| |
| |
| |
Thea Beckman
door Herman Tromp
Foto: Harry Picknik
Thea Beckman (n-Petie) is op 23 juli 1923 in Rotterdam geboren. Het gezin waarin zij - als enig kind - opgroeide had het, als zovele gezinnen in de crisistijd, financieel niet breed vanwege de voortdurende werkloosheid van de vader. Dat betekende dat er voor haar weinig geld was om verder te leren. Na het behalen van haar mulo-diploma moest ze dan ook op een kantoor gaan werken, om voor het gezin wat bij te verdienen. In 1945 - ze was toen 22 - trouwde ze, verhuisde naar Utrecht en in de jaren daarna kreeg ze drie kinderen. Sinds 1956 woont ze in Bunnik.
In die tijd begon ze tussen de beslommeringen van huishouden en opvoeden door met schrijven. Haar belangrijkste drijfveer was dat die activiteit geld opleverde. Ze publiceerde journalistieke stukjes in onder andere damesbladen en de Haagse Post. Ook schreef ze korte verhalen voor het jeugdtijdschrift Kris Kras en later voor Taptoe.
In 1957 debuteerde ze als kinderboekenschrijfster Thea Beckman - op verzoek had ze de tweede ‘n’ geschrapt - met De ongelooflijke avonturen van Tim en Holderdebolder. Een jaar later schreef ze een - mislukte - roman voor volwassenen: Anjers voor Adèle. Omdat ze begreep dat kinderboeken haar beter lagen en omdat een tweede boek vanwege een te grote omvang was geweigerd, concentreerde zij zich vanaf dat moment op het schrijven van fantasierijke korte verhalen en het samenstellen van verhalenbundels met kinderverhalen. Toen een uitgever in 1987 onder de titel Thea Beckman vertelt een compilatie van deze verhalen wilde uitbrengen, eiste Thea Beckman via
| |
| |
de rechter dat de totale oplage werd vernietigd. Als argumenten voerde ze aan dat de verhalen ‘te gedateerd’ waren en dat zij als auteur van degelijke historische romans niet als vertelster geafficheerd wilde worden.
Nadat het invloedrijke Kris Kras in 1966 was opgeheven, maakte Thea Beckman de overstap naar uitgeverij Lemniscaat. Omdat haar kinderen inmiddels minder zorg behoefden, kon ze zich eindelijk zetten aan het schrijven van dikkere boeken.
Ook begon ze in die periode met een inhaalrace om de in haar jeugd gemiste kansen te grijpen. Eerst haalde ze in de avonduren het atheneum-diploma en vervolgens ging ze in Utrecht sociale psychologie studeren. Toen ze 58 was, studeerde ze af met een scriptie over de invloed van boeken op jongeren. Een invloed die blijkens haar onderzoek marginaal is.
Het werk van Beckman is vele malen bekroond. Zo ontving ze voor Met Korilu de griemel rond, later herdrukt als Zwerftocht met Korilu, in 1971 een Zilveren Griffel. Haar eerste historische verhaal, Kruistocht in spijkerbroek, kreeg in 1974 een Gouden Griffel en in 1976 de Europese prijs voor het beste historische jeugdboek. Een tweede Zilveren Griffel verwierf ze in 1980 met Stad in de storm. Wij zijn wegwerpkinderen stond in 1981 op de Vlag en Wimpellijst.
In 1984 kreeg ze van de Vereniging van docenten geschiedenis en staatsinrichting in Nederland de Huib de Ruyterprijs voor haar historische boeken. Een jaar later werd haar werk bekroond door de vereniging van docenten geschiedenis en staatsinrichting in Nederland (vgn).
Voor Een bos vol spoken ontving ze in 1989 en voor Het geheim van Rotterdam in 1991 de Prijs van de Nederlandse Kinderjury.
