| |
| |
| |
Paul Biegel
door Rian van de Sande
Paul Biegel werd op 25 maart 1925 in Bussum geboren als jongste in een gezin met negen kinderen. Zijn vader dreef een handelskantoor, moeder leidde het huishouden. In de grote tuin van hun huis ontwikkelde Paul een sterke band met de natuur. Zijn schooltijd, waarin hij de hele dag binnen moest zitten, ervoer hij als minder plezierig. Hij las graag sprookjes van Grimm en avonturenverhalen als De scheepsjongens van Bontekoe en De Artapappa's.
In 1940 verscheen zijn eerste verhaal, ‘De ontevreden kabouter’, op de achterpagina van het dagblad De Tijd; hij was toen vijftien jaar oud. Na de dood van vader verhuisde moeder met het gezin naar een kleiner huis, waar Paul zijn eerste tien sprookjes schreef. Geen uitgever zag er wat in.
In 1953 ging Biegel parttime werken bij de Radiobode (de latere Avrobode) om zijn studie rechten aan de Gemeentelijke Universiteit Amsterdam te kunnen betalen. Hij schreef opnieuw een tiental sprookjes, weer zonder resultaat. Wel werden in de Haagsche Post zes verhalen gepubliceerd, waaronder ‘De heks en de levenspomp’, later opgenomen in Het sleutelkruid (1964).
Tijdens zijn studie schreef Biegel in wekelijkse bijdragen light verse voor de Haagsche Post en een stripverhaal, ‘Eddie de televisie-aap’, voor de Radiobode. Twee verhalen van hem, ‘De Chinese prinsesjes’ en ‘De gouden haarspeld’, werden door Harriet Laurey geselecteerd om opgenomen te worden in de verhalenbundel Een heel bont boek (1958). Nadat hij gestopt was met zijn studie, solliciteerde Biegel als tekstschrijver bij Toonder-Studio's. Als leerling-tekststripschrij- | |
| |
ver maakte hij teksten voor diverse strips in Het Vrije Volk en andere bladen. In 1960 keerde hij terug bij de Avrobode als chef-redactie; tegelijk bleef hij freelance voor Toonder werken.
Biegel ontving vele prijzen. Het sleutelkruid was in 1965 Kinderboek van het jaar. Een Gouden Griffel kreeg hij in 1972 voor De kleine kapitein en in 1993 voor Nachtverhaal. Zilveren Griffels waren er in 1972 voor De twaalf rovers, in 1974 voor Het olifantenfeest, in 1982 voor Haas en in 1988 voor De rode prinses. Aan De twaalf rovers werd in 1973 de Nienke van Hichtumprijs toegekend. Anderland en Laatste verhalen van de eeuw kregen in respectievelijk 1991 en 2000 de Woutertje Pieterseprijs. Al in 1973 mocht Biegel voor zijn hele oeuvre de Staatsprijs voor Kinder- en Jeugdliteratuur in ontvangst nemen.
Naast schrijver was Biegel vertaler en bewerker van kinderboeken. Ook adviseerde hij uitgeverijen als Ploegsma, Unieboek en Van Goor. Hij heeft circa 30 prentenboeken en onder andere verhalen van Mary Norton uit het Engels vertaald. Biegels eigen boeken zijn omgezet in het Engels, Frans, Duits, Japans, Welsh, Spaans, Zuid-Afrikaans, Zweeds, Deens, Far Öers, Turks en Grieks.
Paul Biegel overleed op 21 oktober 2006.
| |
Werk
Biegels omvangrijke oeuvre onderscheidt zich door een voorkeur voor het bizarre, fantastische en onverwachte; door belangstelling voor dieren, gevoel voor haast onooglijke details en oorspronkelijk taalgebruik. In zijn werk versmelten de oude wijsheden van het sprookje en elementen van de moderne wereld tot nieuwe kinderverhalen en originele sprookjes. Gekruid als ze zijn met humor, milde spot, een vleugje romantiek en een snufje wijsgerigheid oefenen zijn boeken ook aantrekkingskracht uit op volwassenen. Bovendien verwerkte hij er de grote thema's van het leven in, zoals liefde, geluk en dood.
Biegel schreef niet bewust voor kinderen. Hij probeerde de spanning die bepaalde beelden bij hem opriepen, zo goed mogelijk in woorden te vatten. Dat zijn verhalen kinderen aanspreken werd volgens hem veroorzaakt door de vorm: het sprookje hoort in onze cultuur bij kinderen. ‘De essentie van sprookjes is vaak de diepste menselijke werkelijkheid (-) De aard van het kind is niet het klein zijn, maar het groot worden. Niet wij moeten naar hen toe, zij moeten naar ons toe. Hoe meer wij kinderen omringen met dingen van hun eigen formaat, hoe meer wij hun ontwikkeling afremmen in zijn natuurlijke richting. Het is niet nodig dat kinderen alles begrijpen wat ze te horen krijgen’. (Juryrapport Staatsprijs voor Kinder- en Jeugdliteratuur 1973).
