloemink en zijn vrouw van Sans famille is tot in de 21ste eeuw herdrukt. In 1999 verscheen een nieuwe - zeer gewaardeerde - vertaling van Malots boek door August Willemsen. Bea Ros komt in een vergelijking tot de conclusie dat bij het echtpaar Bloemink eerder sprake is van een bewerking dan van een integrale vertaling. Er zijn geen episodes weggelaten, maar de Bloeminks dikken het verhaal over de hele linie in. In de oorspronkelijke tekst is nogal eens sprake van wat Ros ‘reflectieve passages’ noemt, door de Bloeminks zijn deze stelselmatig geschrapt. Veel gedeeltes zijn volgens Ros te karakteriseren als een slap en kinderachtig aftreksel van de oorspronkelijke tekst. (Literatuur zonder leeftijd).
De leesboekjes voor jonge kinderen, bestemd voor de algemene markt, werden over het algemeen positief besproken. Over Lentedagen (1916) schreef het Rotterdams Nieuwsblad in 1924: ‘Wie dit boek eenmaal heeft doorgebladerd, rust niet voor zijn eigen meisje of jongen het in bezit heeft.’ Het Vaderland noteerde over de boekjes van Bloemink in de serie Om zelf te lezen: ‘Voor kinderen die pas hebben leren lezen op school en die graag meer willen lezen voor hun plezier thuis, zijn deze boekjes werkelijk een uitkomst.’ Beide series werden meermalen herdrukt. De Friese Koerier maakte er nog in 1969 melding van dat de bibliotheek in Ooststellingwerf de serie Om zelf te lezen had aangeschaft. In hetzelfde jaar kwam in de leeszaal in Heerenveen ook de serie Ik kan al lezen op de boekenplanken.
Wanneer een serie leesboekjes positief werd ontvangen in het onderwijs, konden uitgever en samensteller(s) daar lang plezier van hebben. Tot ver in de jaren zestig schaften scholen deeltjes van Oogst en Nieuwe Oogst aan. De vier deeltjes van de serie Nieuwe Oogst voor de kleintjes werden zelfs in 1980 nog herdrukt.
| |
Bibliografie
Keuze uit de kinder- en jeugdboeken
|
Twee avontuurlijke jongens. Met illustraties van O. Verhagen. Gouda, Uitgeverij G.B. van Goor, 1911. |
De lotgevallen van een garde d'honneur (1813-1814); bewerkt naar gegevens uit een familie-archief. Met illustraties van J. Hoynck van Papendrecht. Gouda, Uitgeverij G. B van Goor, 1913. |
Blijde mei. Met illustraties van B. Midderingh-Bokhorst e.a.. Gouda, Uitgeverij G. B van Goor, 1915. |
Lentedagen. Met illustraties van B. Midderingh-Bokhorst. Gouda, Uitgeverij G.B. van Goor, 1916. |
Sprookjes. Met illustraties van A.J. van 't Hoff. Gouda, Uitgeverij G.B. van Goor, 1924. |
Sinterklaas en vele andere vertellingen. Met illustraties van Sijtje Aafjes. Gouda, Uitgeverij G.B. van Goor, 1926. |
| |
| |
De vreemde gast. Met vele gekleurde platen [namen illustratoren niet genoemd]. Gouda, Uitgeverij G.B. van Goor, 1927. Uit de serie ‘Om zelf te lezen’ (eerste serie). Andere titels uit deze serie (keuze): Wim en de maan, Teddy, Paljas en de bij. |
Kees en Moor. Met vele gekleurde platen [namen illustratoren niet genoemd]. Gouda, Uitgeverij G.B. van Goor, 1928. Uit de serie ‘Om zelf te lezen’ (eerste serie). Andere titels uit deze serie (keuze): Hek en de kip, Op het ijs, Does op school. |
Klaas Vaak komt verhaaltjes vertellen. Met illustraties van Sijtje Aafjes en Bas van der Veer. Den Haag, Uitgeverij G.B. van Goor, 1930. |
Kabouter Puntneus vertelt. Met illustraties van Rie Cramer, Sijtje Aafjes e.a. Den Haag, Uitgeverij G.B. van Goor, 1930. |
Riet en Ied. Met illustraties van Claudine Doorman e.a. Den Haag, Uitgeverij G.B. van Goor, 1934. Uit de serie ‘Benjamin Bibliotheek’. Andere titels uit deze serie (keuze): Een vreemd avontuur, De kabouter en het ei, Een winterdroom, De verhalen van Teddy. |
Onder het pseudoniem Jenny de Bloeme (keuze)
|
De waterkindertjes. Met illustraties van Eugenie Forke. Gouda, Uitgeverij G.B. van Goor, 1921. |
De reis naar het wonderland. Met illustraties van Bruno Grimmer. Gouda, Uitgeverij G.B. van Goor, 1924. |
Bobs autorit. Met illustraties van Bruno Grimmer. Gouda, Uitgeverij G.B. van Goor, 1925. |
Vertaling/bewerking
|
Met J.M. Bloemink-Lugten, Alleen op de wereld. Met illustraties van Tjeerd Bottema. Gouda, Uitgeverij G.B. van Goor, 1919. |
Schoolboekjes (keuze)
|
Veldbloemen (1911-), Geschiedkundig Leesboek (1913-), Oogst (1915-), Oogst voor de kleintjes (1920-), Nieuwe Oogst (1920-), Levende Dieren (1924), Ik kan al lezen (1928). |
Over F.H.N. Bloemink
|
Jan Ligthart, Een garde d'honneur. In: School en Leven, jaargang 14 (1912-1913), blz. 663-670. |
Nieuwe boeken. In: Nieuws van de dag voor Nederlands Indië, 18-12-1912. [Over Een garde d'honneur] |
Boekenschouw. In: Rotterdams Nieuwsblad, 23-2-1924. [Over Lentedagen] |
Nieuwe Uitgaven. In: Het Vaderland, 14-7-1928. [Over Om zelf te lezen] |
Voorhanden: Om te leren lezen. In: De Sumatra Post, 24-4-1928. |
Bespreking Kiekeboe. In: Het Vaderland, 12-4-1930. |
Nieuw. In: Friese koerier, 12-11-1966. [Bespreking herdruk Alleen op de wereld] |
D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker. Schiedam, interboek International, 1976, blz. 127, 131, 251. |
Bea Ros, ‘Wat men ook leest, het dient altijd tot iets’. Hector Malot in nieuwe vertaling. In: Literatuur zonder leeftijd, jaargang 13 (1999), nr. 49, blz. 193-200. |
Margreet van Wijk-Sluyterman, Een uitgever van kinderboeken en ‘zijn’ illustratoren. In: Peter van Dam, De art deco van Ella Riemersma 1903-1993. Eindhoven, [Z]OO producties, 2010, blz. 95-113. |
92 Lexicon jeugdliteratuur
juni 2013
|
|