Haar boeken zijn in zo'n veertien talen vertaald.
| |
Werk
Thea Beckman bereidt zich altijd grondig voor op elk boek. Ze begint met lezen over de periode en de omgeving waarin haar nieuwe verhaal zal gaan spelen. Deze periode van research kan maanden, in een enkel geval zelfs jaren duren. Daarna gaat ze het gebied bezoeken. Om de sfeer te proeven bekijkt ze steden, bestudeert plattegronden, duikt in archieven en zoekt vooral wat er van vroeger nog terug te vinden is. De reis van Kruistocht in spijkerbroek (1973) heeft ze ook zelf gemaakt. Noorwegen heeft model gestaan voor het land Thule waar De kinderen van Moeder Aarde (1985) en de twee andere delen van de trilogie spelen: Het helse paradijs (1987) en Het Gulden Vlies van Thule (1989). Van de stad Kampen kreeg ze de dr. Veermanprijs als dankbetuiging voor de belangstelling die ze met haar drie boeken heeft weten te wekken voor de geschiedenis van deze Hanzestad. Dat ze voor het schrijven van De doge-ring van Venetië (1994) in die stad is geweest, is
| |
| |
duidelijk te merken aan de minutieuze beschrijvingen.
Pas als ze alle gegevens verzameld heeft, begint ze met het boek. Ze is wars van schema's, waardoor haar verhalen de neiging hebben nogal uit te dijen. Als ze bezig is, groeit het verhaal als vanzelf. Soms duiken er personages op die ze vooraf absoluut niet had voorzien. Onder het schrijven laat Beckman de verhaalfiguren als het ware hun eigen gang gaan, omdat zij volgens haar beter weten wat ze willen dan de schrijfster, die in wezen een buitenstaander is. Het nadeel van een dergelijk procédé is dat ze elk boek drie tot vier keer moet herschrijven om een hechte(re) constructie te realiseren.
Met name in haar historische verhalen integreert Thea Beckman een enorme hoeveelheid feitenkennis over de beschreven periode. Toch wordt de verstrekte informatie zelden als een drukkende last ervaren. Dat komt doordat ze op het stramien van de historische feiten veel herkenbare fictie weeft. Vooral de keuze van een leeftijdgenoot als hoofdpersoon biedt de lezers volop identificatiemogelijkheden.
Hoewel Thea Beckman in interviews bij voortduring beweert dat ze met haar boeken geen diepere bedoeling heeft, kan ze haar eigen opvattingen over sociale verhoudingen nauwelijks verhullen. Haar hoofdpersonen zijn meestal wat tegendraadse figuren: jongens, maar vaker nog doortastende, intelligente, geëmancipeerde meisjes. Ze hebben vaak dezelfde karaktereigenschappen, zijn onafhankelijk, koppig, kritisch, niet altijd even gemakkelijk in de omgang, optimistisch en hebben doorgaans weinig gevoel voor humor. De schrijfster wordt om die reden wel eens de moeder van de stoere Beckman-meid genoemd.
De boodschap die Thea Beckman in haar boeken wel degelijk ventileert is actueel. De door haar gepropageerde waarden en normen dat je voor jezelf moet opkomen, zijn hedendaags. Het vergt van haar dan ook heel wat buiksprekerij vijftiende-eeuwers dergelijke twintigste-eeuwse opvattingen te laten verkondigen. Hoewel ze een onmiskenbaar talent heeft voorbije tijden en omstandigheden treffend te portretteren, vertonen haar verhalen vaak een innerlijke gewrongenheid. Aankleding en entourage zijn dan wel geschiedenis, maar de personen denken hedendaags. Ze spelen in een door de schrijfster bedachte leefomgeving, die weliswaar historisch lijkt, maar het in wezen niet is.
Een ander kenmerk van Thea Beckmans boeken is dat ze ondanks het leerzame decor typische avonturenboeken zijn. Het avontuur heeft in de ogen van Beckman een louterende functie. Wie in moeilijkheden verzeild raakt, moet immers laten zien wie hij is. In plaats van te gaan zitten jammeren kan de hoofdper- | |
| |
soon ook proberen er iets aan te doen. In zulke omstandigheden valt het masker af en komt het diepste boven. Beckman noemt dat de onthullende functie van het avontuur.
