| |
| |
| |
Autobiografisch schrijven
door Wilma van der Pennen
Een autobiografie in de strikte betekenis van het woord is een terugblik op het eigen leven. Vaak worden ook dagboek, brief en memoires ‘autobiografisch’ genoemd. Daarnaast zijn er de geromantiseerde autobiografie en de autobiografische roman. Een veelheid van termen dus voor genres die met elkaar in verband staan maar op verschillende punten ook van elkaar te onderscheiden zijn. Als overkoepelende aanduiding wordt vaak de term ‘autobiografisch schrijven’ gebruikt. De auteur geeft zijn innerlijke ontwikkeling of levensbeschouwelijke opvattingen weer, maar kan zich ook beperken tot een (anekdotisch) verslag van (een deel van) zijn leven.
Bij autobiografisch schrijven gaat het om de ervaringen of emoties van de schrijver zelf. Er bestaan allerlei manieren om de lezer duidelijk te maken om wiens identiteit het gaat. Dit kan via de voorpagina (titel), de achterflap, voor- of nawoord, maar ook binnen de tekst kan het duidelijk worden gemaakt wanneer de schrijver zijn bedoelingen expliciteert en becommentarieert.
Het dagboek en de brief onderscheiden zich van de autobiografie in strikte zin door het moment waarop verteld wordt. In het dagboek of in de brief komen de gebeurtenissen aan de orde terwijl zij plaatshebben of kort daarna. Bij het schrijven van memoires stelt de schrijver niet zichzelf centraal, maar zijn tijd en tijdgenoten. Wanneer de auteur allerlei verbeeldingselementen door zijn verhaal weeft, is er sprake van een geromantiseerde autobiografie of autobiografische roman. En er zijn ook verhalen die niet expliciet autobiografisch zijn maar wel elementen uit het leven van de auteur bevatten. De lezer komt deze op het spoor door verklaringen van de schrijver zelf in interviews of door middel van andere bronnen als dagboeken en brieven.
| |
Motieven
De autobiografische activiteit kan worden gestuurd door een behoefte aan zelfontdekking, zelfpresentatie, zelfinzicht, zelfverwerkelijking, zelfrechtvaardiging of door een combinatie van deze motieven. Ook de aard van de eigen ervaringen kan drijfveer voor autobiografisch schrijven zijn. De auteur vertelt over een ingrijpende of indrukwekkende gebeurtenis in zijn leven, om die ervaring te delen met zijn lezers. Of
| |
| |
het autobiografische karakter nu expliciet of impliciet is, de eigen ervaringen worden boven het individuele uitgetild en krijgen een meer universeel karakter om anderen te inspireren, te waarschuwen of te helpen.
Een voorbeeld hiervan is het werk van Uri Orlev. In Loden soldaatjes (1956) vertelt hij over zijn jeugd in Polen vlak voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog en over zijn aankomst, na die oorlog, in Israël. Ook zijn andere werk over de Holocaust, bijvoorbeeld Het eiland in de Vogelstraat (1981) en De man van de andere kant (1988) bevat autobiografische elementen, maar in deze twee boeken valt de identiteit van de auteur niet samen met die van de hoofdpersoon. Wie Loden soldaatjes heeft gelezen, of meer over de auteur weet, zal de impliciete verwijzingen echter wel kunnen herkennen en begrijpen.
Iedere autobiograaf werkt vanuit een onmogelijke situatie. Hij heeft te maken met vertekende herinneringen, de reconstructie van een verleden dat de voorgeschiedenis vormt voor latere feiten en gebeurtenissen. Men kan die gebeurtenissen, bewust of onbewust, zo reconstrueren, accentueren, nuanceren en selecteren dat er een waarheid uitkomt die anders is dan de feitelijke waarheid maar wel inzicht geeft in het leven en de persoonlijkheid van de auteur. Voor de autobiografie is de objectieve waarheid in feite onbelangrijk. De autobiograaf schrijft geen geschiedenisboek maar doet verslag van de persoonlijke beleving.
