| |
| |
| |
Tine van Berken
door Ineke Vos
Tine van Berken werd op 29 september 1870 als Anna Christina Berkhout in de Amsterdamse Jordaan geboren. Ze volgde de kweekschool en was van 1888 tot aan haar huwelijk in 1895 onderwijzeres.
Zowel op de lagere school als op de kweekschool viel ze op door haar mooie opstellen. Rond 1888 werden enkele van haar verhalen gepubliceerd in het ‘Zondagsblad’ van het Nieuws van den Dag en in Eigen Haard en Nederland. Op aanraden van de redacteur van Nederland, de dichter M.G.L. van Loghem, werkte zij een van haar verhalen om tot een meisjesboek: Een Klaverblad van Vier, dat ze in 1894 publiceerde onder het pseudoniem Tine van Berken.
Naast meisjesboeken schreef ze korte verhalen en (voor een deel vertaalde) teksten voor prentenboeken. Bovendien publiceerde ze onder het pseudoniem Anna Koubert enkele novellen voor volwassenen.
Begin 1899 richtte ze in samenwerking met Egbertha C. van der Mandele Lente, weekblad voor jonge dames op, waar een grote plaats werd ingeruimd voor literatuur. Haar laatste meisjesboek Mijn Roman verscheen als feuilleton in dit tijdschrift.
Schrijven was voor haar heel belangrijk. Dat blijkt niet alleen uit haar enorme produktie (ongeveer 80 titels) maar ook uit het feit dat ze de novelle Moeder Wassink op haar ziekbed schreef. Ze zond het verhaal in voor de novellenwedstrijd van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Kort voor haar dood op 7 december 1899 - ze had tuberculose - kreeg ze het bericht dat uit 134 inzendingen die van haar eenstemmig was uitgekozen voor de eerste prijs.
| |
| |
| |
Werk
In het oeuvre van Tine van Berken nemen de meisjesboeken een centrale plaats in. Ze geven blijk van een warme persoonlijkheid, groot inlevingsvermogen en een geëmancipeerde geest. In meisjesboeken uit de tweede helft van de negentiende eeuw wordt het huwelijk als hoogste goed voorgesteld. Bij Tine van Berken is het bereiken van zelfstandigheid even belangrijk, zo niet belangrijker. De meisjes in haar boeken worden aangespoord iets te bereiken in het leven. Door studie, een goede baan of het benutten van de creatieve vermogens.
Van Berken had genuanceerde opvattingen over kinderliteratuur. Als een van de eersten legde zij de nadruk op de kunstzinnige waarde van kinderboeken. Een kinderboekenschrijver moet ‘waarlijk dichter’ zijn en zich uiten in een mooie en tevens eenvoudige vorm. Want ‘wie champagne schenkt, die neme een bokaal, fijn als een zeepbel, schittrend in het licht, vol regenboognuancen’.
Boeken dienen volgens Van Berken vooral ter ontspanning. Ze moeten fris en natuurlijk zijn en niet sentimenteel. Zij pleit voor vrolijke, gezellige en blikverruimende boeken, maar ook voor ‘flinke’ boeken, waarin de dingen bij de naam worden genoemd en die de ‘eigen zielsgebreken’ tonen.
Haar eigen kinderboeken, waarin een goed evenwicht tussen opvoedkundige lessen en ontspanning is gevonden, vormen een weerspiegeling van deze opvattingen. Ze bevatten veel autobiografische elementen. De personages houden net als Van Berken van boeken en van verhalen vertellen, vertalen en schrijven. Enerzijds identificeert zij zich met deze jonge meisjes, die zich laten meeslepen door romantische, sentimentele en fantastische verhalen en romans met een vaak hoogdravende stijl. Anderzijds kruipt ze in de rol van de opvoeder (vader, zuster, lerares) door de jeugdige dweperijen en sentimentele neigingen met een zekere ironie tegemoet te treden. Zo geven in De Familie Berewoud (1895) de dichterlijke aspiraties van Mies dikwijls aanleiding tot hilariteit. Haar zussen willen haar niet beledigen, maar als zij een van haar gedichten voordraagt, kunnen ze het lachen niet inhouden. Jet vraagt aan Mies waarom ze niet gewoon ‘vingers’ zegt in plaats van ‘ving'ren’, maar voegt er plagend-troostend aan toe dat een profeet nooit in eigen land wordt geeerd.
