| |
| |
| |
Piet Begeer
door Jacques Vos
Petrus Anton (roepnaam Piet) Begeer werd op 19 november 1890 in Gouda geboren. Zijn vader had een kapperszaak aan de Oosthaven, destijds een statige gracht. In mei 1906 vertrok Begeer naar Haarlem om daar te gaan studeren aan de vermaarde Rijkskweekschool voor onderwijzers. In 1910 behaalde hij zijn bevoegdheid en keerde hij terug naar Gouda waar hij enkele jaren werkzaam was als onderwijzer. In 1913 verhuisde hij naar Rotterdam. Na eerst een tijdje op huurkamers te hebben gewoond, betrok hij een huis in tuindorp Vreewijk. In deze nieuwe wijk woonden destijds veel onderwijzers (onder wie Begeers goede vriend, de latere schrijver en journalist Arie Pleysier) en kunstenaars. Veel bewoners van Vreewijk waren links, vandaar de bijnaam ‘het rode dorp’.
Begeer is tot aan zijn pensioen onderwijzer in Rotterdam gebleven. Eerst op de lagere school in de Joubertstraat, later op die aan de Lange Hilleweg. Beide scholen werden vooral bezocht door kinderen uit wat tegenwoordig een probleemwijk heet. Zijn ervaringen met deze volkskinderen verwerkte Begeer in de autobiografische romans Pieter Maritsstraat 7, roman van een volksschool (1942) en Wespen en horzels, roman van een school in oorlogstijd (1949).
Begeer was niet alleen onderwijzer, maar ook schilder en kunstcriticus. Als kunstenaar was hij autodidact. Hij behoorde tot de Rotterdamse kunstenaarsgroep De Branding (1917-1926). In 1924 nam het Duitse avantgardistische tijd- | |
| |
schrift Der Sturm twee lino's van hem op. Later sloot hij zich aan bij de linkse kunstenaarsgroep R33. Kunstkritieken schreef Begeer vanaf 1925 voor het Rotterdamse socialistische dagblad Voorwaarts waar Pleysier redacteur was. Ook na de Tweede Wereldoorlog bleef Begeer nauw betrokken bij het kunstleven. Hij was onder meer commissielid van de Rotterdamse Kunststichting.
Als schrijver debuteerde Begeer in 1930 met de dichtbundel Van het leven. In hetzelfde jaar verscheen ook zijn eerste boek voor kinderen, Sprookjes van den tuin. Deze bundel werd later - aangevuld met enkele nieuwe sprookjes - bij een andere uitgever herdrukt onder de titel Sprookjes van de weide, de tuin en de toren (1942).
Hoewel Begeer geen lid is geweest van de Arbeiders Jeugd Centrale (ajc) heeft hij veel voor deze organisatie betekend. Hij gaf onder andere lezingen over schilderkunst en hij schreef het lied Gouden Meizon straalt over d'aarde. De muziek werd gecomponeerd door Jaap Mackenzie, ook een onderwijzer die in tuindorp Vreewijk woonde.
Piet Begeer is in 1975 in Rotterdam overleden.
| |
Werk
Piet Begeer heeft als onderwijzer, schrijver en beeldend kunstenaar een actief leven geleid. Geïnspireerd door zijn ervaringen als schoolmeester schreef hij twee autobiografische romans. Vanuit zijn achtergrond als kunstcriticus en schilder ontwikkelde hij twee didactische werkjes, Tips voor de Amateurschilder (19xx) en het ao-boekje ...ismen (1949). Ook stelde hij leesmethodes voor het lager onderwijs samen, schreef hij de inleiding in catalogi bij tentoonstellingen en is hij de auteur van een zestal jeugdboeken.
