| |
| |
| |
Clara Asscher-Pinkhof
door Nel Teeuwen-Opheij
Foto: Shmuel Hacohen
Clara Pinkhof werd geboren in Amsterdam op 25 oktober 1896. Ze was de oudste van acht kinderen uit een joods-orthodox, zionistisch artsengezin. Na de middelbare school studeerde ze voor onderwijzeres. Haar eerste standplaats was Deil aan de Linge, waar ze les gaf op een dorpsschool. Na een jaar kreeg ze een betrekking aan de Joodse School in Amsterdam. Ze leerde Abraham Asscher kennen, een pas afgestudeerde rabbijn. In 1919 stichtte ze samen met hem het gemeenschapscentrum voor kinderen van arme ouders Beet Jisra'el. Hieruit ontstond in 1928 het tijdschrift De Joodsche Jeugdkrant, waarin ze begon te publiceren.
Clara en Abraham trouwden in 1919. Vrij snel daarna verhuisden ze naar Groningen, waar Abraham Asscher opperrabbijn werd. Kort na elkaar werden zes kinderen geboren. Toen de oudsten, een tweeling, zes jaar waren en de jongste dochter drie maanden, stierf Abraham Asscher aan tuberculose. Clara was toen negenentwintig jaar.
Tegen de wens van haar familie in bleef ze in Groningen wonen. Ze verdiende de kost met les geven aan de volksuniversiteit, het houden van lezingen over opvoedkunde en het schrijven van kinderboeken en romans voor volwassenen. Toen in het begin van de oorlogsjaren de roep om joodse leraren groter werd, keerde ze terug naar Amsterdam om daar les te gaan geven. Ze nam alleen haar jongste dochter met zich mee. Bij Het Joodsche Weekblad kreeg ze drie rubrieken: voor de rijpere jeugd, voor de jeugd en voor kinderen. De kinderrubriek bleef het langst gehandhaafd.
Bij een razzia in mei 1943 werd ze opgepakt en via Westerbork naar Bergen-Belsen getransporteerd. Haar
| |
| |
dochter wist op tijd onder te duiken. In het kamp werkte ze in de wezenbarak. Daar probeerde ze zoveel mogelijk het lot van de kinderen te verlichten door het vertellen van verhaaltjes en het zingen van liedjes. In juli 1944 hoorde ze tot de gelukkige groep van ongeveer tweehonderd joodse Nederlanders die uitgewisseld werden tegen Duitse krijgsgevangen. Ze werd naar het toenmalige Palestina gebracht. Haar op één na jongste dochter Roza vond ze daar terug. Twee zoons en haar jongste dochter volgden later. Twee van haar kinderen waren in de oorlog omgekomen.
Ze begon weer te schrijven. Haar bekendste werk, Sterrekinderen, kwam uit in 1946. De Duitse vertaling van dit boek werd in 1962 bekroond met de Deutsche Jugendbuchpreis. Hierna schreef ze nog Tirtsa (1952), De koopbrief (1955) en haar autobiografie Danseres zonder benen (1966). Ze hertrouwde met de Poolse schrijver A. Crashes.
Haar laatste levensjaren bracht ze door in een Nederlands-joods bejaardentehuis in Haifa. Ze stierf op 28 november 1984, achtentachtig jaar oud.
| |
Werk
Het werk van Clara Asscher-Pinkhof moet in de eerste plaats gezien worden als een belangrijke bijdrage aan de joodse literatuur. Haar verhalen voor kinderen waren (naar eigen zeggen) in eerste instantie geschreven voor joodse kinderen, waarbij ze wel aangaf dat ze hoopte dat ook niet-joodse kinderen van haar boeken zouden
Illustratie van Leo Pinkhof uit Rozijntje
genieten én op deze manier inzicht zouden krijgen in de joodse gedachtewereld.
