| |
| |
| |
Wim Bijmoer
door Margreet van Wijk-Sluyterman
Willem Gerardus Bijmoer werd geboren op 24 juli 1914 in Amsterdam. Na de Mulo werkte hij op het reclamebureau van de affichetekenaar Jos van Woerkom. Op de kunstnijverheidsschool volgde hij o.a. de avondlessen kunstgeschiedenis van Huib Luns. Later heeft hij enige tijd rondleidingen verzorgd in het Stedelijk Museum. In Betondorp kwam hij in contact met de Arbeiders Jeugd Centrale (A.J.C.). Voor het blad van de A.J.C., Het jonge Volk, maakte hij tekeningen. Met Jet Bonn ontwierp hij eerst een schimmentheater, later een politiek poppenspel, waarmee hij het land rondreisde. Bijdragen van zijn hand verschenen in ‘Doe mee’, het jeugdblad van het Algemeen Handelsblad. In de oorlog was hij actief in de illegale Paroolgroep en moest hij onderduiken. Na de oorlog deed hij journalistiek werk voor Het Parool. Bijmoer illustreerde ook in andere bladen, zoals het Algemeen Dagblad en het kindertijdschrift Kris Kras. In Het Parool tekende hij de plaatjes bij de versjes van Annie M.G. Schmidt. Met Annie Schmidt, Han G. Hoekstra en anderen maakte hij deel uit van het journalistencabaret Inktvis. Het maakte maar drie programma's (1947-1950), maar ‘het gaf het Nederlandse cabaret een nieuw gezicht’ (Jungman). Al vanaf 1945 ontwierp Bijmoer decors en kostuums voor toneel, revues, opera's en balletvoorstellingen. Later werkte hij ook voor de televisie. Na zijn pensionering bij de nos bleef hij in ander verband doorwerken.
| |
Werk
W. Jungman interviewde Wim Bijmoer in 1970 en hij noemde hem ‘illustrator en decorontwerper’. Daarmee duidde hij de belangrijkste aspecten aan van het werk van een veelzijdig tekenaar. In dit interview gaf Wim Bijmoer aan, hoe hij werkte voor reportages: ‘Ik maak geen aante- | |
| |
keningen of schetsen, want 't is voor mij een kwestie van kijken, heel goed kijken, opbergen en thuis aan mijn schrijftafel weer tevoorschijn halen.’ Dankzij de vele contacten die hij had in de theaterwereld heeft Bijmoer decors en kostuums ontworpen voor zeer uiteenlopende voorstellingen. Vanaf 1947 maakte hij jaarlijks de decor- en kostuumontwerpen voor de Engelse Newman Foll the Rolls Revue. Via dit werk kwam hij in contact met de René Sleeswijk Snip en Snap Revue, waarvoor hij negen jaar de decors maakte. Die ontwerpen trokken de aandacht van de nos, met als gevolg dat hij ook voor de televisie ging werken. Als free-lance medewerker verzorgde hij onder meer de aankleding van de vara-serie Ja zuster, nee zuster, met tekst en liedjes van Annie M.G. Schmidt. Tien jaar werkte hij in vaste dienst bij de nos. In die periode ontwierp hij onder meer decors en kostuums voor de tv-serie Uilenspiegel, voor de verfilming van Elsschots boek De verlossing en voor De Stille Kracht van Louis Couperus.
Intussen werkte hij al vanaf 1945 voor het op kinderen gerichte Scapinoballet. Net als zijn tijdgenoot Nicolaas Wijnberg werkte Wim Bijmoer in de richting van meer gestileerde decorontwerpen. Zelf zegt Bijmoer
Uit De ijsmuts van prins Karel van Hans G. Hoekstra
| |
| |
over zijn theaterwerk, dat het 't mooist is om met een minimum aan middelen een maximum aan sfeer op te roepen.
Van zijn theaterwerk zijn regelmatig tentoonstellingen samengesteld, waarop ook zijn vrije werk te zien was. De meeste bekendheid en waardering kreeg Bijmoer echter door zijn illustraties bij kinderboeken en dan vooral door zijn tekeningen bij het werk van Annie M.G. Schmidt.
| |
Illustraties
De meeste illustraties van Wim Bijmoer zijn zwart-wit-plaatjes, contrastrijke pentekeningen met duidelijke contouren, bij uitstek geschikt voor het afdrukken als lijncliché.