Terwijl het in andere meisjesboeken meestal gaat om de ontwikkeling van één meisje in het bijzonder, verdeelt Van Berken de aandacht over verschillende personages, die door de uiteenlopende leeftijden en karakters een scala aan identificatiemogelijkheden bieden. Het meisje dat uiteindelijk trouwt, is vaak het meest vrouwelijke type. Zij is niet noodzake- | |
| |
lijkerwijs de hoofdpersoon in het verhaal. Eerder is het tegendeel het geval: zij die niet trouwt - vaak de ik-figuur - treedt meer op de voorgrond. Liefde en huwelijk zijn niet de belangrijkste elementen. Belangrijker is een hechte familieband, zelfinzicht en het bereiken van zelfstandigheid.
Een in meisjesboeken veel voorkomend type is dat van het jongensachtige meisje, in het Engels aangeduid als ‘tomboy’. Van Berken was de eerste die, in navolging van de Amerikaanse schrijfster Louisa May Alcott (Onder moeders vleugels), dit personage in Nederland introduceerde, namelijk in Een Klaverblad van Vier.
| |
Een Klaverblad van Vier
De ik-persoon in dit boek heet Beb van Vere. Zij is zestien jaar en heeft een tweelingzusje dat heel anders is dan zij. Nan is vlijtig en netjes, houdt van naaien, borduren en fijne maniertjes; Bep is slordig en neigt naar alles wat jongensachtig is. Door hun botsende karakters hebben de zusjes vaak ruzie. Toch kunnen ze niet zonder elkaar. Beiden hebben een geestverwante vriendin. Tezamen vormen ze het Klaverblad van Vier. Ze verkeren bijna altijd in elkaars gezelschap. Ze bezoeken dezelfde school, wandelen, zwemmen, roeien stiekem op de Amstel en maken ‘jool’. Bovendien houden ze zo nu en dan een muziek- en literatuuravondje.
De meisjes worden gevolgd tot een
Illustratie van E.S. Witkamp Jr. uit Een Klaverblad van Vier
van hen gaat trouwen en er dus een blaadje van het Klaverblad wordt afgeplukt. Hoewel het verhaal eindigt met een huwelijk, is de liefde niet het hoofdthema. Vakantie- en schoolavonturen nemen de belangrijkste plaats in.
| |
Mijn Roman
In haar laatste meisjesboek Mijn Roman speelt de liefde een grotere rol. Bevatte Een Klaverblad van Vierveel actie, Mijn Roman is grotendeels opgebouwd uit bespiegelingen van de hoofdpersoon, Rudi Willenborg.
In dit verhaal komt geen meisje
| |
| |
met uitgesproken jongensachtige trekken voor, zoals Bep en Pol in Een Klaverblad van Vier. Wel worden er uitspraken gedaan waaruit Tine van Berkens geëmancipeerde visie blijkt. Tijdens een logeerpartij bij een oom en tante schrijft Rudi aan haar zus Jo over de houding van haar oom ten opzichte van meisjes. Deze oom neemt - dit in tegenstelling tot Rudi's vader - meisjes niet serieus: ‘Pa is daar heel anders in, hè? Hij vindt wat we zeggen altijd het antwoorden waard en telt een meisje - omdat ze meisje is - geen haar minder dan een jongen. Evenmin zou hij er aan denken complimenten te maken of vleierijtjes te zeggen, hoewel ik daar op zichzelf niet tegen heb.’