Bij wijze van demonstratie volgt een aantal voorbeelden, die verschillende vormen van autobiografisch schrijven laten zien.
| |
Roald Dahl
‘Dit is geen autobiografie. Ik zou nooit mijn eigen geschiedenis schrijven,’ schrijft Roald Dahl in het voorwoord van Boy (1984). In dit boek heeft hij zijn jeugdherinneringen op papier gezet. Er zijn hem in zijn schooltijd dingen overkomen die hij nooit vergeten is. ‘Het zijn geen belangrijke dingen, maar ze hebben allemaal zo'n geweldige indruk op me gemaakt, dat ik ze nooit uit mijn hoofd heb kunnen zetten.’ En alles is waar gebeurd, besluit Dahl. In een interview naar aanleiding van de verschijning van Boy relativeert hij: ‘Eigenlijk vind ik een autobiografie een egotrip. Ik verzin liever verhalen, maar waarschijnlijk waren mijn ideeën even op.’ De uitgever veronderstelt in zijn voorwoord dat ieder kind dat van de boeken van Roald Dahl houdt, razend nieuwsgierig zal zijn naar diens jeugd. Naast Dahl's herinneringen treft de lezer ook fragmenten van brieven aan die de jonge Roald schreef aan zijn moeder, en foto's uit zijn jeugd.
In Solo (1986) gaat Dahl verder met zijn persoonlijke verhaal. Hij vertelt over zijn werk in Oost-Afrika
| |
| |
en over de tijd dat hij bij de Engelse Luchtmacht vloog in de Tweede Wereldoorlog. Ook in dit boek legt hij in een kort voorwoord verantwoording af. ‘Een leven bestaat uit een groot aantal kleine gebeurtenissen en een klein aantal grote. Een autobiografie moet dan ook erg selectief zijn om niet saai te worden: alle onbelangrijke voorvallen in een leven schrappen en zich concentreren op gebeurtenissen die in de herinnering zijn blijven leven.’ Met Solo sluit Dahl zijn autobiografie af. ‘Als ik nu nog door zou gaan, wordt het saai, want alleen wat je in je jeugd meemaakt is spannend en avontuurlijk,’ verklaarde hij in een interview.
Het laatste jaar van zijn leven - Dahl overleed in 1990 - werkte hij aan een dagboek. Hij maakte aantekeningen over de natuur in zijn directe omgeving, waar hij herinneringen uit zijn jongensjaren doorheen vlocht. Deze aantekeningen zijn uitgegeven onder de titel Mijn jaar (1993).
Ook in zijn fictionele werk, vooral dat voor volwassenen, maakte Dahl dikwijls gebruik van zijn eigen ervaringen. Omdat deze impliciet blijven en in een fictioneel kader verweven zijn, is hier meer sprake van autobiografische romans of verhalen. Wie over voldoende achtergrondinformatie beschikt, zal veel autobiografische elementen herkennen. Overigens grijpt Dahl in Solo de kans een autobiografisch verhaal dat hij veertig jaar eerder publiceerde te rectificeren. Hij laat daarmee zien dat niet te snel de conclusie mag worden getrokken dat hoofdpersoon en auteur één zijn.
| |
Henri van Daele
De herinneringen uit zijn jeugd vormen het terugkerende thema in het werk van de Vlaamse auteur Henri van Daele. En Appels aan de overkant (1991) is het tot nu toe laatste boek in een serie van vijf waarin hij zijn jeugdherinneringen aan het papier toevertrouwde. Het werd voorafgegaan door Het land achter den Tuymelaer (1980), Het huis in de rij (1982), En toen kwam Snorrebaas (1986), Een huis met een poort en een park (1988). Daarnaast heeft Van Daele drie boeken gewijd aan zijn grootouders en één aan zijn vader: Pitjemoer (1980), Pitjefaan (1983), Mitjemoer (1984), - in 1993 gebundeld in Gegroeide schoenen - en We zouden samen naar Keulen gaan (1985).