De personages in Biegels verhalen zijn dikwijls sprookjesfiguren. Feeën,
| |
| |
Illustratie van Carl Hollander uit De kleine kapitein
heksen, dwergen, reuzen, rovers, tovenaars, koningen en prinsen, maar vooral ook sprekende dieren met sprookjesachtige en menselijke eigenschappen. Doordat Biegel opgroeide in een huis met een grote tuin kreeg hij een sterke band met de natuur. Daarvan is veel in zijn werk terug te vinden. In zijn dierenverhalen houdt hij de mens een spiegel voor. Hij slaagt erin zijn figuren in enkele zinnen te typeren, zowel de enigszins vlakke karakters uit de avonturenverhalen als de meer uitgediepte persoonlijkheden van zijn sprookjesfiguren: ‘In een diepe grot woonde IJzerspier, zwart van roet, spookachtig van vlammen en galmend van hamerslagen’ ( Het stenen beeld, 1974). Naast een originele naam (Mansolein, Bessewang, Mijnewel en Jouweniet, Hoepsika of Sperrebek) kregen de personages vaak ook een bijzonder taalgebruik toebedeeld. Geen enkele Nederlandse schrijver heeft zoveel rake namen en nieuwe woorden verzonnen; in dit verband wordt vaak de term ‘biegeliaans’ gebezigd.
Biegel is met name beïnvloed door Tolkien, Grimm en Andersen. Veel motieven in zijn werk zijn afkomstig uit de wereld van de mythen, sagen en legenden, of uit klas- | |
| |
sieke verhalen. Gedachten aan De kleine Johannes, De vliegende Hollander of Alice in Wonderland komen op bij het lezen van respectievelijk Ik wou dat ik anders was (1967), De kleine kapitein (1971) en Het spiegelkasteel (1976). Biegel zelf is duidelijk herkenbaar in figuren uit zijn verhalen. Het bange jongetje uit De tuinen van Dorr (1969) dat niet naar bed durft, Anders uit Ik wou dat ik anders was, het jongetje uit Twaalf sloeg de klok (1974) dat iedere nacht een stukje verder droomt aan dezelfde droom en Roel uit het derde deel van Haas (1982) - het zijn allemaal herkenbare beeltenissen van de schrijver. Over Nachtverhaal (1992) zei hij: ‘Ik lijk wel wat op die kabouter uit Nachtverhaal. We zijn allebei zorgzaam en houden van het vertrouwde van iedere dag hetzelfde.’
Opvallend aan veel van Biegels boeken is de heldere compositie en de vaak bijzondere opbouw met raamvertellingen, cirkelverhalen, repeteerverhalen en dubbele verhaallijnen. Bijna elk hoofdstuk in zijn boeken heeft een lengte die ideaal is bij het voorlezen, en eindigt op een moment van spanning. Zijn verhalen zijn avontuurlijk in de klassieke zin van het woord: de hoofdpersonages trekken het onbekende tegemoet en beleven spannende avonturen. Zo neemt de kleine kapitein zijn vrienden op sleeptouw langs geheimzinnige eilanden, spookachtige steden en barre gebieden.
Biegels werk ontwikkelde zich van fantasieverhalen met simpele avonturen tot diepzinnige, symbolisch-romantische vertellingen met een diepere wijsheid. De verhalen over Virgilius van Tuil en zijn dwergenvolkje, de drie delen over de kleine kapitein en de trilogie over Japie zijn niet zozeer sprookjes als wel avonturenverhalen met schematische karakters in een duidelijk stramien. Ze werden dan ook geschreven als afleveringen voor radioprogramma's of tijdschriften. Biegels latere werk heeft meer diepgang en de personages zijn complexer. Een voorbeeld is de huiskabouter in Nachtverhaal: willens en wetens laat hij zich inpalmen door de verleidelijke fee die bij hem naar binnen komt waaien. Ondanks de bizarre fantasie en onwaarschijnlijke verbeelding heeft ook Biegels latere werk veel raakpunten met de kinderlijke belevingswereld en de realiteit van het kinderbestaan met zijn angsten en spanningen. Het is inherent aan het kind-zijn om de angst voor de gevaren van de onbekende wereld te vertalen in bizarre fantasieën over reuzen, spinnen of oorlog. In de verhalen van Biegel worden deze angsten overigens altijd overwonnen.
Biegels werk kenmerkt zich door een hoogst oorspronkelijk taalgebruik. Zijn taal is ritmisch, klank- en beeldrijk. Typerend zijn de opsommingen van klankrijke woorden: ‘zodat het vonkte en flikkerde en blikkerde’ (Haas). Biegel verzint voort- | |
| |
durend nieuwe termen: ‘listen en zwebbelarijen’, ‘wobbelbuik’, ‘verschimmeren’. Zijn beelden zijn zowel oorspronkelijk als herkenbaar voor kinderen: het hart van de koning tikt ‘als een scheefstaande klok’ (Het sleutelkruid, 1964) en de grond golft ‘zodat het lijkt of hij vroeger vloeibaar was als de zee’ (Het wolkenschip, 1986).
Dat Biegel als dichter een vakman is, blijkt niet alleen uit de talloze versregels en liedjes in zijn verhalen, maar ook uit de nieuwe versjes die hij maakte bij tekeningen van de Tsjechische kunstenaar Adolf Zábranský; versjes die door ritme en klank vergelijkbaar zijn met de oude bakerrijmen.
Veel van zijn dierenboeken werden geïllustreerd door Babs van Wely, de avonturen van De kleine kapitein en Juttertje Tim zijn door Carl Hollander verbeeld, terwijl zijn romantische, dromerige werk (De tuinen van Dorr, De twaalf rovers, De rode prinses en Nachtverhaal) is geïllustreerd door Tonke Dragt, Peter Vos, Fiel van der Veen of Lidia Postma.
| |
De tuinen van Dorr
De tuinen van Dorr (1969) is een compositie van verschillende verhalen, verteld door allerlei figuren, binnen het raam van de geschiedenis van prinses Mijnewel en tuinmansjongen Jouweniet.