Haar eerste boekje, Joodsche Kinderliedjes (1918), verscheen nog onder haar meisjesnaam. De liedjes hebben betrekking op hoogtijdagen van het joodse jaar. In 1919 verscheen, nu wel met de toevoeging Asscher aan haar meisjesnaam, Van twee Joodsche Vragertjes. Dit boekje was bedoeld als lesboekje bij het joodse godsdienstonderwijs. Generaties lang heeft deze bundel gediend om joodse kinderen vertrouwd te maken met de gebruiken van het joodse leven.
| |
| |
Vanuit haar werk bij het gemeenschapscentrum Beet Jisra'el ging ze verhalen schrijven voor De Joodsche Jeugdkrant. Zo schreef ze onder meer de feuilletons ‘Rozijntje’ en ‘Rozijntje van huis’. In 1931, respectievelijk 1934, zijn deze twee feuilletons in boekvorm uitgegeven. Rozijntje is een meisje dat opgroeit in een joods gezin op het platteland. Ze neemt de taak van haar moeder over als deze sterft. In deel II gaat ze haar eigen weg, maar ze keert terug om voor haar vader, broertje en een bejaard echtpaar te zorgen. Het joodse gezinsleven komt nadrukkelijk aan bod, inclusief de joodse feesten en gebruiken. Rozijntje wordt beschreven als een zorgzaam en zichzelf wegcijferend meisje. Ook al behouden deze boeken hun historische waarde, voor kinderen van nu bieden ze weinig herkenning. Niet alleen de thematiek, ook de schrijfstijl is niet meer van deze tijd.
Tussen 1924 en 1941 schreef Asscher-Pinkhof de meeste kinderboeken, zoals Het eerste tandje (1924), Drie musjes (1930), Toen moeder klein was (1930) en de verhalenbundel Om stil te luisteren (1930). Daarna stapte ze over op het meisjesboek. In deze categorie verschenen Door's groeitijd; in de vakantie (1929), Aan wal (1932) en Tante Griet (1934). Aan wal behoorde tot de vier uitgekozen boeken voor de door uitgeverij Van Holkema & Warendorf in 1932 uitgeschreven ‘1000-gulden prijsvraag voor het beste meisjesboek’.
Na het verschijnen van Tante Griet besloot ze voor volwassenen te gaan schrijven. Haar eerste roman De weg alleen (1935) kreeg een enthousiast onthaal. Het werd beschouwd als een sleutelroman over haar eigen leven. Clara Asscher-Pinkhof heeft dit altijd ontkend. Alleen de problematiek vertoonde overeenkomsten met haar eigen ervaringen, niet de personen. Er volgden nog drie romans: Voor een schuit met violen (1936), Graddus (1938) en Roep deze Shoenammietische (1938).
Op 14 november 1941 verscheen het volgende bericht in Het Joodsch Weekblad: ‘De redactie van Het Joodsche Weekblad heeft mevrouw C. Asscher-Pinkhof bereid gevonden de Jeugdpagina in dit blad te verzorgen.’ Het werd een vervolgverhaal, getiteld ‘De rare belevenissen van professor Stap-door-den-tij’, waarbij haar dochter Fieke de tekeningen maakte. In tegenstelling tot haar dochter signeerde Clara haar tekst niet. De afleveringen van dit vervolgverhaal verschenen tussen 14 november 1941 en 21 mei 1942. Omdat Clara in de tekst té directe toespelingen maakte op de oorlogssituatie, werd de strip gestaakt. Haar dochter Fieke heeft vanaf 7 augustus 1942 de strip voortgezet onder de titel ‘Mijn rare belevenissen’. De laatste aflevering verscheen op 15 januari 1943.
Het vervolgverhaal is niet alleen bijzonder door de omstandigheden waaronder Clara Asscher-Pinkhof het schreef, maar vooral door de verandering van stijl en behandeling van het thema ‘de joodse geschiedenis’. In een speelse verteltrant, soms humoristisch
| |
| |
en niet zo ‘prekerig’ vertelt ze verhalen uit de Bijbel. De karakterbeschrijving van de verschillende personen is realistischer dan in haar vroegere werk. De illustraties van haar dochter hebben ook een ontwikkeling doorgemaakt: van stijf naar speels. Het stripverhaal is nooit gebundeld en als zodanig uitgegeven.
Een andere anonieme bijdrage bestond uit een behandeling (in afleveringen) van de gedenkschriften van Glückele von Hameln. Aan deze bijdrage is ook een vroegtijdig einde gekomen door de censuur. De gedenkschriften waren geschreven voor de rijpere jeugd.