| |
Waardering
De boeken van Tine van Berken waren rond de eeuwwisseling erg geliefd. Recensenten noemden haar een begaafd schrijfster. Zij kan, vindt men, goed vertellen; haar stijl is eenvoudig, vlot en zuiver. De toon is fris; niet moraliserend, noch aanmatigend of sentimenteel. Pedagogische lessen worden op een natuurlijke manier in het verhaal vervlochten. Ze beschikt over veel fantasie en weet ‘wat het kinderoog en -hart streelt’. Opvallend is haar opmerkingsgave en haar goede, vaak humoristische kijk op het typerende van mensen en zaken. De negatieve kritiek had voornamelijk betrekking op De Familie Berewoud, dat in een lectuurgids uit 1899 tamelijk oppervlakkig, zwak van karakteruitbeelding en langdradig wordt genoemd.
De pedagogen uit die tijd die een kritische houding ten opzichte van meisjesboeken hadden, oordeelden in het algemeen positief over het werk van Van Berken. Ronduit negatief was alleen J.W. Gerhard. Haar meisjesboeken missen volgens hem karaktertekening, diep gevoel en humor. Ze zijn oppervlakkig en banaal en verderfelijk voor jonge meisjes.
Mathilde Wibaut kende juist een beschavende invloed toe aan de boeken van Tine van Berken. De bekende letterkundige Jan ten Brink prees haar ook; uit haar werk spreekt ‘zeer veel fantazie, een warm gevoel voor waarheid en juistheid, een pittig zuivere Nederlandsche stijl en een zonnig, vroolijk hart’.
Bij kinderen was haar werk zeer geliefd. Tekenend is de opmerking van Egbertha van der Mandele in het tijdschrift Lente, dat elk kind wist wat de naam van Tine van Berken beduidde. Altijd als zij kinderen een boek van Van Berken cadeau gaf, riepen ze verrukt uit: ‘O, een boek van Tine van Berken, dan is het natuurlijk mooi!’. Weliswaar is deze uitspraak afkomstig van een collega en vriendin, maar de grote oplagen van de boeken zijn veelzeggend.
Dat haar werk in onze tijd niet meer gelezen wordt, heeft ten dele te maken met het veranderende beeld van meisjes. De modernisering van
| |
| |
dat beeld, die al bij Tine van Berken begon, zette voort na 1900. De meisjesboeken werden joliger, frivoler. Mogelijk heeft ook de omvang van haar boeken ertoe geleid dat ze niet meer worden gelezen.
Een belangrijke factor was zeker ook dat Van Berken vroeg stierf, waardoor uitgever Becht zijn ‘sterauteur’ verloor. Toen zich in 1900 een nieuwe talentvolle meisjesboekenschrijfster aandiende, Top Naeff, werd alle aandacht op haar gericht.
Toch is er ook in onze tijd nog sprake van waardering. Leesherinneringen geven aan dat haar werk bij de oudere generatie nog steeds leeft. Twee bekende schrijvers roemen de actualiteitswaarde van Van Berkens meisjesboeken: Anna Blaman en de Vlaming Johan Daisne. Beiden beschouwen de beschreven gevoelens als universeel. Johan Daisne: ‘De verklaring ligt in de intuïtie van de begenadigde, waarmee Tine van Berken het essentiële van de mens heeft gevat en weergegeven, en dat is tijdeloos.’ Daisne zag Mijn Roman als de levensroman van Tine van Berken. Hij was ervan overtuigd dat zij een van de grootste romanschrijfsters zou zijn geworden, als ze niet zo jong gestorven was.