Een zomer lang verzorgt Mijnewel de bloem, en daarna bewaart ze zorgvuldig de zaadkorrel, waarin de tuinmansjongen is veranderd door de heks Sirdis. Tijdens haar tocht op zoek naar een plaats waar de bloem weer verandert in Jouweniet, ontmoet Mijnewel allerlei mensen die haar de geschiedenis vertellen van de dode stad Dorr, waar het altijd winter is. De speelman Jarrik volgt haar steeds, omdat hij haar in stilte liefheeft. In ruil voor informatie over Mijnewel moet hij steeds een verhaal vertellen, dat telkens zijn eigen belevenissen weergeeft. Als Mijnewel het zaadje in Dorr heeft geplant, wordt de betovering verbroken, komen de tuinen weer tevoorschijn, verandert de bloem weer in een jongen en wordt de heks Sirdis gedood.
De hoofdvertelling heeft een chronologische opzet, van ontmoeting naar ontmoeting, onderbroken door de nevenvertellingen in de vorm van verhalen. Net als in bijvoorbeeld Nachtverhaal (1992) en De soldatenmaker (1994) draait het om grote thema's als vriendschap en liefde, eenzaamheid, angst, afgunst, dood en oorlog, verstopt in een verhaal vol raadsels, onverwachte gebeurtenissen en wonderlijke figuren.
| |
Anderland
Het in 1990 verschenen, niet als jeugdboek bedoelde Anderland kreeg in de pers pas ruime aandacht nadat de jury van de Woutertje Pieterseprijs het boek aan de lijst van te jureren boeken had toegevoegd en er de prijs aan toekende.
Anderland is het wonderlijke en fantasierijke verhaal over een Ierse
| |
| |
Illustratie van Lidia Postma uit Nachtverhaal
zeevaarder, verteld vanuit een wisselend perspectief van de eenvoudige toehoorders die het verhaal van de drenkeling na zijn schipbreuk in flarden te horen krijgen. Niet de christelijke maar de heidense versie van het middeleeuwse verhaal over de Ierse monnik Brandaan inspireerde Biegel tot de bewerking, waarin hij de man laat aanspoelen op het strand en laat vinden door de jongen die de golven van de zee telt. Dan moet Bran vertellen en de jongen hangt aan zijn lippen. Biegel laat zien hoe de dorpelingen hun eigen invulling geven aan de verhalen, en hoe de mythe zich kan hebben gevormd en verspreid.
| |
Nachtverhaal
Nachtverhaal (1992) is een raamvertelling in de traditie van Duizend-en-één-nacht, met twee verhaallijnen. De eerste is die van de tobberige huiskabouter in het oude poppenhuis, die zijn taak als huisbewaarder in het grote huis vergeet wanneer de drijfnatte, verwaaide fee bij hem aanklopt om onderdak. De andere lijn is de levensgeschiedenis van de fee, die nachtenlang met haar
| |
| |
verhaal de kabouter in haar ban houdt, tot zij door de gebeurtenissen in het huis uiteindelijk een bevredigend antwoord krijgt op haar vragen over de Tijd en de Dood. Beide verhalen houden je als lezer in de ban, vooral omdat ze steeds op een spannend moment onderbroken worden, en je net als de huiskabouter ontwaakt uit de betovering door de fee, en met je neus op de dagelijkse werkelijkheid wordt gedrukt. Door zijn herkenbare menselijkheid is de huiskabouter een van Biegels mooiste creaties.
| |
Waardering
Wat critici in het merendeel van Biegels werk in hoge mate waarderen, is zijn originele taalgebruik, dat zowel beeldend en poëtisch als inventief en geestig wordt genoemd. Biegel geldt als de onovertroffen verteller die de kunst verstaat om spreektaal te schrijven, en die zijn figuren trefzeker en levensecht neerzet, zonder dat het ten koste gaat van de beelden die hij oproept. De thema's in zijn werk zijn universeel en niet makkelijk voor kinderen, maar door de rijkdom aan sprookjessfeer, spanning en geheimzinnigheid kunnen jong en oud genieten van zijn meeslepende vertellingen. Zijn verhalen worden vooral aanbevolen als spannende voorleesstof. Als zijn beste werk beschouwen de critici de poëtische queeste De tuinen van Dorr (hoewel dit boek geen enkele prijs heeft gekregen, behalve de prijs van de Amsterdamse kinderjury) en de novelle Anderland.
Biegel kreeg de Staatsprijs voor Kinder- en Jeugdliteratuur al in 1973, toen hij nog maar een kwart van zijn oeuvre geschreven had. De rode prinses, Nachtverhaal, De soldatenmaker, over de grote thema's liefde, eenzaamheid, dood en oorlog, en de bundel Laatste verhalen van de eeuw moesten nog verschijnen. Ook zijn herscheppingen van oude verhalen vonden grote waardering: Reinaart de Vos, De Rattenvanger van Hameln en Het beleg van Troje.
Er was ook kritiek. In zijn rubriek in de Volkskrant noemt Kees Fens het bekroonde boek De kleine kapitein ‘een slecht gecomponeerd boek’, waarin het gebrek aan betekenisgevende samenhang van de delen conventionaliteit laat zien. De figuren zijn volgens hem ‘stereotypen van zichzelf’ die reageren als ‘knippatronen van verhaalfiguren’. Ook het traditionele rollenpatroon in sommige van Biegels boeken ontmoet wel eens kritiek. Eric Hulsens typeert De zeven veren van de papegaai (1975) in De Groene Amsterdammer als een onbenullig kinderverhaal. Over De zwarte weduwe oordeelt Jan van Coillie in Jeugdboekengids ‘dat het meeslepend geschreven is, maar dat het in het geheel van Biegels werk té herkenbaar, te weinig verrassend is om sterk over te komen. (-) Het lijkt soms wel of Biegel zich te veel spiegelt, en dat is op de duur ongezond.’ Aukje Holtrop zegt in Vrij
| |
| |
Nederland over het alom geprezen Nachtverhaal dat het als een doorgeprikte ballon in elkaar zakt.