In 1952 publiceerde Clara Asscher-Pinkhof Tirtsa. Het is de geschiedenis van een jong meisje dat tot haar zestiende jaar in een kibboets opgroeit. Bij aanvang van het boek is ze dertien jaar. Ze wordt evenals de andere kinderen die in Palestina geboren zijn, een ‘tsabre’ genoemd, naar de cactusvijg die van buiten stekelig is en van binnen sappig en zoet. De kinderen in de kibboets groeien op in een veilige, beschermde omgeving. De opvoeding van een kind is niet de zaak van de ouders, maar van de gehele gemeenschap. Als de school ter plekke Tirtsa niets meer te leren heeft, beslist de gemeenschap dat ze naar een kinderdorp moet. Daar wonen kinderen die overal vandaan komen en van wie er een aantal de holocaust heeft meegemaakt. De confrontatie met de vaak beschadigde kinderen is te groot voor Tirtsa. Ze vlucht terug naar de veilige kibboets.
Na Tirtsa schreef ze nog enkele boeken voor volwassenen, waaronder haar autobiografie Danseres zonder benen (1966). Dit boek geeft een goed beeld van haar leven en wordt nog steeds gelezen. Het kreeg bij verschijnen veel aandacht in de pers; niet alle reacties waren positief.
| |
Sterrekinderen
Sterrekinderen gaat over de belevenissen van in Nederland wonende joodse kinderen en hun families voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Op een aangrijpende wijze beschrijft de auteur de gruwelijke gebeurtenissen die deze kinderen moesten ondergaan. Het onderwerp is niet alleen wat er met deze kinderen gebeurd is, maar vooral de wijze waarop zij deze gebeurtenissen hebben ervaren. De schrijfster heeft zich verplaatst in de wereld van het kind. Vier episodes komen aan bod. Zij heeft deze episodes de titels ‘Sterrestad’, ‘Sterrehuis’, ‘Sterrewoestijn’ en ‘Sterrehel’ gegeven. ‘Sterrestad’ beschrijft het begin van de discriminatie, de uitsluiting van de joden. ‘Sterrehuis’ geeft een beeld van de razzia's en het leven in de Joodse Schouwburg, waar ouders en kinderen in eerste instantie werden heengebracht. ‘Sterrewoestijn’ geeft het transport weer en het verblijf in Westerbork. ‘Sterrehel’ vertelt over het kamp Bergen-Belsen waar de trein van de dood het leven bepaalt. In dit laatste deel kreeg het eerste hoofdstuk de titel
| |
| |
Omslag van Sterrekinderen
‘Hellevaart’, terwijl het laatste hoofdstuk ‘Hemelvaart’ heet, een titel die slaat op het vertrek van een aantal kinderen en volwassenen naar Palestina.
Door de dramatische situatie en haar grote betrokkenheid overschrijdt Clara Asscher-Pinkhof soms de grenzen van sentimentaliteit en clichématigheid. Het boek blijft echter een waardevol manifest tegen het onrecht dat kinderen werd aangedaan. Toen het in 1946 verscheen, kreeg het niet veel aandacht. Pas toen het boek in 1962 bekroond werd met de Deutsche Jugendbuchpreis kwamen ook in Nederland de recensies en volgden de herdrukken elkaar op.
| |
Waardering
In Wormcruyt met suycker (1950) van D.L. Daalder komt het werk van Clara Asscher-Pinkhof maar terloops aan bod. Bij de kinderlectuur van 1900-1920 noemt hij de bundel Joodsche Kinderliedjes en bij het historisch-critisch overzicht haar vertalingen van Kleine Sjang van E.F. Lattimore. Bij de kinderlectuur van 1920-1940 horen volgens Daalder haar meisjesboeken Door's groeitijd en Tanta Griet tot de boeken ‘die de toets der kritiek kunnen doorstaan’.
Haar boek Sterrekinderen kreeg de meeste aandacht. Over het algemeen werd het zeer lovend besproken. In Three Centuries of Children's Books in Europe (1967) staat het volgende: ‘An authoress from Holland has used her own experience in setting down for children in an admirable book the tragedy of the children who were Jews. (Clara Asscher-Pinkhof: Sterrekinderen or Children of the yellow star). The very moving effect of the book is accentuated by its refusal to make any direct accusation or to give rein to any feeling of hatred. [-] In Tirtsa the same writer portrays something of present-day Judaism and indicates at the same time a way out from the misery of the past.’