Omdat haar historische verhalen zo spannend zijn en de lezer volop mogelijkheden tot identificatie bieden, hebben ze veel succes bij een groot publiek. Die boeken zijn op precies dezelfde manier gebouwd als de historische romans uit het begin van de vorige eeuw. Beide bevatten voortdurend verwijzingen naar situaties uit de eigen tijd van de schrijver. Zoals indertijd een roman als Het Slot Loevestein in 1570 van J.F. Oltmans voor veel lezers een enthousiasmerende eerste kennismaking met een prozaverhaal was, zo fungeren de historische romans van Beckman nu als opstap naar de literatuur.
| |
Historische verhalen
Veel boeken van Thea Beckman ontstaan naar aanleiding van een toevallige ontmoeting. Zo ging dat ook met Hasse Simonsdochter (1983) Iemand raadde haar aan eens iets over Kampen te schrijven. Als gebruikelijk ging ze erover lezen en vond toen in een oud boek een vermelding dat ooit ene Hasse Simonsdochter, de vrouw van de klokkengieter, was overleden. Rond een meisje met deze naam en de ook van J.F. Oltmans bekende Jan van Schaffelaar fantaseerde ze vervolgens een historisch goed gedocumenteerd verhaal met als thema een
Bandillustratie van Jan Wesseling
contemporain onderwerp, dat van de vrouwenemancipatie.
In haar beroemdste boek, het inmiddels tot een klassieker uitgegroeide en na 25 jaar nog altijd tot de meest geliefde en meest verkochte jeugdboeken behorende Kruistocht in spijkerbroek, is dat verband met de twintigste eeuw meteen duidelijk. Een jongen wordt op zijn verzoek door een tijdmachine naar het Duitsland van 1212 geflitst. Daar komt hij midden in een kinderkruistocht terecht. Tijdens de tocht naar Jeruzalem beziet hij de gebeurtenissen vanuit het referentiekader van de
| |
| |
twintigste-eeuwer. Ook in De Gouden Dolk (1982) komen dergelijke verwijzingen voor, maar die zijn dan, door het toenemend vakmanschap van de schrijfster, in het verhaal geïmpliceerd.
In andere boeken wijst ze erop dat bepaalde omstandigheden vergelijkbaar zijn. De Stomme van Kampen (1992) laat zien dat een gehandicapte niet van anderen afhankelijk hoeft te blijven, Het geheim van Rotterdam (1990) gaat (ook) over alternatieve geneeswijzen en de drie kloeke boeken over de Honderdjarige Oorlog: Geef me de ruimte! (1976), Triomf van de verschroeide aarde (1977) en Het rad van fortuin (1978) over de ontwikkeling van een vijftienjarig meisje tot een mondig wezen in een door mannen beheerste maatschappij
Als Thea Beckman haar materiaal verzameld heeft, blijkt ze vaak zoveel stof te hebben dat ze er meer boeken mee kan vullen. Zo schreef ze twee verhalen over Utrecht: Stad in de storm (1979) over de periode van 1672 tot 1674, en De val van Vredeborch (1988), dat speelt in de tweede helft van de zestiende eeuw, de tijd van de beeldenstorm. Over de stad Kampen schreef ze zelfs drie boeken: Hasse Simonsdochter, De Stomme van Kampen en Het wonder van Frieswijck (1991). Drie andere boeken gaan over reizen met een religieuze aanleiding: Kruistocht in spijkerbroek, De Gouden dolk en De doge-ring van Venetië.
Het lijkt erop dat Thea Beckman het in de loop der jaren minder nauw met de historische betrouwbaarheid en de innerlijke logica is gaan nemen. Het geheim van Rotterdam speelt rond 1500 en is geschreven naar aanleiding van het 650-jarig bestaan van de stad. Net als Vondel indertijd gebruikt Beckman het principe van de deus ex machina. Mercurius, de beschermheilige van de handel en dus van Rotterdam, komt aan het eind van het boek letterlijk als geest uit de fles van alchemisten tevoorschijn. Hij probeert de verarmde Rotterdammers uit hun lethargie te wekken en aan te sporen tot wederopbouw van hun door de Hoekse en Kabeljauwse twisten grotendeels verwoeste stad. Goed verstopt onder de spanningsboog van het avonturenverhaal komen in dit verhaal een paar flinke anachronismen voor. Op de kaden in de haven liggen bijvoorbeeld stapels lege jutezakken, tweehonderd jaar voor het gebruik van dit materiaal voor dit doel werd bedacht.