In het juryrapport van de Woutertje Pieterseprijs 1991 voor Anderland wordt als belangrijkste overweging voor de bekroning vermeld ‘het feit dat we hier te maken hebben met een superieur verteld, qua compositie uitgebalanceerd verhaal, dat bovendien wat opzet en thematiek betreft van moed getuigt en over echt belangrijke zaken gaat zonder dat het verhaal met goede bedoelingen wordt belast’. Vooral de manier waarop Biegel laat zien ‘hoe een mythe ontstaat, hoe een drenkeling al vertellend een held wordt en hoe vervolgens deze held in het vertellen goddelijke afmetingen kan aannemen’, is nieuw en verdient alleen al een bekroning om daarmee te bevorderen dat er meer van zulke oude mythen en verhalen voor jonge lezers toegankelijk worden gemaakt.
Ook het juryrapport voor de toekenning van de Gouden Griffel aan Nachtverhaal spreekt over Biegel als de sprookjesverteller die de kunst verstaat ‘diverse categorieën lezers te raken, hij schrijft eigenlijk een soort “Literatuur zonder leeftijd” (-) Kinderen hebben een voorkeur voor zijn werk vanwege de spanning en de geheimzinnigheid die zijn verhalen kenmerken, volwassenen genieten weer meer van de oorspronkelijkheid van zijn taal en stijl (-) De literaire meerwaarde is vooral gelegen in Biegels plastische taalgebruik (-) en in de prachtig volgehouden hoofdlijn van het verhaal, die door de vele herhalingen een bijna ritmisch patroon vertoont’.
Biegel werd na zijn dood een van de meest succesvolle schrijvers van uitgeverij Holland genoemd. Zowel kinderen als volwassenen bestempelden boeken van hem als hun lievelingsboek, variërend van De tuinen van Dorr, Het sleutelkruid, De kleine kapitein, De rode prinses tot De vloek van Woestewolf. Hij werd de nestor of de ‘grand old man’ van de Nederlandse jeugdliteratuur genoemd, en was met recht de ‘meesterverteller met een rovershart’. In 1997 wijdde het Letterkundig Museum onder die titel een grote overzichtstentoonstelling aan zijn leven en werk. Tegelijk verscheen ook het schrijversprentenboek met die titel.
In een interview dat hij gaf op 80-jarige leeftijd, na het verschijnen van zijn voorlaatste boek Wegloop, noemde Biegel zichzelf een ‘man van maskers’, die liever een scherm van woorden optrekt dan uit te weiden over zijn persoonlijk leven of de psychologie van de personages. Zijn boeken worden bevolkt door een stoet van koningen, prinsessen, kabouters, feeën, tovenaars, rovers en pratende dieren. Toch zijn het levensechte figuren, bezield door een gedrevenheid die zij niet kunnen verklaren, net zo min als Biegels eigen gedrevenheid om te vertellen verklaarbaar is, maar zijn werk een illustratie is van het
| |
| |
menselijk onvermogen om het bestaan te verklaren.
| |
Bibliografie
Voor volwassenen
|
De wenende aap van Kleef (1977), De naam (1979), Van de oude dame en de muis (1985). |
Kinder- en jeugdboeken
|
De gouden gitaar. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1962. |
Het grote boek. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1962. |
Het sleutelkruid. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1964. (12e herz. herdr. 2000; met illustraties van Harmen van Straaten) |
Het lapjesbeest. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1965. |
Kinderverhalen. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1966. |
Ik wou dat ik anders was. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1967. (6e herz. herdr. 1997; met illustraties van Sandra Klaassen; herdr. in de serie ‘Gouden lijsters’. Groningen, Wolters-Noordhoff, 2001; met illustraties van Sandra Klaassen) |
De tuinen van Dorr. Met illustraties van Tonke Dragt. Haarlem, Holland, 1969. (3e druk 1976 met omslagillustratie van Carl Hollander; 4e druk 1980 met illustraties van van Tonke Dragt; 9e herz. herdr. 2005; met illustraties van Fiel van der Veen) |
De zeven fabels uit Ubim. Met illustraties van Bab Siljée. Haarlem, Holland, 1970. |
Sebastiaan Slorp. Met illustraties van Elice Kernkamp. Haarlem, Holland, 1970. (2e dr. 1980; met illustraties van Marcel Bierenbroodspot) |
De kleine kapitein. Met illustraties van Carl Hollander. Haarlem, Holland, 1970. |
De twaalf rovers. Met illustraties van Peter Vos. Haarlem, Holland, 1971. |
Een toren naar de maan: verhalen, legenden en sprookjes uit verre landen. Met illustraties van Carl Hollander. Amsterdam, Algemene Bank Nederland, 1971. |
