| |
| |
| |
Mathijs Beentjes
door Saskia van der Wiel
Foto: Bert Nienhuis
Mathijs Beentjes is op 4 februari 1968 in Beverwijk geboren. Op school was hij altijd erg goed in rekenen en wiskunde, maar niet zo goed in taal. Hij studeerde technische natuurkunde in Delft en psychologie in Leiden. Tijdens en na zijn studie volgde hij de workshops en een masterclass ‘Schrijven voor kinderen’ bij bureau Script +. In eerste instantie wilde hij sciencefiction gaan schrijven, maar toen zijn hoofdpersonen telkens erg kinderlijk uitpakten, besloot hij zich op kinderen te richten. Bij het schrijven van zijn eerste kinderboek, Ik wil koekjes, allemaal! (1993), had hij nog geen contact met kinderen. Dat veranderde toen hij vrijwilligerswerk ging doen bij een naschoolse opvang. Beentjes schrijf bij voorkeur vanuit eigen kinderlijke invallen en herinneringen, maar krijgt ook associaties bij dagelijkse gebeurtenissen. Hij combineert het schrijven met een baan als programmeur voor verschillende bedrijven.
| |
Werk
De eerste twee boeken van Mathijs Beentjes gaan over de belevenissen van de vijfjarige Laura die bijzonder snoeplustig is. In Ik wil koekjes, allemaal! koopt ze snoep in plaats van boontjes, laat ze haar vriendje Thijs snoep voor haar te stelen en viert ze haar verjaardag met heel veel snoep. Ook ontmoet ze een oude man die haar, in de rol van opa, met plezier van snoep voorziet. Als deze overlijdt, laat hij Laura zijn grote huis na. Zijn dood is aanleiding voor een serie gesprekken met haar vriendinnetje Tammi over de dood.
De rode draad van Mijn spaarpot heeft honger (1995) is de zoektocht naar een goed cadeau voor Laura's jarige moeder. Met Thijs en Tammi bedenkt ze manieren om aan geld te komen, zoals ‘dood mannetje kijken’ waarbij
| |
| |
Thijs met tomatenketchup op straat ligt, of haar grote huis te huur zetten. Uiteindelijk vindt ze in een bejaardenhuis een cadeau waar ze geen geld voor nodig heeft: een vrouw die voor een dag haar moeders oma wil zijn.
Laura is een eigenzinnig meisje dat weet wat ze wil en haar vriendje en vriendinnetje vaak domineert. Haar moeder neemt Laura's invallen met een korreltje zout. Ze wordt niet snel boos en dient Laura van luchthartige repliek. Veel dialogen laten een typische kleuterlogica zien: het letterlijk interpreteren van uitdrukkingen of het er op los fantaseren als je niet weet hoe iets in elkaar steekt. Sommige gebeurtenissen en personages doen wat onwaarschijnlijk aan, zoals de opa die zijn huis aan Laura nalaat of de boef die dat huis voor een gulden wil kraken.
Ferry de boevendoder (1997) en het prentenboek Ik en mijn monster (1997) zijn nog absurdistischer. In het eerste boek wordt een negenjarige jongen smoorverliefd op zijn juf. Hij gaat haar redden uit de handen van boeven. Ook in het prentenboek wordt onrecht gewroken. De hoofdfiguur uit Ik en mijn monster wordt zwaar gepest. Guido en zijn broers gooien hem in de sloot, boksen hem suf en spelen een potje kindwerpen met hem. De vader doet alsof hij daar niets van merkt en slechts oog heeft voor de schoonmaak van zijn huis. Pas als alles brandschoon is, verandert hij in een monster en worden de rollen omgedraaid. Samen met de hoofdpersoon doet hij Guido en zijn broers aan wat die de ‘ik’ aangedaan hebben. De illustraties van Sieb Posthuma ondersteunen het absurde karakter van dit verhaal.
| |
Ferry de boevendoder
Dit boek begint met de liefdesbrief die Ferry aan zijn juf schrijft: ‘Zou je later (als ik groot ben) met me willen trouwen?’ Zijn vriend Sjonnie wijst hem erop dat juffen meestal niet verliefd worden op kinderen. Behalve als je heel bijzonder bent en haar bijvoorbeeld uit handen van boeven redt. Als hoofdmeester Grientjes juf Eva de volgende dag ten huwelijk vraagt en zij weigert, wordt ze diezelfde middag nog ontvoerd. Ferry zweert dat hij zijn juf zal redden en wordt ineens erg dapper. Hij volgt een boef en komt zo bij de ingang van de onderwereld, waar hij juf Eva en ook zijn vriend Sjonnie vindt. Ferry ontpopt zich tot ‘Rambo Ferry de Boevendoder’ en blaast met een superbom de onderwereld op. Terug op school ontdekt hij dat meester Grientjes dezelfde is als de hoofdboef die juf Eva opgesloten had. Pas als hij haar gered heeft van de ondergang in een vijver vol krokodillen, geeft ze eindelijk antwoord op zijn liefdesbrief: ‘Nee, ik wil niet met je trouwen als je groot bent. Ik wil nú met je trouwen!’