Ook Saartje Tadema (1996) speelt in een boeiende periode van onze geschiedenis. Het is gesitueerd in Amsterdam aan het begin van de achttiende eeuw. Thea Beckman illustreert het verhaal van de doortastende Saartje met interessante anecdotes over het deftige burgerweeshuis in de Kalverstraat. Saartje heeft het er niet naar haar zin, want ze is veel te non-conformistisch om zich aan de strenge huis- en schoolregels te kunnen houden. Uit de conflictu- | |
| |
euze situaties die zij door haar optreden oproept, komt zij altijd als winnares tevoorschijn.
Onwaarschijnlijk is het dat zo'n meisje zonder enige hulp van buitenaf de Nederlandse Historiën van Hooft door weet te werken en daaruit allerlei nuttigs put. Even vreemd is het dat alles wat zich in het beschreven tijdsbestek van ruim tien jaar in en buiten de muren van het weeshuis afspeelt op maatschappelijk, literair of godsdienstig terrein aan de lezer wordt meegedeeld bij monde van de hoofdpersoon. Dat komt erop neer dat de achtjarige Saartje in volzinnen godsdienstige problemen ontrafelt waarmee een theologiestudent moeite zou hebben.
Door de solidariteit met de hoofdpersoon vallen de meeste van deze onvolkomenheden niet of nauwelijks op. Als de spanning wegvalt, de verwijzing naar twintigste-eeuwse situaties onduidelijk is en de nadruk op de weergave van de historische feiten komt te liggen, blijkt pas hoe broos de verhalen van Thea Beckman in feite zijn en ook hoe dubbelzinnig zij haar opvattingen verwoordt. Het verschijnen van het kinderboekenweekgeschenk Het wonder van Frieswijck gaf zelfs aanleiding tot een heuse polemiek. Dit in 1991, in een oplage van 256.000 exemplaren verschenen boek werd door de Surinaamse onderwijskundige H. Dors gekwalificeerd als racistisch. Een aantijging die door anderen als onzinnig terzijde werd geschoven.
In het Kampen van de vijftiende eeuw wordt Alijt, dochter van een schepen, veroordeeld om met haar hond op bedevaart te gaan naar het plaatsje Frieswijck. Zij moet daar boete doen omdat haar hond de zoon van een andere schepen heeft gebeten. Een Portugese kapitein die door een storm in Kampen terecht is gekomen en dolblij is dat hij het er levend vanaf heeft gebracht, gaat met haar mee. Alijt krijgt de dienstmeid mee als bescherming en de Portugees heeft zijn zwarte slaafje Danga als begeleider op de reis.
De kritiek richtte zich voornamelijk op de stereotiepe wijze waarop het zwarte jongetje Danga in het verhaal wordt afgebeeld. Thea Beckman zou zich bij de beschrijving hebben laten leiden door klassieke stereotypen van de neger met de rollende ogen en opvallend dikke lippen. Bovendien treedt Danga niet zelf op; het is voortdurend Alijt die namens hem spreekt en zijn gedachten en gevoelens weergeeft.
Het is de grote verdienste van Thea Beckman dat zij in de loop der jaren de ontwikkeling van het episch-historische genre enorm heeft gestimuleerd. Ten koste van het verhaal heeft zij geprobeerd steeds meer geschiedenis in haar verhalen te stoppen. En juist dat bleek geen ontwikkeling ten goede. Doordat zij zoveel tegelijk wilde behandelen, moest ze wel haar toevlucht nemen tot een steeds groter wordend aantal
| |
| |
clichés. Haar verhaalfiguren zijn allengs stereotieper geworden, haar taalgebruik vlakker en haar ongenuanceerdheid groter.
| |
Toekomstverhalen
Zoals het een echte romanticus betaamt, heeft Beckman zich ook met de toekomst bezig gehouden. Kinderen van Moeder Aarde, Het helse paradijs en Het Gulden Vlies van Thule, tezamen een trilogie, maar met verschillende hoofdpersonen, spelen ongeveer zeshonderd jaar na de Derde Wereldoorlog in het land Thule. Dat is een land met een heerlijk klimaat en een prachtige natuur. Vroeger heette het Groenland en lag het verscholen onder een enorme ijskap. Tijdens de Derde Wereldoorlog heeft een atoombom de aarde een flink stuk laten kantelen. Daardoor is het ijs gesmolten. Thule is een bijzonder land, omdat mannen daar niets te vertellen hebben. Ze hebben immers in de loop van de geschiedenis aangetoond dat zij machtswellustelingen zijn.