In Het avontuurlijke leven van Jan Klaassen en Katrijn (1933) veranderen de hoofdpersonen in twee kleine mensen. Dit gebeurt als de poppenspeler, die jarenlang met hen op kermissen heeft gestaan, sterft van ouderdom. Jan en zijn vrouw trekken dan de wijde wereld in en beleven allerlei spannende avonturen. In een polder worden zij gevangen door een visser die hen wil verkopen aan een schoolmeester en een dokter die samen een verzameling opgezette dieren bezitten. Ze weten te ontsnappen op de rug van eenden en worden liefdevol opgenomen door vrouw Meeuwsen. Hoewel het in haar huisje geen vetpot is, leven Jan en Katrijn in een soort paradijs. Maar weer worden ze ontvoerd, ditmaal door een marskramer die hen meeneemt naar het stadje waar hun avonturen zijn begonnen. Het is kermis en de marskramer verkoopt zijn buit aan de directeur van een circus. Jan en Katrijn oogsten veel succes als de kleinste mensen van de wereld. De directeur vraagt Jan Klaassen of hij en zijn vrouw in het circus willen
| |
| |
blijven, omdat ze zulke publiekstrekkers zijn. Jan aarzelt, hij vindt dat ze vrouw Meeuwsen niet in de steek kunnen laten. Bovendien genoten ze van het leven in de polder. Uiteindelijk stemt Jan toe, maar hij laat vrouw Meeuwsen de boodschap overbrengen dat ze ooit bij haar zullen terugkeren om voor haar te zorgen. Eind goed, al goed en de boodschap van het boek is duidelijk: je moet iets voor elkaar over hebben.
De titel van Sprookjes van de weide, de tuin en de toren (1942) verwijst naar de drie plekken waar de gebeurtenissen gesitueerd zijn. Naast proza bevat de bundel gedichten die veelal zijn gerelateerd aan het sprookje dat aan het gedicht voorafgaat. Na ‘De ooievaar en de reiger’ volgt bijvoorbeeld het gedicht ‘Blauw-Jan’, over een reiger die de hele dag vruchteloos probeert een kikker of een visje te verschalken.
Dieren zijn in een groot aantal van deze sprookjes de handelende figuren. In sommige verhalen laat Begeer sprekende planten optreden, zoals in ‘Het sprookje van de koninginnepage’ waarin de vlinder aan de bloemen in de tuin vertelt over zijn tocht naar de mensen. Opmerkelijk is dat in veel van de sprookjes sprake is van een ruzie of een wedstrijd. In ‘De twee hanen’ ruziën de hanen over de vraag wie het mooist kan zingen en wie de mooiste staart heeft. In ‘Koning Ooievaar’ wenst de ooievaar tot koning van de polder te worden
Illustratie van Piet Begeer uit Sprookjes van de weide, de tuin en de toren
gekroond na het winnen van een wedstrijd wie de meeste kikkers kan vangen.
In een aantal sprookjes uit de afdelingen ‘de tuin’ en ‘de toren’ laat Begeer een kleine jongen, Jan, optreden. Veel van zijn avonturen beleeft hij in een droomtoestand, onder andere in ‘Jan en de maan’. Daarin belandt Jan op de toren, waar hij Wouter, het torenmannetje, beledigt door zijn toren niet hoog te vinden. Wouter: ‘Ben ik daarvoor groot geworden, heb ik daarvoor mijn baard laten groeien? Dat moet je door een Rotterdammer gezegd worden, die geen enkele behoorlijke toren heeft.’
| |
| |
De bundel werd van prenten voorzien door een viertal illustratoren, onder wie Begeer zelf en een collega uit de Rotterdamse kunstenaarsgroep De Branding, Wout van Heusden.
In 1943 verscheen het eerste deel van een trilogie: Jaap Schilt. De zoon van den visser. De vervolgdelen, Jaap Schilt. Een vacantie in de polder en Jaap rooit het wel, verschenen respectievelijk in 1946 en 1949.