Alle personages behalve Ferry, en in mindere mate Sjonnie, zijn uitvergroot. De boeven worden afgeschilderd als domme bruten die alleen maar aan pesten en gewelddadigheden denken. Tegenover de engelachti-
| |
| |
Illustratie van Saskia Halfmouw uit Ferry de boevendoder
ge juf Eva staat de duivelse hoofdmeester Grientjes. Ferry ontwikkelt zich van een bangig jongetje tot stoere dappere held die zijn kracht ontleent aan de liefde voor juf Eva. Bij Sjonnie gaat het precies andersom. Die verandert van een stoere bink in een bang joch.
Het verhaal is te lezen als een persiflage op geweldfilms, zowel in de beschrijving van vechtscènes als in de uitvergroting van verhaalelementen. Stijl en woordgebruik zijn droogkomisch. Zo komt Grientjes er rond voor uit dat hij kinderen straffen fijn vindt en zegt hij dingen als ‘Kijk me aan als ik je doodmaak.’ De schurkachtige ‘Grote Jongens’ gebruiken Ferry als voetbal: ‘Na twee uur staat het honderd-honderd en heeft Ferry geen enkel plekje meer dat niet blauw is.’ De boeven klagen bij de hoofdboef dat ze óók een juf willen, en ‘een jongetje om de armpjes vanaf te hakken’. Verder zit de tekst vol neologismen en taalgrapjes als ‘verboden voor ongeboefte’ en ‘kinderkrakers en kleuterklappers’.
| |
Waardering
De eerste twee boeken van Mathijs Beentjes zijn niet onverdeeld positief ontvangen. Joke Linders (Algemeen Dagblad) vond ‘het een beetje veel van het goede’ dat opa zijn huis aan Laura nalaat, maar waardeert dat Beentjes ‘de taal en denksprongen van kleuters begrijpt’. In dat opzicht acht ze Mijn spaarpot heeft honger beter geslaagd dan Ik wil koekjes, allemaal! Ze waardeert de eigen toon van de dialogen en de juiste mate van overdrijving in de tekeningen van Georgien Over- | |
| |
water. Irene Verhiel (De Limburger) vindt de ‘welles-nietes’-gesprekjes tussen Laura en Tammi, en al het snoep ‘een beetje veel van hetzelfde’. Carolien Zilverberg (NRC Handelsblad) vindt de ongewone gebeurtenissen ‘niet absurd genoeg om echt grappig te zijn.’
Voor de manier waarop Beentjes in Ferry de boevendoder de spot drijft met gebeurtenissen in geweldfilms en in Ik en mijn monster kinderangsten uitwerkt, is in het algemeen waardering. Marjoleine de Vos spreekt van ‘een eenvoudig wraakverhaal met heerlijke, beweeglijk snuffelende tekeningen’ (NRC Handelsblad), Erick Kila (Haagsche Courant) heeft bezwaar tegen de vrijblijvendheid van zijn absurdisme en vraagt zich af of zulke onwaarschijnlijkheden aan kinderen uit te leggen zijn.
| |
Bibliografie
Jeugdboeken
|
Ik wil koekjes, allemaal! Met illustraties van Georgien Overwater. Amsterdam, Van Goor, 1993. |
Mijn spaarpot heeft honger. Met illustraties van Georgien Overwater. Amsterdam, Van Goor, 1995. |
Ferry de boevendoder. Met illustraties van Saskia Halfmouw. Amsterdam, Van Goor, 1997. |
Ik en mijn monster. Met illustraties van Sieb Posthuma. Rotterdam, Lemniscaat, 1997. |
Over Mathijs Beentjes
|
Carolien Zilverberg, Over Ik wil koekjes, allemaal! In: NRC Handelsblad, 17-12-1993. |
Joke Linders, Niet te veel goede bedoelingen, svp. In: Algemeen Dagblad, 20-1-1994. |
Irene Verhiel, Kersen stelen met opa. In: De Limburger, 13-12-1994. |
Joke Linders, Koken met Roald Dahl. In: Rijn en Gouwe, 9-6-1995. |
Erick Kila, Huissloof als vader. In: Haagsche Courant, 4-4-1997. |
Joke Linders, Overdrijven is ook een vak. In: Algemeen Dagblad, 9-4-1997. |
Hanneke de Klerck, Kind uit elkaar trekken. In: de Volkskrant, 13-6-1997. |
Marjoleine de Vos, Dunne verhaaltjes bij grappige tekeningen. In: NRC Handelsblad, 20-6-1997. |
57 Lexicon jeugdliteratuur
oktober 2001
|
|