Deze verhalen met een uitgesproken emancipatorisch karakter zijn hechter geconstrueerd dan de historische verhalen. Waarschijnlijk komt dit doordat Thea Beckman geen feiten heeft hoeven verwerken en zich geheel heeft kunnen concentreren op het verhaal zelf. Daardoor komt de thematiek beter uit de verf.
Thule is de droom van alle wereldverbeteraars. Het is een land van windmolens, zeilschepen en paardenkracht. Er zit geen gif in de grond en milieuvervuiling is volstrekt onbekend. In het water dobberen witte roeibootjes voor ieders gebruik. De ondernemende en stoere vrouwen zijn de hoedsters van deze groene idylle. Met de consequente omdraaiing van rollen en het opvoeren van de Badeners als prototype van machtsbeluste, technocratische Westerlingen houdt de auteur haar lezers een heldere spiegel voor.
Toch bereikt Thea Beckman ook met deze boeken haar doel niet. Door de nadruk te leggen op de beide uitersten: de onbedorven natuur in Thule en de verdorvenheid van de indringers, krijgen deze boeken te veel het karakter van een duizend bladzijden lang opgestoken waarschuwende vinger. Bovendien is het haar niet gelukt de bewoners van dat land echt tot leven te laten komen.
| |
Kinderen van Moeder Aarde
Christian woont in Thule, het vroegere Groenland. Door de gevolgen van een kernoorlog is het klimaat daar volledig veranderd. In de zeshonderd jaar na die oorlog heeft de bevolking zich leren aanpassen aan de nieuwe omstandigheden. Ze heeft weer geleerd de natuur met respect te behandelen. Doordat technische hulpmiddelen taboe zijn, leeft men in volstrekte harmonie met die natuur.
In Thule hebben de vrouwen de macht. De moeder van Christian is de regerend vorstin, de Konega. De
| |
| |
Bandillustsratie van Jan Wesseling
mannen zijn tevreden met een ondergeschikte positie, zodat de samenleving bijzonder rustig en stabiel is. Daar komt verandering in als op een dag een schip arriveert. Aan boord bevinden zich Badeners, afkomstig uit het vroegere Europa. Daar had men na de Derde Wereldoorlog een volstrekt andere, op macht en overheersing gebaseerde samenleving opgebouwd. Ten koste van een enorme milieuvervuiling was men weer begonnen met technische middelen de aarde te exploiteren.
De twee culturen botsen. De Badeners hebben de intentie het land Thule te veroveren om de natuurlijke rijkdommen te kunnen benutten. Uiteindelijk realiseren de Thulenen zich dat hun beschaving groot gevaar loopt. Om hun land, dat zij beschouwen als een geschenk van Moeder Aarde, te beschermen, gaan ze zelfs het gevecht met de Badeners aan en brengen hun schip tot zinken.
| |
Andere verhalen
Min of meer als tussendoortjes heeft Thea Beckman zich ook met andere genres beziggehouden. Zo schreef ze voor jonge kinderen Een bos vol spoken (1988), een grappig verhaal over Juultje die, gewapend met een soeplepel, in het donkere bos een kat probeert te redden. De soms griezelige sfeer van het verhaal wordt versterkt door de mysterieuze zwart-wit tekeningen van Ingrid en Dieter Schubert.
Voor kinderen vanaf tien jaar schreef Beckman een aantal eigentijdse verhalen. Met uitzondering van het pretentieloze avonturenverhaal De verloren schat (1993) snijdt ze daarin actuele maatschappelijke problemen aan. Wij zijn wegwerpkinderen (1980) gaat over drie kinderen die ten onrechte denken dat ze wees zijn. Ze zijn indertijd gedumpt omdat hun ouders uit elkaar gingen.
Een gebroken gezin ligt ook ten grondslag aan Mijn vader woont in Brazilië (1974). De jonge hoofdpersoon denkt dat haar vader in Zuid-Amerika woont, terwijl hij in werkelijkheid in de gevangenis zit. Als ze
| |
| |
gaat sparen om deze geïdealiseerde vader in Brazilië te gaan opzoeken, wordt ze plotseling geconfronteerd met een heel andere vader die met haar moeder wil trouwen.