Het olifantenfeest. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1973. (7e herz. herdr. 2001; met illustraties van Tineke Meirink) |
De kleine kapitein in het land van Waan en W?s. Met illustraties van Carl Hollander. Haarlem, Holland, 1973. |
Het stenen beeld. Met illustraties van Nel Maritz. Haarlem, Holland, 1974. |
Twaalf sloeg de klok. Met illustraties van Tineke Schinkel. Haarlem, Holland, 1974. |
De vloek van Woestewolf. Met illustraties van Carl Hollander. Haarlem, Holland, 1974. |
De kleine kapitein en de schat van Schrik en Vreze. Met illustraties van Carl Hollander. Haarlem, Holland, 1975. |
De zeven veren van de papegaai. Met illustraties van Carl Hollander. Haarlem, Holland, 1975. (6e herz. herdr. 2007; met illustraties van Annet Schaap) |
Het spiegelkasteel. Met illustraties van Jack Prince. Haarlem, Holland, 1976. |
De dwergjes van Tuil. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1976. |
De rover Hoepsika. Met illustraties van Carl Hollander. Haarlem, Holland, 1977. (herdr. in de serie ‘Boektoppers’. Den Bosch, Malmberg, 1997; herdr. in ‘De Biegel bibliotheek’, Haarlem, Holland, 2007) |
De brieven van de generaal. Met illustraties van Elly van Beek. Haarlem, Holland, 1977. (3e herz. herdr. 1996; met illustraties van Saskia Halfmouw) |
Wie je droomt ben je zelf. Met illustraties van Carl Hollander. Haarlem, Holland, 1977. (Kinderboekenweekgeschenk 1977) |
Virgilius van Tuil. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1978. |
| |
| |
De toverhoed. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1979. |
Virgilius van Tuil op zoek naar een taart. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1979. |
Virgilius van Tuil en de oom uit Zweden. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1980. |
Haas. Eerste boek: Voorjaar. Haarlem, Holland, 1981. |
Jiri. Met illustraties van Eva Järnerud. Haarlem, Holland, 1981. |
Haas. Tweede boek: Zomer. Haarlem, Holland, 1982. |
Virgilius van Tuil overwintert bij de mensen. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1982. |
Haas. Derde boek: Najaar. Haarlem, Holland, 1982. |
Tante Mathilde en de sterren van de Grote Beer. Met illustraties van Marcel Bierenbroodspot. Haarlem, Holland, 1984. |
De zwarte weduwe. Haarlem, Holland, 1984. |
Met Willem Wilmink, Een tijdje later. Met illustraties van Ruud Bruijn en Fred de Heij. Weesp, Van Holkema & Warendorf, 1984. (Kinderboekenweekgeschenk 1984) |
Japie en de dingen. Met illustraties van Carl Hollander. Haarlem, Oberon, 1984. |
Japie en het grote geld. Met illustraties van Carl Hollander. Haarlem, Oberon, 1984. |
Japie rekent af. Met illustraties van Carl Hollander. Haarlem, Oberon, 1986. |
Het wolkenschip. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1986. |
De rode prinses. Met illustraties van Fiel van der Veen. Haarlem, Holland, 1987. |
Het eiland daarginds. Met illustraties van Fiel van der Veen. Amsterdam, CPNB, 1989. (Kinderboekenweekgeschenk 1989) |
Beer in het verkeer. Met illustraties van Fred de He?. Haarlem, Holland, 1989. |
Anderland: een Brandaan mythe. Haarlem, Holland, 1990. (herdr. in de serie ‘De Jonge Lijsters’. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1998) |
Juttertje Tim. Met illustraties van Carl Hollander. Haarlem, Holland, 1991. |
Nachtverhaal. Met illustraties van Lidia Postma. Haarlem, Holland, 1992. |
De soldatenmaker. Met illustraties van Fiel van der Veen. Haarlem, Holland, 1994. |
De karabijn: over een kleine jongen in de oorlog. Haarlem, Holland, 1995. |
Het ijzeren tapijt. Met illustraties van Saskia Halfmouw. Haarlem, Holland, 1996. |
Virgilius van Tuil Omnibus. Met illustraties van Sandra Klaassen. Haarlem, Holland, 1999. (Bevat Virgilius van Tuil, Virgilius van Tuil op zoek naar een taart, Virgilius van Tuil en de oom uit Zweden en Virgilius van Tuil overwintert bij de mensen) |
Laatste verhalen van de eeuw. Met illustraties van Fiel van der Veen. Haarlem, Holland, 1999. (Herdr. in de serie ‘Schatkist van de jeugdliteratuur’, de Volkskrant/Stichting Woutertje Pieterse Prijs, 2007) |
Haas. Haarlem, Holland, 2001. (Bevat Eerste boek: Voorjaar, Tweede boek: Zomer en Derde boek: Najaar) |
Japie en het zwarte spook. Haarlem, Holland, 2002. (Bevat Japie en de dingen, Japie en het grote geld en Japie rekent af.) |