De trilogie over Jaap Schilt beschrijft de ontwikkeling van een arme, intelligente maar verlegen jongen van twaalf jaar tot een zelfbewuste gymnasiast van veertien. De verhalen spelen deels in de Krimpenerwaard, een polder, en in een kleine provinciestad waarin Gouda, de geboorteplaats van Piet Begeer, valt te herkennen. Het is opvallend dat in bijna alle jeugdboeken van Begeer de polder, de natuur en de visserij een belangrijke rol spelen. Begeer schrijft over deze onderwerpen met veel kennis van zaken. De informatie overdragende schoolmeester wint het echter nergens van de schrijver.
Jaap woont met zijn ouders, opa en drie zussen in een min of meer vervallen boerderijtje. Vader is visser, maar dat levert nauwelijks iets op. Bovendien wordt hij uitgebuit door de visopkoper, Piet de Uil. Jaap is een kei in vissen, maar kan ook goed leren. Meester Maarten haalt zijn ouders ertoe over hem naar het gymnasium te sturen. Jaap zelf twijfelt: kan vader het zonder zijn hulp wel bolwerken? Als hij hoort dat zijn ouders een lening van Piet de Uil niet kunnen terugbetalen, besluit hij in de polder te blijven en zijn vader te helpen.
Op een dag brengt Jaaps oudere zus, die dienstmeisje is bij een notaris in de stad, een bezoek aan het ouderlijk huis. Ze neemt Dick, de zoon van haar werkgever, mee. De jongen komt een aantal weken logeren en wordt Jaaps beste vriend. Hij zit op het gymnasium en door de verhalen die hij vertelt begint Jaap zich af te vragen of hij wel de juiste keuze heeft gemaakt. Op voorspraak van Dick regelt de notaris dat Jaaps familie in een beter huis kan gaan wonen, dat de schuld aan De Uil wordt afgelost en dat Jaap toch naar het gymnasium kan.
In het tweede deel van de trilogie komt Dick weer logeren, nu in de nieuwe woning. Jaap leert zijn vriend vissen en krijgt zelf zwemles van Dick. Verder houden de vrienden zich bezig met het vraagstuk wie er stiekem in het voormalige huisje van de familie is gaan wonen. Is het de geheimzinnige stroper die de netten en fuiken van vader Schilt leegrooft? Jaap heeft zich inmiddels verzoend met zijn afscheid van de polder en de visserij.
In het afsluitende derde deel blijkt Jaap het goed te doen op het gymnasium; hij is de beste van de klas. Hoewel hij nog steeds veel omgaat
| |
| |
met Dick, voelt hij zich vaak een eenling op school. En af en toe twijfelt hij weer over de vraag of hij er wel goed aan heeft gedaan door voor de school en niet voor de visserij te kiezen. Zijn twijfel groeit als Dick steeds meer onder de invloed komt van een brutale, al wat oudere jongen. Dick verwaarloost zijn studie en bezoekt cafés om te gaan biljarten. Wel komt hij nog geregeld logeren op de boerderij.
Uiteindelijk keert alles ten goede: Dick belooft zijn vader hard te gaan werken voor school en Jaap helpt hem daarbij. Als dank krijgt Jaap van de notaris een fiets. Het belangrijkste is echter dat hij met zelfvertrouwen de toekomst tegemoet ziet.
Begeer heeft oog voor de slechte omstandigheden waaronder gewone mensen in de polder moesten leven. Toch schreef hij geen socialistische tendensliteratuur. Zijn werk is in dat opzicht vergelijkbaar met Afke's tiental (1903) van Nienke van Hichtum.
| |
Een zomer aan de veenplassen
Jan Breedijk woont in een provinciestadje waar zijn vader het beroep van kaasinkoper uitoefent. Hij is zojuist geslaagd voor het toelatingsexamen hbs en mag als beloning logeren bij oom Dirk en tante Leentje die in het polderdorp Veenwijk een bakkerij hebben.
In de nacht voordat Jan vertrekt, betrappen hij en zijn vader een dief die in hun tuin de perenboom leegrooft. Op weg naar Veenwijk herkent Jan de dief in een groep zigeuners.
