tweede boek voor de serie, Hekserij bij volle maan (1988), dat qua thematiek en sfeer meer aansluit bij zijn boeken voor volwassenen, levert de jonge held strijd met de demonische poppenspeler die zijn vader heeft behekst. Met hulp van een vriend kan hij de betovering net op tijd verbreken.
In 1988 verschijnt Bertins eerste science-fictionboek voor de jeugd: De planeet van de gouden spinnen. Bertin heeft hier duidelijk geïnvesteerd in karaktertekening en stijl. Batar, de jonge tovenaarsleerling die opdracht krijgt tovermateriaal weg te halen uit een graf (een oud ruimteschip), wordt als jonge held genuanceerd neergezet en de intrige is complex.
Net als in zijn werk voor volwassenen probeert Bertin ook in zijn jeugdboeken de genres horror en science-fiction met elkaar te vermengen. Het schip uit de toekomst (1987) speelt in een lugubere, toekomstige wereld waarin technisch begaafde weerwolven strijden met al even geavanceerde reuzekatten. De teletijdmachine treedt op als deus ex machina, maar de stuwende kracht achter dit verhaal over de strijd tussen goed en kwaad is de moed van de jonge hoofdpersonages.
Gevangen in de video (1989) speelt in de nabije toekomst, in het jaar 2043 in de hoofdstad van het Verenigd Europa. Voor de horroreffecten zorgen gevaarlijke filmpersonages als King Kong, met wie de hoofdfiguren moeten afrekenen als zij in een videowereld zijn terechtgekomen.
Tussen Bertins horror- en science-fictionverhalen voor volwassenen en voor de jeugd bestaan opvallende verschillen. Typisch voor zijn romans voor volwassenen is de verinnerlijking van de gruwelelementen uit het horrorgenre en de reisthematiek uit de science-fiction. De monsters en andere verschrikkingen huizen in de menselijke geest; de intrigerendste reizen door ruimte en tijd en de merkwaardigste ontmoetingen met futuristische griezels spelen zich af in het brein en het onderbewustzijn. Inhoudelijk en stilistisch zijn deze verhalen complex; de verhaaltoon is macaber, mede doordat kinderen vaak een diabolische, destructieve rol spelen.
In zijn verhalen voor de jeugd houdt Bertin de marges van zijn horroreffecten smaller. Nergens vormt een kind de bedreigende factor en het monsterlijke is nooit in de eigen geest van de jeugdige hoofdfiguren geplaatst. De gevaren zijn extern - meestal volwassen creaturen met alle stereotiepe (en dus ‘veilige’) kenmerken van een monster, weerwolf, robot of vampier. Nergens in de jeugdverhalen komen de aantrekkingskracht van de destructieve neigingen van de menselijke geest en de smalle grens tussen waanzin en normaliteit echt naar voren. Ook wordt de spanning niet zo sterk opgevoerd als in het werk voor volwassenen.