Een enkele keer kon Bijmoer gebruik maken van een steunkleur, zoals voor De ijsmuts van Prins Karel (1948) van Han G. Hoekstra. De kleur van de illustraties komt terug in de band en ook in de tekening op de schutbladen. Daardoor ontstond een voor die tijd opvallende eenheid in het boekontwerp.
Soms past Bijmoer een raster toe, om meer nuances van grijs te kunnen aanbrengen; soms ook werkt hij met zachtere lijnen, die aan krijttekeningen doen denken, zoals in Minny wil alles weten van Virginia Sörensen en Pim en z'n grootje van Annie Winkler-Vonk (beide uit 1957). Meestal echter gebruikt Bijmoer weinig grijze tonen. De schaduwen zijn echt zwart, of aangeduid met enkele lijnen.
Heel fijne silhouetten tekende hij onder meer in Sinterklaas blijft een zomer over van Henriëtte van Eyk (1948). In Wezeltje van Wim Hora Adema (1948) past hij een combinatie toe van silhouetten en lijntekeningen.
Om een typerende gelaatsuitdrukking weer te geven, worden alleen die details uitgewerkt die het meest karakteristiek zijn voor de betreffende persoon. Door die accentuering van de meest kenmerkende details, ook in houding en kleding, worden de gewone proporties vaak iets vertekend. In Abeltje (1953) van Annie M.G. Schmidt worden alle attributen van de rijkdom van mevr. Cockle Smith uitvergroot, zoals de reusachtige hoed met veren. Abeltje zelf heeft een rond gezichtje met een kuifje, zoals in die tijd mode was.
Ook dieren geeft Bijmoer een per-
Uit Zo-zit-dat van Rudyard Kipling
| |
| |
soonlijke uitdrukking, zoals bijvoorbeeld in de platen uit het boek van Kipling, Zo-zit-dat (1949). Terwijl in dit boek de tekeningen opvallend licht zijn, met veel wit, worden in andere boeken de contouren juist extra zwaar aangezet, als dat past bij het verhaal. In De redders van Engelmond (1961) tekende Bijmoer platen met zware contouren en zwarte arceringen, waarin angst en spanning voelbaar gemaakt zijn. Zoals hij in het boek van Meyer Sluyzer, Door storm en duisternis (1962) de Duitse soldaten tekent, met hun vierkante gestalten, aan hun voeten de magere machteloze man die ze ‘ondervragen’, brengt hij overtuigend het geweld en de bedreiging van de bezetters over. Van de volpaginaplaten in dit boek is de compositie heel overzichtelijk. De strakheid van zijn toneelontwerpen is hierin herkenbaar. In de plaat van de
Uit De toren van Bemmelekom van Annie M.G. Schmidt
straat met het onderduikadres is een compositieprincipe toegepast, waarvan Wim Bijmoer vaak gebruik maakt: de lezer bekijkt het tafereel van bovenaf, zoals je vanuit een loge op het toneel kijkt. In talloze andere tekeningen vinden we dat terug, onder andere in De A van Abeltje (1955) van Annie M.G. Schmidt, Pim en z'n grootje (1957) van Annie Winkler Vonk en in het boek van Joh. Fabricius, De avonturen van Jantje en zijn vrienden Koko en Sebastiaan (1967).
Een plaatje, zoals bij ‘Jozefien en het potje met drie pootjes’ uit De toren van Bemmelekom (1953) doet heel sterk denken aan zijn toneelontwerpen. Dat betreft in de eerste plaats de compositie; je ziet de twee verdiepingen van het huis van binnen en tegelijkertijd kijk je in de straat. En het valt ook op in de details, zoals de manier waarop hij luiken en grachtenhuizen tekent.
| |
Verzen van Annie M.G. Schmidt
De samenwerking met Annie M.G. Schmidt noemt Wim Bijmoer uniek. De plaatjes bij de versjes ontstonden via telefonisch contact; invloed van ideeën ging over en weer. Wim Bijmoer had aan een half woord van Annie Schmidt genoeg om een plaatje te kunnen tekenen. Andersom inspireerde een tekening van Wim Bijmoer Annie Schmidt tot het verhaal Abeltje (1953).
| |
| |
Nadat de versjes eind jaren veertig, begin jaren vijftig waren verschenen in Het Parool, kwamen de bundels met de versjes en de plaatjes van Bijmoer uit bij de Arbeiderspers (vanaf 1950 tot ongeveer 1960). Daarna heeft Querido de inmiddels klassiek geworden verzen met de tekeningen opnieuw uitgegeven in een iets kleiner formaat. De vormgeving van deze herdrukken herinnert aan de oude boekjes, doordat de bandtekeningen van de eerste uitgaven verwerkt zijn in de band van de latere herdrukken.