Eén been, stokkebeen. Met illustraties van Tineke Meirink. Haarlem, Holland, 2002. |
Man en muis. Met illustraties van Fiel van der Veen. Haarlem, Holland, 2003. |
Swing. Met illustraties van Thé Tjong-Khing. Amsterdam, CPNB, 2004. (Kinderboekenweekgeschenk 2004) |
De roep van de kinkhoorn: het verhaal van de opera van Bart Visman en het libretto. Met illustraties van Fiel van der Veen. Haarlem, Holland, 2004. |
Wegloop. Rotterdam, Lemniscaat, 2005. (Kidsbibliotheek) |
| |
| |
De grote kleine kapitein. Met illustraties van Carl Hollander. Haarlem, Holland, 2007. (Paul Biegel Bibliotheek, deel 1. Bevat: De kleine kapitein, De kleine kapitein in het land van Waan en Wijs en De kleine kapitein en de schat van Schrik en Vreze.) |
De lorrelee. Rotterdam, Lemniscaat, 2007. (Kidsbibliotheek) |
Kinder- en jeugdboeken, vertaald en/of bewerkt door Paul Biegel (selectie)
|
De kukelhaan. Met illustraties van Adolf Zábranský. Haarlem, Holland, 1964. |
De rattenvanger van Hameln. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1968. |
Het beleg van Troje. Bewerkt door Paul Biegel en Patrick Nieuwenhuyse. Met illustraties van van Jiøí Bihounek. Haarlem, Holland, 1995. |
De zwerftochten van Aeneas. Tekst Publius Vergilius Maro. Met illustraties van Fiel van der Veen. Haarlem, Holland, 1998. |
Gelegenheidsuitgaven:
|
Reinaart de Vos. Met illustraties van Tineke Schinkel. Haarlem, Holland, 1972. (6e herz. herdr. 2000; met illustraties van Ludwig Richter) [Uitgave ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van uitgeverij Holland] |
De twaalf rovers. Becommentarieerd door Clem Neutjens. Met illustraties van Ides Callebaut. Antwerpen/Amsterdam, De Nederlandse Boekhandel, 1982. |
Boekweitkorrels. Kalligrafie Eppo Douve. Den Haag, Nederlands Letterkundig Museum/Kinderboekenmuseum, 1996. [Uitgave ter gelegenheid van de opening van de tentoonstelling ‘Paul Biegel: meesterverteller met een rovershart’] |
De ivoren deur. Rotterdam, Poetry International, 1996. [Sprookje van Biegel met vertalingen in het Nederlands, Engels, Frans, Portugees, Spaans, Turks, Arabisch, Rifijns, Papiamentu, Sranang Tongo en Farsi] |
Paul Biegel (over zichzelf, zijn werk en/of zijn literatuuropvatting; selectie)
|
Onbekend avontuur. In: Ons gezin, jaargang 34 (1968), nr. 4, blz. 106-107. |
De uitgever van kinderboeken: hoe, o hoe moet hij zich wentelen? In: Ons gezin, jaargang 36 (1970), nr. 10, blz. 351-352. |
Hoe schrijf je voor de jeugd van nu? In: Elseviers Weekblad, 1975 [datum niet bekend]. |
Tell me a story. In: The Horn Book Magazine, jaargang 8 (1982), nr. 1, blz. 87-93. |
Vee. In: Cyrille Offermans (red.), Kinderliteratuur. Amsterdam, De Bezige Bij, 1991. |
Paul Biegel over Carl Hollander. In: Manon Ferwerda (red.), Mijn favoriete illustratie: 33 schrijvers vertellen over de mooiste tekening b? hun werk. Den Haag, Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, 1994. |
Een aquarium in de Sahara. In: Cyrille Offermans (red), Angst. Amsterdam, De Bezige Bij, 1995. |
De twee gebroeders: griezelen met de Gebroeders Grimm. In: De Groene Amsterdammer, jaargang 120 (1996), nr. 33, blz. 25 (14 aug.). |
Hoe vertellen we het onze kinderen? Annie M.G. Schmidtlezing 2005. In: Literatuur zonder leeftijd, jaargang 19 (2005), nr. 68, blz. 126-136. |
Over Paul Biegel (selectie)
|
Kees Fens, [over De tuinen van Dorr]. In: de Volkskrant, 14-1-1970. |
Mischa de Vreede, [over De kleine kapitein]. In: NRC Handelsblad, 10-12-1971. |
Rian Walz-van de Sande, Paul Biegel. Den Haag, NBLC, 1973. (Monografieën serie d, nr. 5); (2e gewijzigde en aangevulde dr. 1976. (Monografieën serie i, nr. 3)) |
Fred de Swert, Paul Biegel. In: Jeugdboekengids, jaargang 16 (1974), nr. 9. (Ook in: Fred de Swert, Over jeugdliteratuur. Tielt, Lannoo, 1977, blz. 252-257) |
| |
| |
H.W. van Doorn, Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur 1973. In: Verkenningen op het gebied van de jeugdliteratuur, jaargang 5 (1974-1975), nr. 5, blz. 65-69. |
Eric Hulsens, Recept van een onbenullig kinderverhaal. De Groene Amsterdammer, 6-8-1975. |
Myrle Tjoeng, Het bos in met Paul Biegel: jeugdboekenschrijver Paul Biegel neemt Myrle Tjoeng mee voor een wandeling door een Goois bos. In: Literama, jaargang 14 (1979-1980), nr. 1, blz. 205. |
Myrle Tjoeng, Paul Biegel: fantasie uit een diepere realiteit. In: Literama, jaargang 17 (1982-1983), nr. 11, blz. 465-477. |