Wonderkinderen (1984) gaat over de problematiek van hoogbegaafden. De twee tienjarige hoofdpersonen worden in de brugklas geconfronteerd met duidelijk herkenbare situaties als een groot, eng schoolgebouw en vervelende klasgenoten. Ze gedragen zich als echte studjes die praten als bedaagde intellectuelen en uitsluitend interesse hebben voor Mozart en geologie.
In al deze verhalen laat Thea Beckman steeds duidelijk merken dat problemen overwonnen kunnen worden. Die mening verbeeldt ze op een psychologisch acceptabele manier in het blijmoedige optreden van haar verhaalfiguren. Met name de bekende, ondernemende Beckman-meisjes personifiëren de lust om zelf uit te maken wat ze met hun leven gaan doen.
| |
Waardering
Thea Beckman is een buitengewoon populaire schrijfster. Van geen andere auteur worden in de Nederlandse bibliotheken zoveel boeken uitgeleend, van geen Nederlandse jeugdboekenschrijver is het werk in zoveel talen vertaald en worden de boeken zo verslonden als die van Thea Beckman. De populariteit blijkt ook uit de lange lijst prijzen en nominaties van de Nederlandse Kinderjury. Haar lezers storen zich niet aan de steeds luider verwoorde kritiek dat Beckman met name stilistisch soms onder de maat blijft.
Zo lovend als kinderjury's zijn over Thea Beckman, zo veroordelend zijn recensenten. Een criticus vergeleek haar boeken met een zak Engelse drop: je kunt er niet van afblijven, maar het is heel slecht voor je. Haar taalgebruik is rommelig, stereotiep en vlak en de verhaalfiguren missen psychologische diepgang.
Aad Nuis heeft over Stad in de storm geschreven, dat er welgemeende maar te nadrukkelijke maatschappelijke kritiek achteraf in stond, dat er clichématige personages met onwaarschijnlijk gedrag en onhandig verwerkte brokken geschiedverhaal in voorkwamen.
Het geheim van Rotterdam beoordeelt Max Verbeek als een goed gedocumenteerd en hecht doortimmerd verhaal. Stilistisch noemt hij het echter triviaalliteratuur, omdat Beckman volgens hem steeds vaker vervalt in bijna genante gemeenplaatsen en schrijft in een ouderwetse, belegen stijl.
Naar aanleiding van de commotie rond Het wonder van Frieswijck, een ‘schoolvoorbeeld van triviale literatuur’, schreef Bregje Boonstra: ‘Voor haar schrijfwerk trekt Beckman een echoput vol uitdrukkingen, formuleringen en zinswendingen open. Daaruit stijgt niet alleen quasi-historische taal op. Helaas liggen in de
| |
| |
echoput ook Zwarte Piet-achtige kwalificaties opgeslagen van de Moriaan met rollende ogen en dikke lippen, die in een stralende glimlach uiteensplijten. Even gedachteloos als andere sleetse woorden en zinnen laat de schrijfster ook deze uit haar pen vloeien.’
Ook Aukje Holtrop heeft weinig lovende woorden over voor het schrijverschap van Thea Beckman: ‘Het zijn zinnen en filosofieën die op een donkerbruin pijpenrekje niet zouden misstaan.’
Andere recensenten storen zich aan de steeds maar weer opduikende onwaarschijnlijk assertieve meisjes- en vrouwenfiguren of het ontbreken van sfeervolle natuurbeschrijvingen, die zelden het niveau van ‘hoog in de lucht jubelde een leeuwerik’ ontstijgen.
Een veel gehoord verwijt is ook dat Beckman weinig of niets aan de lezer overlaat. Alle emoties, alle gedachten worden verklaard en opgeschreven. Het is daarbij vaak onduidelijk of Beckman de gedachten van haar personen opschrijft of zich persoonlijk via de verhaalfiguren tot het publiek richt.