Details die van belang zijn, geeft Bijmoer duidelijk aan, maar ze komen niet altijd tot hun recht door de verkleining van het vrij grote origineel. Sommige tekeningen zijn te vol voor een klein plaatje, zoals de ark uit Ik ben lekker stout (1959), of de brug bij Breukelen uit Op visite bij de reus (1956). Afwisselend zijn de tekeningen heel licht, met dunne lijnen, of juist vrij zwart, met de lijnen zwaarder aangezet. Een combinatie van lichte lijnen met zwaarder aangezette elementen in één plaatje heeft soms een duidelijke functie, zoals bijvoorbeeld in de tekening van de beer uit Breukelen uit Veertien Uilen (1952). De beer die danst op de voorgrond is zwaar en zwart, terwijl de dansende mensen op de achtergrond met dunne lijntjes getekend zijn.
Zoals deze beer tekent Bijmoer veel dieren. Hun meest opvallende kenmerken worden iets overdreven. De giraffe van Dikkertje Dap uit Het fluitketeltje (1950) krijgt een extra lange nek, en het paard in ‘Even denken, zei het paard’ uit De toren van Bemmelekom (1953) heeft een heel lang smal hoofd. Door de dunne pootjes en het smalle kopje van Het schaap Veronica (1951) lijkt haar vacht extra dik en wollig.
Ook voorwerpen vertonen een gelaatsuitdrukking, zoals de brievenbus die niet meer wou uit Het fluitketeltje (1950). Bij Wim Bijmoer krijgen de mensen - en dan vooral de gezagsdragers - vaak iets karikaturaals. Het is opvallend dat dit aspect bij de tekeningen van kinderen meestal ontbreekt.
De tekeningen van Wim Bijmoer sluiten goed aan bij de verzen van Annie M.G. Schmidt, omdat ze, evenals de verzen, elementen uit het alledaagse kinderleven en uit de verbeeldingswereld met elkaar verbinden.
| |
Bibliografie
Keuze uit de door Wim Bijmoer geïllustreerde boeken voor volwassenen
|
Henriëtte van Eyk, De spookdiligence. Amsterdam, Wereldbibliotheek Vereniging, 1953. |
Annie M.G. Schmidt, De familie Doorsnee. Uitgegeven voor de vara. Amsterdam, Arbeiderspers, 1954. |
Keuze uit de door Wim Bijmoer geïllustreerde jeugdboeken
|
Henriëtte van Eyk, Sinterklaas blijft een zomer over. Amsterdam, Querido, 1948. 2de druk. |
Han G. Hoekstra, De ijsmuts van prins Karel en
|
| |
| |
een paar andere versjes. Amsterdam, Meulenhoff, 1948. |
Wim Hora Adema, Wezeltje. Amsterdam, Querido, 1948. |
R. Kipling, Zo-zit-dat... Bewerkt naar het Engels door Han G. Hoekstra en Annie M.G. Schmidt. Baarn, Hollandia, 1949. |
Omnibus voor de jeugd, samengesteld door Annie Winkler-Vonk. Amsterdam, N.V. Amsterdamsche Boek en Courant maatschappij, 1949. |
Annie M.G. Schmidt, Het fluitketeltje en andere versjes. Amsterdam, Arbeiderspers, 1950. |
Onno Berger, Het spookt op Dodemansbol. Amsterdam, De Bezige Bij, 1951. |
N.G. Hazelhoff, De grote race. Amsterdam, Wereldbibliotheek, 1951. |
Annie M.G. Schmidt, Dit is de spin Sebastiaan. Amsterdam, Arbeiderspers, 1951. |
Annie M.G. Schmidt, Het schaap Veronica. Amsterdam, Arbeiderspers, 1951. |
Annie M.G. Schmidt, Veertien Uilen. Amsterdam, Arbeiderspers, 1952. |