Jan van Coillie, Biegel in de spiegel. In: Jeugdboekengids, jaargang 27 (1985), nr. 6, blz. 165-166. |
Bregje Boonstra, Gedachtenspinsels. In: NRC Handelsblad, 11-1-1985. |
Joke Linders, [over De rode prinses]. In: Algemeen Dagblad, 3-10-1987. |
Gertie Evenhuis, Paul Biegel mengt realisme met fantasie. In: Trouw, 18-5-1988. |
Joke Linders, Kinderboekenweek: Paul Biegel vertelt over zijn vak. In: Algemeen Dagblad, 20-10-1988. |
Joke Dieben-Frerichs, ‘Het blijft een vak met raadsels.’ Jeugdboekenschrijver Paul Biegel over schrijversschap. In: IJmuider Courant, 10-1-1989. |
Cornald Maas, Verder dan je neus. In: Elsevier, 30-9-1989. |
Hendrik-Jan Bakker, ‘Woorden blijven toch altijd bakstenen’: Paul Biegel, de grote kapitein. In: Rotterdams Nieuwsblad, 4-10-1989. |
Bregje Boonstra, Heer Bran. In: NRC Handelsblad, 4-1-1991. |
Cathérine van Houts, Een volwassen jeugdboek. In: Het Parool, 7-3-1991. |
Bregje Boonstra, Ga jij de golven eens tellen. Paul Biegel over Sinterklaas, fantasie en Kelten. In: NRC Handelsblad, 8-3-1991. |
Anderland: een Brandaan mythe: Paul Biegel krijgt Woutertje Pieterse Prijs. In: Nederlands Dagblad, 14-3-1991. |
Wam de Moor en Ank Hendricks, Biegels Anderland in de klas. In: Tsjip, jaargang 1 (1991), nr. 3, blz. 15-26. |
Jan van der Vegt, Bran(daan) in Anderland. In: Documentatieblad kinder- en jeugdliteratuur, jaargang 5 (1991), nr. 18, blz. 22-24. |
Lieke van Duin, Hoe ruwe volksverhalen ooit geklonken hebben. In: Trouw, 7-3-1991. |
Els de Jong-van Gurp, ‘Anderland - een Brandaan mythe’. In: Nederlands Dagblad, 14-3-1991. |
Lieke van Duin, Strandvondsten, juttersgeheimen en wiebelgolven. In: Trouw, 31-7-1991. |
Arend Evenhuis, Wat staat die vos daar bij die boom te doen? In: Trouw, 3-9-1991 (bijlage Publieksprijs). |
Jaap Goedegebuure, Aanschouwelijk onderricht in de mythologie. In: Documentatieblad Kinder- en Jeugdliteratuur, jaargang 5 (1991), nr. 18, blz. 20-21. |
Jan van de Vegt, Bran(daan) in Anderland. In: Documentatieblad Kinder- en jeugdliteratuur, jaargang 5 (1991), nr. 18, blz. 22-24. |
Jan van Coillie, Over leven, liefde en dood. Nachtverhaal van Paul Biegel. In: Jeugdboekengids, jaargang 34 (1992) nr. 8, blz. 285-286. |
Joke Linders, Geheimen van een nachtelijk bestaan. In: Algemeen Dagblad, 3-9-1992. |
Aukje Holtrop, [over Nachtverhaal]. In: Vrij Nederland, 12-9-1992. |
Ingrid Brouwer, Betoverende verhalen. In: Het Parool, 15-9-1992. |
Joke Linders, Trots op Pieterse Prijs: Paul Biegel wordt al heel lang gelezen. In: Algemeen Dagblad, 7-3-1993. |
Lieke van Duin, ‘Netjes de goede woorden kiezen dat is mijn vak’. In: Trouw, 3-6-1993. |
Mary Ann Lindo, ‘Kinderen zijn nog nat’. In: Het Parool, 13-7-1993. |
| |
| |
Cornald Maas, Er is geen schelen ma de dood. In: de Volkskrant, 8-10-1993. |
Lieke van Duin, De doolhof maakt het verhaal, of Een opera als excuus om aria's te schrijven. In: Literatuur zonder leeftijd, jaargang 7 (1993), nr. 28, blz. 84-90. |
Peter van den Hoven, Over het Grote Ruisen van Paul Biegel. In: Literatuur zonder leeftijd, jaargang 7 (1993), nr. 28, blz. 91-100. |
Cornald Maas, [over De soldatenmaker]. In: de Volkskrant, 21-5-1994. |
Irene Verhiel, [over De soldatenmaker]. In: De Limburger, 31-10-1994. |
Peter van den Hoven, Over... Paul Biegel. Laren, Walvaboek, 1994 (Memo jeugdliteratuur) |
Herman de Graef, Achilles en Hector in Sarajevo. In: Leesidee jeugdliteratuur 1 (1995), nr. 7, blz. 245-246. |
Lieke van Duin, [over De karabijn]. In: Trouw, 29-3-1995. |
Aukje Holtrop, [over De karabijn]. In: Vrij Nederland, 20-5-1995. |
Ingrid Brouwer, Waarom Odysseus het wint van Roodkapje. In: Het Parool, 29-9-1995. |
Lieke van Duin, [over Het beleg van Troje]. In: Trouw, 22-11-1995. |
Aad Meinderts, Denise Mooyman en Muriël Steegstra, Paul Biegel: meesterverteller met een rovershart. Haarlem, Holland / Den Haag, Letterkundig Museum/Kinderboekenmusem, 1996 (Schrijversprentenboek 39) |
Judith Eiselin, Hoepsika wijst kinderen en volwassenen de weg. In: NRC Handelsblad, 13-9-1996. |
Lieke van Duin [over Het ijzeren tapijt]. In: Trouw, 18-9-1996. |
Judith Eiselin, [over Het ijzeren tapijt]. In: NRC Handelsblad, 27-9-1996. |
Jan Smeekens, Krinkels en krankels, workels en wroten. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 1-11-1996. |