De autobiografische cyclus - elk boek kan afzonderlijk gelezen worden - begint als Van Daele zeven jaar is en eindigt met de periode van zijn tiende tot en met zijn vijftiende jaar. Het laatste boek opent met het eerste opstel dat Van Daele in het vijfde leerjaar schrijft, als prelude op zijn beginnende schrijversloopbaan, die een aanvang neemt als zijn eerste gedrukte stukjes in het blad Robbedoes verschijnen. Van Daele vertelt zijn verhaal chronologisch. Het is een soort collage van anekdotes die de
| |
| |
groei naar volwassenheid van de jonge Henri duidelijk in beeld brengen.
| |
Marie-Thérèse Schins
Geboren in 1943 in Venlo, als zevende kind in een gezin van tien. Volgens haar zelf een ongelukkige positie, omdat je niet echt bij de middelsten hoort maar ook niet bij de kleintjes.
In Nu is het welletjes, zei mijn vader (1985) en Ik ben niet alleen van mezelf (1989) vertelt Marie-Thérèse Schins over haar jeugd in dit grote gezin in de jaren vijftig. Er blijkt tegelijk veel, maar ook weinig veranderd te zijn in de loop der tijd. Welk kind kan zich de periode zonder televisie voorstellen, naar dansles gaan onder streng toezicht van een oudere broer? Maar er is ook veel dat van alle tijden is: ruzie met je broers en zusjes, maar ook het gevoel van saamhorigheid; gevoelens van onzekerheid, voor het eerst alleen van huis, de eerste verliefdheid, je stiekem aan het gezag van je ouders onttrekken. Het tweede boek over haar jeugd, dat niet chronologisch wordt verteld, beslaat de periode die ligt tussen haar eerste schooldag tot en met haar eindexamen middelbare school. Achterin zijn acht pagina's met foto's opgenomen van Marie-Thérèse (toen ze nog Treesje heette), haar familie en omgeving.
| |
Oorlogsherinneringen
Veel kinder- en jeugdboeken die over de oorlog gaan stoelen op de eigen ervaringen van de auteur. In sommige gevallen wordt daar nadrukkelijk op gewezen, in andere is sprake van een meer of minder geromantiseerde vorm. (Zie ook: De Tweede Wereldoorlog in de jeugdliteratuur).
Rita Verschuur (als Rita Törnqvist bekend als kinder- en jeugdboekenschrijfster) was vier toen de oorlog uitbrak. Ze publiceerde haar herinneringen aan de oorlogsperiode onder haar meisjesnaam in Hoe moet dat nu met die papillotten (1993). In korte schetsjes haalt ze op wat ze zich herinnert. Omdat ze nog zo jong was, blijkt de oorlog wel steeds op de achtergrond aanwezig maar spelen andere dingen in haar leventje een veel belangrijkere rol.
Dit ligt anders bij Dolf Verroen. Hij beschreef zijn oorlogsherinneringen op verzoek van zijn lezers (Als oorlog echt is, 1991). Het levert geen spannend maar wel een authentiek relaas van zijn ervaringen op. Vanwege hun geschiedkundige betekenis zouden het ‘memoires van een kind in oorlogstijd’ genoemd kunnen worden.
Nadrukkelijk autobiografisch is Mijn jeugd in Vietnam: jeugdherinneringen (1982) van Dang Van Ty, die als veertienjarige jongen in de oorlog in Vietnam gewond raakte en naar Noorwegen werd gebracht.
In de bovenstaande voorbeelden valt de identiteit van auteur en ik-figuur samen. De auteurs beogen een
| |
| |
objectieve weergave te geven van hun belevenissen. Louis Hermans maakt een andere keuze. In het voorwoord van Schoon herenhuis met hof te koop (1983) zegt hij dat hij verhalen heeft geschreven waarin de fantasie van de verteller en de werkelijkheid in elkaar overlopen. De ik-figuur in zowel dat boek als in Het systeem van Prosper Kips (1992) heet Louis Hermans. Hij schrijft over zijn eigen ervaringen, maar heeft de vrijheid genomen deze ervaringen aan te vullen met fictieve gegevens.