Annie M.G. Schmidt, Abeltje. Amsterdam, Arbeiderspers, 1953. |
Annie M.G. Schmidt, Kom, zei het schaap Veronica. Amsterdam, Arbeiderspers, 1953. |
Annie M.G. Schmidt, De toren van Bemmelekom. Amsterdam, Arbeiderspers 1953. |
A.D. Hildebrand, Dokter Veelstekels wonderspiegel. Amsterdam, Arbeiderspers, 1954. |
Annie M.G. Schmidt, De lapjeskat. Amsterdam, Arbeiderspers, 1954. |
Lea Smulders, Meneertje Verkeerd. Utrecht, Cantecleer, 1954. |
Annie M.G. Schmidt, De A van Abeltje. Amsterdam, Arbeiderspers, 1955. |
Annie M.G. Schmidt, Ik ben lekker stout. Amsterdam, Arbeiderspers, 1955. |
Annie M.G. Schmidt, Op visite bij de reus. Amsterdam, Arbeiderspers, 1956. |
A. Hageni, Vijftig dagen oerwoud. Vertaald uit het Duits door H. Jacobs. Utrecht, Het Spectrum, 1957. |
Annie M.G. Schmidt, De graaf van Weet-ikveel. Amsterdam, Arbeiderspers. 1957. |
Virginia Sörensen, Minny wil alles weten. Nederlandse bewerking uit het Amerikaans van Maria Heemskerk. Utrecht, Het Spectrum, 1957. |
Annie Winkler-Vonk, Pim en zijn grootje. Amsterdam, Ploegema, 1957. |
Godfried Bomans, Het zondagskind. Amsterdam, Elsevier, 1958. |
Annie M.G. Schmidt, Het beertje Pippeloentje. Amsterdam, Arbeiderspers. 1958. |
Annie M.G. Schmidt, Iedereen heeft een staart. Amsterdam, Arbeiderspers, 1959. |
A.D. Hildebrand, Druppe en Blunderbus; de twee kameraden. Amsterdam, Het Parool, 1960. |
Annie M.G. Schmidt, Dag meneer de kruidenier. Amsterdam, Arbeiderspers, 1960. |
Annie M.G. Schmidt, Het hele schaap Veronica. Amsterdam, Arbeiderspers, 1960. (Hierin behalve de twee al eerder verschenen bundels ook: Het schaap Veronica haar staart.) |
Jan Mens, De redders van Engelmond. Amsterdam, Arbeiderspers, 1961. |
P. Stouthamer, Rommelbos, leerlingenboekje en onderwijzersboekje. Alphen aan de Rijn, Samsom, 1961. |
A.J. Vreugdenhil, Wat doen ze in het verkeer? Beeldschriftserie voor onderwijs en opvoeding, Vermandeserie 9. IJmuiden, Vermande, ca. 1961. |
Meyer Sluyzer, Door storm en duisternis. Avonturen van Dirk Poldervaart. Amsterdam, Het Parool, 1962. |
Ilona Fennema, Kris Kras Sinterklaas Boek. Amsterdam, Kris Kras, 1965. |
Johan Fabricius, De Avonturen van Jantje en zijn vrienden Koko en Sebastiaan. Den Haag, Leopold, ca. 1967. |
R. Kipling, Hoe het luipaard zijn vlekken kreeg; en andere verhalen. Vertaald uit het Engels door G. Andriessen-Van de Zande. Baarn, Hollandia, 1974. |
Lea Smulders, Geef me de vijf. 3de bijdrage. De Bilt, Cantecleer, 1978. |
Annie M.G. Schmidt, Niet met de deuren slaan. Amsterdam, Querido, 1979. (Bevat de versjes uit De spin Sebastiaan en liedjes uit het tv-programma Ja zuster, nee zuster.) |
| |
| |
Over Wim Bijmoer
|
[Anoniem], Wim Bijmoer. In: Het Parool, 5-10-1962. |
W. Jungman, Willem Bijmoer, illustrator en decorontwerper. In: Het Parool, 1-5-1970. |
Truusje Vroland-Löb, De tekenaars van Annie M.G. Schmidt. In: Bzzlletin, jaargang 17 (1987), nr. 149, blz. 34-40. |
16 Lexicon jeugdliteratuur
februari 1988
|
|