Quirin van Os, De bronnen van Biegel: ‘Anderland’ vergeleken met Ierse reisverhalen. In: Literatuur zonder leeftijd, jaargang 10 (1996), nr. 39, blz. 309-334. |
Marjoleine de Vos, Dik met en brilletje. In: NRC Handelsblad, 25-7-1997. |
Joke Linders, Biegel niet tot op het bot: schrijversprentenboek en biografie. In: Biografie Bulletin, jaargang 7 (1997), nr. 1, blz. 70-73. |
Peter van den Hoven, Plaatjes vullen geen gaatjes: bij het Schrijversprentenboek over Paul Biegel. In: Literatuur zonder leeftijd, jaargang 11 (1997), nr. 41, blz. 121-129. |
Aad Meinderts, Pap, dit is Hans. In: Literatuur zonder leeftijd, jaargang 11 (1997), nr. 43, blz. 501-503. |
Hanneke de Klerck, [over De zwerftochten van Aeneas]. In: de Volkskrant, 26-6-1998. |
Annemie Leysen, Aeneas en Michiel. In: De Morgen, 24-7-1998. |
Marjoleinne de Vos, De mens verandert niet. Leerzaam. In: NRC Handelsblad, 26-7-1998. |
Jan van Coillie, Paul Biegel. In: Schrijver gevonden. Encyclopedie van de jeugdliteratuur,. Tielt, Lannoo, 1998. |
Judith Eiselin, [over Laatste verhalen van de eeuw]. In: NRC Handelsblad, 1-10-1999. |
Aukje Holtrop, [over Laatste verhalen van de eeuw]. In: Vrij Nederland, 16-10-1999. |
Bregje Boonstra, [over Laatste verhalen van de eeuw]. In: De Groene Amsterdammer, 24-11-1999. |
Joke Linders, [over Laatste verhalen van de eeuw]. In: Algemeen Dagblad, 26-11-1999. |
Judith Eiselin, [over Virgilius van Tuil-Omnibus]. In: NRC Handelsblad, 23-6-2000. |
Bregje Boonstra, De biegeliaanse kabouter: portret van een Woutertje Pieterse-prijswinnaar. In: Literatuur zonder leeftijd, jaargang 14 (2000), nr. 52, blz. 304-307. |
Jan van Coillie, [over Het olifantenfeest]. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 7 (2001), nr. 7, blz. 300. |
Jan van Coillie, [over Haas]. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 8 (2002), nr. 2, blz. 69. |
| |
| |
Jan van Coillie, ‘Het spetterde en sporrelde en vonkte’. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 8 (2002), nr. 6, blz. 247-248. |
Daniëlle Stals, Het spiegelpaleis van koning Biegel. Veelvormig vertellen in de kring. In: Literatuur zonder leeftijd, jaargang 16 (2002), nr. 59, blz. 478-481. |
Bea Ros, Leesboek of lesboek? In: Didaktief, 1-11-2003. |
Mirjam Noorduijn, De fantastische Biegel. In: De Leeswelp, jaargang 10 (2004), nr. 3, blz. 112-113. |
Jan van Coillie, [over Swing]. In: De Leeswelp, jaargang 10 (2004), nr. 9, blz. 359. |
Peter de Boer, ‘Ach wat! M'n trompet is nog heel’: Paul Biegel vertelt ouderwetse avonturen. In: Trouw, 9-10-2004. |
Nienke Westerbeek, [over De roep van de kinkhoorn]. In: Nederlands Dagblad, 22-12-2004. |
Mirjam Norduijn, [over Man en muis]. In: De Leeswelp, jaargang 10 (2004), nr. 3, blz. 112-113. |
Arjan Visser, Ik geloof dat ik nooit zo happy ben geweest als nu. In: Trouw, 21-5-2005. |
Monique Snoeijen, Hollende, hijgende, vliegende woorden. In: NRC Handelsblad, 10-2-2006. |
Karel Berkhout, ‘Onze taal is van betonijzer’. In: NRC Handelsblad, 10-2-2006. |
Jan van Coillie, [over Wegloop]. In: De Leeswelp, jaargang 12 (2006), nr. 3, blz. 94. |
Harm de Jonge, Paul Biegel en de kunst van het weglopen. In: Dagblad van het Noorden, 7-4-2006. |
Karel Berkhout, Muzikale meesterverteller Onvermogen om het bestaan te doorgronden. In: NRC Handelsblad, 23-10-2006. |
Mirjam Noorduijn, De tover voorbij. In: De Groene Amsterdammer, 3-11-2006. |
Jan van Coillie, De toverspiegel van Paul Biegel. In: De Leeswelp, jaargang 12 (2006), nr. 9, blz. 342-343. |
Wilma van der Pennen, ‘Vandaag at ik een haring en dacht aan Paul Biegel’: in memoriam Paul Biegel. In: Literatuur zonder leeftijd, jaargang 21 (2007), nr. 72, blz. 159-161. |
Paul Biegel: themanummer. In: Literatuur zonder leeftijd, jaargang 21 (2007), nr. 73. (bevat bijdragen van Joke Linders, Bregje Boonstra, Gerard de Vriend, Quirin van Os, Eeje Buenen, Paul Wackers, Patricia Crampton, Sandra L. Becket, Thomas de Veen en Wilma van der Pennen) |
Annemarie Terhell, [over De lorrelee]. In: Kidsweek, 28-9-2007. |
Harm de Jonge, Paul Biegel als de kleine kapitein. In: Dagblad van het Noorden, 23-11-2007. |
Jeugdliterom
|
Verzamelde recensies en artikelen over Nederlandstalige jeugdliteratuur. De Jeugdliterom is te vinden in iedere openbare bibliotheek. |
Websites
|
www.leesplein.nl |
www.kjoek.nl |
www.uitgeverijholland.nl |
www.lemniscaat.nl |
77 Lexicon jeugdliteratuur
juni 2008
|
|