Weer anders ligt het in bijvoorbeeld de boeken van Johanna Reiss. Er is in deze verhalen niet langer sprake van een bovengenoemde identiteit, hoewel de schrijfster in het voorwoord van De schuilplaats (1972) wel aangeeft dat het boek gaat over een deel van haar eigen leven.
Nog meer verborgen is het autobiografische karakter van De kinderen van het Achtste Woud (1977) van Els Pelgrom. Nergens is duidelijk dat het hier gaat om de eigen ervaringen van de schrijfster. Zij heeft in interviews aanvankelijk afhoudend gereageerd op suggesties in die richting. Toch heeft zij later toegegeven dat het verhaal deels dat van haar eigen jeugd is.
Andere voorbeelden van auteurs die veel van hun eigen (oorlogs) ervaringen verwerkten in hun boeken zijn Christine Nöstlinger, Billi Rosen en Ida Vos.
| |
Bijzondere situaties
In Ik ben Jessie (1989) beschrijft Johanna Prins het leven van een invalide meisje. Hoewel zij niet haar eigen jeugd beschrijft, weet ze wel wat het is om in een rolstoel te zitten. In een voorwoord vertelt ze dat ze zelf vanaf haar eenentwintigste invalide is. Haar eigen ervaringen, maar ook die van andere invalide jongeren heeft zij verwerkt in dit verhaal.
Betsy Israel was zeventien toen ze in verwachting raakte. Ze durfde er met niemand over te praten en hield het verborgen tot in de zevende maand van haar zwangerschap. Zeven jaar later kijkt ze in Verloren jeugd (1988) terug op deze moeilijke periode in haar leven. Heel openhartig beschrijft ze hoe het zo ver heeft kunnen komen en wat het voor haar leven tot dan toe heeft betekend.
Over drugsverslaving en de gevolgen daarvan zijn verscheidene min of meer autobiografisch getinte boeken verschenen. Het bekendst is Christiane F.: verslag van een junkie (1980), het verhaal van de vijftienjarige Duitse Christiane Felscherinow. Zij vertelde haar levensgeschiedenis aan twee journalisten, die haar verhaal opschreven. Het verhaal is authentiek, maar strikt genomen niet autobiografisch omdat Christiane het niet zelf schreef. Aan de authenticiteit van het eerder verschenen Het onkruid en de bloem: dagboek van een verslaafd meisje (1972) wordt getwijfeld. Beide boeken geven een indringend beeld van
| |
| |
wat het kan betekenen verslaafd te zijn. Raffaella Fletcher beschrijft zelf, samen met Peter Mayle haar leven als verslaafde in Gevaarlijk spul (1990). Ze was twaalf jaar toen zij voor het eerst in aanraking kwam met drugs. Het ging al snel van kwaad tot erger, en op haar negentiende kon ze zichzelf een heroïnehoertje noemen. Ze beschrijft hoe zij uiteindelijk toch van haar verslaving wist af te komen. Haar boek is bedoeld als waarschuwing.
| |
Dagboeken
Het bekendste dagboek is dat van Anne Frank. Anne heeft niet direct de intentie gehad haar aantekeningen te publiceren (ze wilde wel schrijfster worden). Haar vader heeft er, na de oorlog, het initiatief toe genomen. Vergelijkbaar met Anne's dagboek is Het dagboek van Zlata (1993), geschreven door de elfjarige Zlata Filipovic, die vertelt wat het voor haar betekent om op te groeien in het belegerde Sarajevo. Anders dan Anne is Zlata zich er van bewust dat haar dagboek gepubliceerd zal worden. ‘Met haar dagboek doet Zlata een oproep aan de wereld om deze barbaarse oorlog te stoppen. We moeten naar haar luisteren,’ zo vermeldt de tekst op de achterflap. Hoe oprecht haar bedoelingen ook zijn, Zlata's aantekeningen missen de spontaniteit van die van Anne. De gebeurtenissen die ze beschrijft zijn er niet minder huiveringwekkend door.