| |
Bibliografie
Werk voor volwassenen
|
Onder het pseudoniem Anna Koubert: Nieuwe Paneeltjes (1894), Confetti (1897), Moeder Wassink (1902). |
Keuze uit de jeugdboeken
|
Een Klaverblad van Vier. Met illustraties van E.S. Witkamp Jr. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1894. (Meisjesboek) |
De Familie Berewoud. Met illustraties van E.S. Witkamp Jr. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1895. (2e herz. dr. o.d. titel: De Berewoudjes. 1900) (Meisjesboek) |
Mijn Zusters en ik. Met illustraties van C. Koppenol. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1896. (Meisjesboek) |
Meidorens. Drie verhalen. Met illustraties van Jan Sluijters. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1896. |
Wilde Wingerd. Drie verhalen. Met illustraties van Jan Sluijters. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1896. |
Met z'n drieën. Drie verhalen. Met illustraties van Jan Sluijters. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1897. |
Kleine menschen. Drie verhalen. Met illustraties van Jan Sluijters. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1897. |
De Dochters van den Generaal. Met illustraties van C. Koppenol. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1897. (Meisjesboek) |
Rietje's Pop. Met illustraties van Nelly Bodenheim. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1897. |
Regen en Zonneschijn. Drie verhalen. Met illustraties van Jan Sluijters. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1898 |
Onder Ons. Drie verhalen. Met illustraties van Jan Sluijters. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1898. |
Kibbelaarstertje. Met illustraties van Henriëtte de Vries. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1898. |
Zonnige Jeugd. Drie verhalen. Met illustraties van Jan Sluijters. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1899. |
Kruidje-roer-me-niet. Met illustraties van C. Koppenol. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1899. |
| |
| |
Van een Grootmoeder en Zeven Kleinkinderen. Met illustraties van C. Koppenol. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1900. |
Mijn Roman. Met illustraties van C. Koppenol. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1901. (2e dr. o.d. titel Rudi Willenborg, 1909) (Meisjesboek) |
Goede Kameraadjes. Met illustraties door Jan Sluijters. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1908. |
Kleine Avonturen. Met illustraties door Jan Sluijters. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1908. |
Met z'n beidjes. Met illustraties door Jan Sluijters. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1908. |
Gelukkige Uurtjes. Met illustraties door Jan Sluijters. Amsterdam, H.J.W. Becht, z.j. |
Keuze uit de prentenboeken
|
Wat Moeke vertelt. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1893. |
Ik heet Moortje. Een Poppengeschiedenis. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1894. |
Bella en de Beer. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1895. |
Hartediefjes. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1896. |
Zonnige Daagjes. Versjes bij prentjes voor kleine studentjes. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1896. |
Krullebolletjes. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1896. |
Kijkjes in Transvaal. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1898. |
Vroolijke Japaneesjes. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1898. |
Van Poesjes en Snoesjes. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1900. |
Over Tine van Berken
|
Egbertha C. van der Mandele, In memoriam Tine van Berken. In: Lente, weekblad voor jonge dames, jaargang 1 (1899), blz. 739-741. |
Jan ten Brink, In memoriam Tine van Berken. In: De Amsterdammer. Weekblad voor Nederland, nr. 1175, 31-1-1899, blz. 3. |
F. Lapidoth, [In memoriam Tine van Berken.] In: Zondagsblad van het Nieuws van den Dag, 17-12-1899. |
Johan Daisne, Tine van Berken. In: De liefde is een schepping van vergoding. Een toneel-trilogie. Brussel, Manteau, 1946 (1945), blz. 174-261. |
Johan Daisne, Tine van Berken of de intelligentie der ziel. Gent, Mortier, 1962. |
Erik Rijks, Tine van Berken. Mw. A.C. Witmond-Berkhout. In: Uit het oog. Acht jeugdboekenauteurs uit het interbellum (red. Toin Duijx). Leiden, Rijksuniversiteit Leiden, Sectie Kind en Media, 1992, blz. 124-145. |
Ineke Vos, Tine van Berken. Portret van een meisjesboekenschrijfster uit het fin de siècle. Doctoraalscriptie Nederlands. Amsterdam, Vrije Universiteit, 1993. |
39 Lexicon jeugdliteratuur
oktober 1995
|
|