Niettemin is de waardering voor haar sterke historische verbeeldingskracht vrijwel unaniem. Ook prijzen sommige recensenten haar inzet als begripkweker: begrip voor de situatie van het ‘gewone volk’, voor moeders die niet bij vader willen blijven, voor uit huis geplaatste of voor hoogbegaafde kinderen.
| |
Bibliografie
Voor volwassenen
|
Anjers voor Adèle (1958). |
Jeugdboeken
|
De ongelooflijke avonturen van Tim en Holderdebolder. Met illustraties van B. Dolheim. Amsterdam, Ploegsma, 1957. |
Bertus en het wonderkrijtje. Met illustraties van F. Westerdorp. Amsterdam, Kris-Kras, 1964. |
Mickey en de vreemde rovers. Met illustraties van The Tjong Khing. Amsterdam, Kris-Kras, 1966. |
Met Korilu de griemel rond. Met illustraties van The Tjong Khing. Rotterdam, Lemniscaat, 1970. (In 1981 herdrukt onder de titel Zwerftocht met Korilu) |
Honderd verhalen om voor te lezen. Samengesteld door Thea Beckman. Met illustraties van H. Focke, K. Effenberger, J. Hooykamp e.a. De Bilt, Cantecleer, 1972. |
Honderdéén verhalen om voor te lezen. Samengesteld door Thea Beckman. Met illustraties van H. Focke, J. Hooykamp, B. Ipenburg e.a. De Bilt, Cantecleer, 1972. |
Mickey en de Fiebeldewiebels. Met illustraties van O. Dicke. Rotterdam, Lemniscaat, 1972. |
Herementijd... wat een lastpost! Met illustraties van J. Wesseling. Bussum, Van Holkema & Warendorf, 1973. |
Kruistocht in spijkerbroek. Rotterdam, Lemniscaat, 1973. |
Nieuw verhalenboek. Samengesteld door Thea Beckman. Met illustraties van A. Cousin, J.T. Beckerink, H. Focke e.a. De Bilt, Cantecleer, 1973. |
Verhalen uit de pimpelpaarse parasol. Samengesteld door Thea Beckman. Met illustraties van H. Paërl en B. Thijsse. De Bilt, Cantecleer, 1973. |
Mijn vader woont in Brazilië. Rotterdam, Lemniscaat, 1974. |
Het vrolijke dierenvertelboek. Samengesteld door Thea Beckman. Met illustraties van B. Thijsse en E. Thijsse. De Bilt. Cantecleer, 1974. |
| |
| |
Een schip vol verhalen. Met illustraties van H. Focke, J. Fluit, E. Thijsse e.a. De Bilt. Cantecleer, 1975. |
Geef me de ruimte! Rotterdam, Lemniscaat, 1976. |
Verhalen voor alle kinderen. Met illustraties van J.T. Beckerink, A. Devens, H. Focke, e.a. De Bilt, Cantecleer, 1976. |
Triomf van de verschroeide aarde. Rotterdam, Lemniscaat, 1977. |
Vertel eens een verhaaltje. Samengesteld door Thea Beckman. Met illustraties van J. Beckerink, J. Fluit, H. Focke, e.a. De Bilt, Cantecleer, 1977. |
Het boek vol nieuwe verhalen. Met illustraties van J.T. Beckerink, J. Fluit, H. Focke e.a. De Bilt, Cantecleer, 1978. |
Het rad van fortuin. Rotterdam, Lemniscaat, 1978. |
Stad in de storm. Rotterdam, Lemniscaat, 1979. |
Wij zijn wegwerpkinderen. Rotterdam, Lemniscaat, 1980. |
De Gouden Dolk. Rotterdam, Lemniscaat, 1982. |
Hasse Simonsdochter. Rotterdam, Lemniscaat, 1983. |
Wonderkinderen. Rotterdam, Lemniscaat, 1984. |
Kinderen van Moeder Aarde. Rotterdam, Lemniscaat, 1985. |
Het helse paradijs. Rotterdam, Lemniscaat, 1987. |
Een bos vol spoken. Rotterdam, Lemniscaat, 1988. |
De val van Vredeborch. Rotterdam, Lemniscaat, 1988. |
Het Gulden Vlies van Thule. Rotterdam, Lemniscaat, 1989. |
Het geheim van Rotterdam. Rotterdam, Lemniscaat, 1990. |
Het wonder van Frieswijck. Met illustraties van Jan Wesseling. Amsterdam, CPNB, 1991. |