| |
Waardering
In de besprekingen van autobiografieën en autobiografische verhalen ligt vaak de nadruk op de waarde ervan als tijdsdocument. Bregje Boonstra schreef bijvoorbeeld over Ik ben niet alleen van mezelf van Marie-Thérèse Schins: ‘Weinig kinderen zullen het boek met rode oortjes uitlezen. Als tijdsdocument lijkt het me belangwekkend (...)’. Herman de Graef zegt over En Appels aan de overkant van Henri van Daele: ‘Vooral volwassenen zullen nostalgisch plezier beleven aan het opgeroepen tijdsbeeld. In de lotgevallen van de jonge Van Daele zullen velen eigen belevenissen herkennen (...)’. Volgens De Graef heeft Van Daele zijn jeugdherinneringen zo herkenbaar beschreven, dat menig volwassen lezer het gevoel zal krijgen dat hij over zijn eigen jeugd aan het lezen is. ‘Het lijkt me niet zo zeker dat 11-jarige lezers echt geboeid zullen worden door dit verhaal, waarin eigenlijk niets spannends gebeurt (...)’.
De autobiografie zoals die van Roald Dahl levert aanknopingspunten om niet alleen de persoon (beter) te leren kennen, maar ook om zijn literaire nalatenschap nauwkeuriger te doorgronden. Vooral het eerste komt tegemoet aan de nieuwsgierigheid van menig lezer naar de mens achter de schrijver. Je leert begrijpen waarom Dahl altijd onsympathieke volwassenen in zijn verhalen opvoerde; de prototypen voor de hoofdfiguren in zijn jeugdboeken
| |
| |
zijn onder andere in Boy duidelijk aanwezig. Beide elementen worden voor zowel jeugdige als volwassen lezers als aantrekkelijk gezien.
| |
Bibliografie
Secundaire literatuur
|
P. Spigt, Het ontstaan van de autobiografie in Nederland. Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1985. |
Roni Natov, The truth of ordinary lives: autobiographical fiction for children. In: Children's literature in education, jaargang 17 (1986), nr. 2, blz. 112-125. |
Els Jongeneel, Over de autobiografie. Utrecht, HES, 1989. |
Joke Linders, ‘'t is duidelijk, nietwaar, ik heb een trauma’: herinneringen van Annie M.G. Schmidt. In: Biografie Bulletin, jaargang 2 (1992), nr. 2-3, blz. 142-148. |
Igor Cornelissen, Speurtocht naar de (auto)biografie. Amsterdam, Lubberhuizen, 1993. |
John Sturrock, The language of autobiography. Studies in the first person singular. Cambridge, Cambridge University Press, 1993. |
Theodor Karst, Autobiographien - Lektüre für die Jugend? Überlegungen zur didaktischen Bedeutung von literarischen Lebens- und Lesemodellen. In: Beiträge Jugendliteratur und Medien, 4. Beiheft 1993, blz. 144-152. |
Autobiografie, autobiografische verhalen (selectie)
|
Christiane F.: verslag van een junkie. Vastgelegd door Kai Hermann en Horst Rieck. Amsterdam, Becht, 1980. |
Het onkruid en de bloem: dagboek van een verslaafd meisje. Amsterdam, Becht, 1972. |
Herinneringen van een doktersvrouw. Blaricum, Bigot & Van Rossum, 1973. |
Roald Dahl, Boy, jeugdverhalen. Baarn, De Fontein, 1985. |
Roald Dahl, Solo: 1938-1941. Baarn, De Fontein, 1986. |
Roald Dahl, Mijn jaar. Baarn, De Fontein, 1993. |
Dang Van Ty, Mijn jeugd in Vietnam: jeugdherinneringen. Den Haag, NBLC, 1985. |
Kati David, De vergeten wieg. Oorlogsjaren.