Het is voor Jan wel even wennen op het platteland; voor het eerst in zijn leven drinkt hij geitenmelk. Maar hij weet zich snel aan te passen. Hij maakt kennis met een al wat oudere jongen, Gerrit, en wordt de beste maatjes met hem. Gerrit had graag door willen leren, maar de omstandigheden thuis maakten dit onmogelijk. Hij komt aan de kost door bij boeren te werken, te vissen en te stropen. Voor dit vergrijp is hij al drie keer veroordeeld en over niet al te lange tijd moet hij een fikse boete betalen, of anders de gevangenis in. Jan en Gerrit trekken samen geregeld de polder in. Gerrit weet niet alleen veel over dieren en planten, maar ook over de geschiedenis van de polder. Jan verbaast zich hierover. Gerrit legt uit dat hij zijn kennis te danken heeft aan de meester op school: ‘die had er plezier in om het te vertellen en ik had er plezier in om er naar te luisteren.’
Tijdens onweer slaat de bliksem in bij een boerderij. Jan en Gerrit helpen actief mee met het blussen en zijn de helden van de dag. Spannende momenten beleeft Jan ook als hij met zijn bootje verdwaalt in de wirwar van sloten, plassen en vaarten. En als hij de mustang van oom Dirk uit het water redt.
Wanneer Jan een ritje maakt op dit paard stuit hij op een woonwagen die is weggezakt in de berm van een
| |
| |
landweg. Het blijkt de wagen te zijn van de zigeuner die hij destijds heeft betrapt bij het stelen van peren. Jan leent hem het paard om de wagen weer op de weg te krijgen. Dan wordt duidelijk dat hij de zigeuner ten onrechte van diefstal heeft beticht. De man wilde de echte dief, een ander lid van de groep zigeuners, van de diefstal weerhouden. Ook met de veroordeling van Gerrit loopt het goed af. Jaap, de knecht van oom Dirk, is bereid de boete te betalen. Of Gerrit voortaan het stropen zal laten, blijft in het ongewisse: ‘Stropen...? Haha... Daar moest Gerrit om lachen. Dat zou hij wel eens zien. Maar een ding wist hij zeker; hij liet zich vast niet meer vangen.’
Net als in zijn andere ‘polderboeken’ schroomt Begeer het gebruik van dialectwoorden en termen en gezegdes uit de visserij niet: bok, biggels, tripjes, tripklompen, kloet, ik kan zwijgen als een puitaal in de modder, tegendruk voelen als een baars in de schakel.
| |
Denken en dromen
Evenals veel andere schrijvende schoolmeesters heeft Piet Begeer leesmethodes voor het lager onderwijs geschreven. De serie leesboeken Denken en dromen is gebaseerd op het principe dat sinds ‘Ot en Sien’ van Jan Ligthart en H. Scheepstra gebruikelijk is: de keuze voor een jongen en een meisje als hoofdpersonen. In de tiendelige serie van Begeer zijn dat Jan en zijn zusje Jannetje. In tegenstelling tot veel andere leesseries, waaronder die van Anne de Vries (Jaap en Gerdientje) en Annie M.G. Schmidt (Jip en Janneke), koos Begeer niet voor een landelijke maar een stedelijk omgeving. Die vertoont veel trekken van tuindorp Vreewijk.
Opmerkelijk is dat Begeer zich net als in zijn ‘polderboeken’ laat kennen als een deskundige op het gebied van planten en dieren. In deel 9 (zesde klas) vestigt zich een bioloog bij Jan en Jannetje in de straat. Ook Begeers liefde voor de polder blijkt uit Denken en dromen. In het derde deeltje mag Jan logeren bij oom Jacob die op een boerderij woont. Helaas raakt hij in het zevende deeltje, waarin oom met zijn gezin naar Canada emigreert, dit logeeradres kwijt.