De Stomme van Kampen. Rotterdam, Lemniscaat, 1992. |
De verloren schat. Rotterdam, Lemniscaat, 1993. |
De doge-ring van Venetië. Rotterdam, Lemniscaat, 1994. |
Saartje Tadema. Rotterdam, Lemniscaat, 1996. |
Over Thea Beckman
|
Documentatie auteurs en illustratoren van jeugdboeken, jaargang 2 (1978), nr. 3. Den Haag, NBLC. (Wordt regelmatig bijgewerkt) |
C. van der Kooij, Het historische kinderboek en het geschiedenisonderwijs. In: Verkenningen op het gebied van de jeugdliteratuur, jaargang 10 (1979), afl. 3, blz. 59-62. |
Peter van den Hoven, Ik heb graag de ruimte. In: Achter de keukendeur. Den Haag. BZZTôH, 1980. (Interview) |
Ischa Meijer, ‘Ik was altijd de sufferd’. In: Haagse Post, 4-10-1980. |
K. Hawinkels, Een dampende schotel linzen. Over de stijl van Thea Beckman. In: En nu over jeugdliteratuur, jaargang 8 (1981), nr. 1, blz. 21-24. |
Toke Hofman, De historische jeugdroman. In: Leestekens, jaargang 2 (1981), nr. 1. |
Toke Hofman, Appels en kersen. In: Leestekens, jaargang 2 (1981), nr. 3. |
Herman Tromp, De literaire norm. In: Levende Talen, nr. 365, okt. 1981, blz. 748-752. |
Joke Linders, ‘Vrouwen zijn heus niet mis’. In: Haarlems Dagblad, 7-10-1983. |
Herman Tromp, Jan van Schaffelaar blijft springen. In: de Volkskrant, 18-11-1983. |
Bregje Boonstra, Vrouwen aan de macht. In: NRC Handelsblad, 19-10-1985. |
Robert Baccarne, Thea Beckman. In: Jeugdboekengids, jaargang 30 (1988), nr. 9. |
Joke Linders, Op zevenmijlslaarzen door de geschiedenis. In: Algemeen Dagblad, 19-9-1988. |
Prof. Dr. G.J. Schutte, Het probleem van Thea Beckman. In: Nederlands Dagblad, 7-8-1990. |
Lieke van Duijn, Vroeger zat je in de leer. In: Trouw, 24-10-1990. |
Arend Evenhuis, Ik kan nu even geen schipbreuk gebruiken. In: Trouw, 3-9-1991 |
Jan-Hendrik Bakker, ‘Het avontuur brengt het diepste boven’: Thea Beckman, moeder van historische meiden. In: Haagsche Courant, 27-9-1991. |
| |
| |
Elly Wempe, Thea Beckman en de moraal van een verhaal: ‘Voor een boodschap moet je bij de supermarkt zijn’. In: Alkmaarse Courant, 4-10-1991. |
Tom Rooduijn, Ze begrijpen er niets van. In: NRC Handelsblad, 8-10-1991. |
Ineke Mok en Carmelita Serkei, In debat over Beckmans boek raakten verhoudingen zoek. In: de Volkskrant, 18-10-1991. |
Bregje Boonstra, Zwarte Piet in de middeleeuwen. In: NRC Handelsblad, 18-10-1991. |
Robert Baccarne, De Stomme van Kampen: een cursus kinderpsychologie. In: Jeugdboekengids, jaargang 34 (1992), nr. 9. |
Peter van den Hoven, Een kwestie van goede smaak? Het geheim van Thea Beckman. In: Documentatieblad kinder- en jeugdliteratuur, jaargang 6 (1992), nr. 22. |
Herman Tromp, ‘Jammer genoeg kan ik niet zo goed fantaseren’. In: Bumper, jaargang 14 (1994), nr. 1. |
Ruud Kraaijeveld, Over... Thea Beckman. Apeldoorn, Van Walraven, 1995. |
Gerhard Wilts, ‘Ik heb niks te vertellen’. In: Nederlands dagblad, 27-5-1995. |
Ruud Kraaijeveld, Thea Beckman. In: Over lezen gesproken 2. Apeldoorn, Van Walraven, 1996. |
Joke Linders, Een lastig weeskind. In: Algemeen Dagblad, 22-3-96. |
Herman Tromp, Thea Beckman - De dogering van Venetië. In: Jeugdliteratuur in de basisvorming, jaargang 1 (1996), nr. 3. |
45 Lexicon jeugdliteratuur
oktober 1997
|
|