's-Gravenhage, Uitgeverij BZZTôH, 1991. |
Zlata Filipovic, Het dagboek van Zlata. Amsterdam, Forum, 1993. |
Rafaella Fletcher en Peter Mayle, Gevaarlijk spul. Het verhaal van een ex-junkie. Amsterdam, Van Goor, 1991. |
Anne Frank, Het Achterhuis. Amsterdam, Contact, 1947. |
Jean Fritz, Aan de verkeerde kant van de aarde. Amsterdam, Uitgeverij Jenny de Jonge, 1993. |
Paula Gomes, Wie in zijn land niet wonen kan. Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1988. |
Corrie Hafkamp, Een heel schrift wachten. Heemstede, Elzenga, 1987. |
Louis Hermans, Het systeem van Prosper Kips. Amsterdam [etc.], Kosmos, 1982. |
Louis Hermans, Schoon herenhuis met hof te koop. Antwerpen/Amsterdam, De Vries-Brouwers, 1983. |
Dagmar Hilarová en Miep Diekmann, Ik heb geen naam. Den Haag, Leopold, 1980. |
Diet Huber, Meisjes trouwen toch (zei tante Dirkje). Amsterdam, Leopold, 1993. |
Betsy Israel, Verloren jeugd. Weert, M. & P. Boeken, [1991]. |
Christine Nöstlinger, Het huis in Niemandsland. Rotterdam, Lemniscaat, 1981. |
Uri Orlev, Loden soldaatjes. Baarn, De Fontein, 1988. |
Uri Orlev, Het eiland in de Vogelstraat. Baarn, De Fontein, 1985. |
Uri Orlev, De man van de andere kant. Baarn, De Fontein, 1989. |
Els Pelgrom, De kinderen van het Achtste Woud. Amsterdam, Kosmos, 1977. |
Johanna Prins, Ik ben Jessie. Haarlem, Holland, [1989]. |
Johanna Reiss, De schuilplaats. Amsterdam, Querido, 1974. |
Johanna Reiss, Geen slecht jaar. Amsterdam, Querido, 1976. |
Billi Rosen, De tweede oorlog. Amsterdam, Querido, 1989. |
| |
| |
Marie-Thérèse Schins, Nu is 't welletjes, zei mijn vader. Amsterdam, Ploegsma, 1985. |
Marie-Thérèse Schins, Ik ben niet alleen van mezelf. Amsterdam, Leopold, 1989. |
Henri van Daele, Het land achter den Tuymelaer. Tielt, Lannoo, 1980. |
Henri van Daele, Pitjemoer. Utrecht [etc.], Bruna, 1980. |
Henri van Daele, Het huis in de rij. Tielt/Bussum, Lannoo, 1982. |
Henri van Daele, Pitjefaan. Westbroek, Harlekijn, 1983. |
Henri van Daele, Mitjemoer. Westbroek, Harlekijn, 1984. |
Henri van Daele, We zouden samen naar Keulen gaan. Antwerpen, Manteau, 1985. |
Henri van Daele, En toen kwam Snorrebaas. Tielt, Lannoo, 1986. |
Henri van Daele, Een huis met een poort en een park. Tielt, Lannoo, 1988. |
Henri van Daele, En Appels aan de overkant. Tielt, Lannoo, 1991. |
Dolf Verroen, Als oorlog echt is. Amsterdam, Leopold, [1991]. |
Rita Verschuur, Hoe moet dat nu met die papillotten. Amsterdam, Van Goor, 1993. |
Ida Vos, Wie niet weg is wordt gezien. Den Haag, Leopold, 1981. |
Ida Vos, Anna is er nog. Den Haag, Leopold, 1986. (Tweede gewijzigde druk: Amsterdam, Leopold, 1988) |
Ida Vos, Dansen op de brug van Avignon. Den Haag, Leopold, 1989. |
Ida Vos, Witte zwanen, zwarte zwanen. Amsterdam, Leopold, 1992. |
Netty A.M. Wijchgel, Toen de bermen nog bloeiden. |
Willem Wilmink, Het verkeerde pannetje. Amsterdam, Bakker, 1984. |
37 Lexicon jeugdliteratuur
februari 1995
|
|