| |
Waardering
Begeer is een vergeten schrijver. In bekende handboeken als De hele Bibelebontse berg, onder redactie van Nettie Heimeriks en Willem van Toorn, en Van Zedenleer tot Bruintje Beer, de studie van Toos Zuurveen, wordt hij niet genoemd. Daalder beperkt zich in Wormcruyt met suycker tot de mededeling dat in 1943 Jaap Schilt verscheen. Verder moet Begeer het doen met een enkele herinnering, zoals die van de ex-leraar Nederlands en auteur van jeugdboeken Jan Heerze die op de vraag welk boek hij in zijn jeugd heeft verslonden antwoordt: ‘Jaap Schilt, de zoon
| |
| |
van den broodvisser, geschreven door Piet Begeer (uitgegeven in 1943). Ik lees het nog wel eens. Heerlijk.’ Jan Meilof vermeldt in Een wereld licht en vrij (1999), een studie over het culturele werk van de ajc, dat Begeer in eigen (socialistische) kring tamelijk populair was. Het feit dat zijn jeugdboeken verschenen in de serie jeugdboeken van De Arbeiderspers zal hieraan niet vreemd zijn.
Als beeldend kunstenaar is Begeer zeker in Rotterdam bekend gebleven. In 2002 werd een straat naar hem vernoemd. Centraal in deze nieuwe wijk ligt de Brandingdijk.
| |
Bibliografie
Keuze uit het werk voor volwassenen
|
Van het leven (1930), Pieter Maritsstraat 7 (1942), Wespen en horzels (1949), ...ismen (AO-boekje 267; 1949), Piet van Stuivenberg (1968). |
Jeugdboeken
|
Sprookjes in den tuin. Den Haag, Servire, 1930. |
Het avontuurlijke leven van Jan Klaassen en Katrijn. Naam illustrator niet vermeld. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1933. |
Sprookjes van de weide, de tuin en de toren. Met illustraties van Piet Begeer, Dick Elffers, Dolf Henkes, Wout van Heusden. Rotterdam, W.L. & J. Brusse, 1942. |
Jaap Schilt. De zoon van den visser. Met illustraties van F. de Graaf. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1943. |
Jaap Schilt. Een vacantie in de polder. Met illustraties van Bach Schuurmans. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1946. |
Jaap rooit het wel. Met illustraties van A. Kater. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1949. |
Een zomer aan de veenplassen. Met illustraties van A. Molenaar, Amsterdam, De Arbeiderspers, 1952. |
Leesmethodes
|
Denken en dromen. Met illustraties van Corrie van der Baan. Amsterdam, 1951 (tien deeltjes). |
Over Piet Begeer
|
Gedenkboek van de Rijkskweekschool Haarlem 1862-1937. Groningen, J.B. Wolters, 1937. |
Dolf Welling, Schilder-schrijver Piet Begeer wordt zaterdag 70 jaar. In: Rotterdams Nieuwsblad, 18-11-1960. |
Désirée Valten, Tuindorp Vreewijk. Rotterdam, Uitgeverij Waterstad, 1988. |
Els Brinkman, De Branding 1917-1926. Rotterdam, Stichting Kunstpublicaties, 1991. |
Rudi Wester, Jef Last en Piet Begeer. In: Anton Korteweg (red.), In zijn soort een mooi werk: schrijversportretten in het Letterkundig museum. Den Haag, 1993. |
Sjoerd van Faasen e.a. (red.), W. & J. Brusse's uitgevermaatschappij 1903-1965. Rotterdam, Uitgeverij 010, 1993. |
Jan Meilof, Een wereld licht en vrij. Het culturele leven van de AJC 1918-1959. Amsterdam, Stichting Beheer, 1999. |
Jacques Vos, Twee schrijvende schoolmeesters uit de Bak. In: Lessen, jaargang 5 (2010), blz. 7-11. |
Websites
|
www.onderwijsmuseum.nl |
www.defonteinkinderboeken.nl |
84 Lexicon jeugdliteratuur
oktober 2010
|
|