In het tweede deel van Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945 (1965) schrijft Dr. J. Presser: ‘Zozeer leefde dit alles in de gemoederen dat de razzia doordrong in het spel der kinderen, die erover twistten, wie hunner de rol
| |
| |
van Grüne Polizei mocht spelen, want dat was natuurlijk het mooiste. Niet alle kinderen reageerden zo; bij Clara Asscher-Pinkhof's Sterrekinderen leeft wel enig, zo niet veel besef van de van alle spelkarakter gespeende werkelijkheid.’
Encyclopaedia Judaica Jerusalem, volume 5, zegt over de auteur: ‘Many Holocaust survivers have tried to give expression to their experiences. These works, which are mostly documentary, are often of a high literaly standard. To this category belongs Clara Asscher-Pinkhof's Yaldei Kokhavin (Star Children).’
De vroegste reactie kwam van Mr. S. Mok, die Sterrekinderen op 30 november 1946 in een recensie voor Vrij Nederland een ‘boek over kinderen, maar niet voor kinderen’ noemt. Hij voegt daaraan toe dat ‘het inderdaad geschreven is in de stijl van een schrijfster, die gewoon is voor kinderen te schrijven. Maar juist die eenvoud van stijl pakt.’
In de Haagsche Courant van 10 september 1966 zegt Rico Bulthuis over Sterrekinderen: ‘een bewogen, intelligent en poëtisch verslag over het leed dat Joodse kinderen in de donkere oorlogsjaren werd aangedaan’. Maar voegt daar aan toe: ‘Clara Asscher-Pinkhof toont gevoel, talent en gebrek aan techniek.’
Ook haar boek Tirtsa kreeg nogal wat aandacht in de pers. In een artikel in Vernieuwing (1952) zegt S.J.C. Freudenthal-Lutter over dit boek: ‘Zij heeft ons in dit boek iets volmaakt nieuws geschonken; het beeld van het kinderleven, niet bij een betrekkelijk primitief volk, maar in een jonge, vibrerende, uiterst gecompliceerde Staat’. En ‘Wij volwassenen weten, dat het leven in deze nieuwe Staat Israël nog heel wat gecompliceerder is dan Clara Asscher-Pinkhof het ons hier voorstelt. Maar al hebben we ook een enigszins vereenvoudigd beeld voor ogen gekregen: het is een eerlijk beeld met zon- en schaduwzijden.’
Er verschenen ook lovende recensies over Tirtsa in onder meer Trouw (oktober 1966), Christelijke Bibliotheek (2-1-1967), Sneker Koerier (6-4-1967) en Hervormd Nederland (15-7-1967).
| |
Bibliografie
Voor volwassenen
|
De weg alleen (1935), Voor een schuit met violen (1936), Graddus (1938), Roep deze Shoenammietische (1938), De koopbrief (1952), Danseres zonder benen (1966). |
Jeugdboeken
|
Joodsche Kinderliedjes. Amsterdam, W. Versluys, 1918; Amphora Books, 1980. |
Van twee Joodsche Vragertjes. Amsterdam, W. Versluys, 1919; Amphora Books, 1982. |
Het eerste tandje. Met illustraties van Netty Heyligers. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1924. |
Een dappere jongen. Met illustraties van Netty Heyligers. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1924. |
Wij zijn er zóó blij mee! Met illustraties van Netty Heyligers. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1924. |
Door's groeitijd; in de vakantie. Met illustraties van Freddie Langeler. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1929. |
Drie musjes. Met illustraties van Netty Heyligers. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1930. |
| |
| |
Het nieuwe broertje. Met illustraties van Netty Heyligers. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1930. |
Om stil te luisteren. Met illustraties van Miep de Feyter. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1930. |
Toen moeder klein was. Met illustraties van Netty Heyligers. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1930. |
Rozijntje. Met illustraties van Sal. Asscher. Amsterdam, Menno Hertzberger, 1931; Amphora Books, 1982. |
Aan wal. Met illustraties van L.E. van Bergen. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf, 1932. |
Tante Griet. Met illustraties van Is. van Mens. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1934. |
Rozijntje van huis. Met tekeningen van de schrijfster. Amsterdam, Menno Hertzberger, 1935; Amphora Books, 1982. |
Sterrekinderen. Den Haag, H.P. Leopold, 1946. |
Tirtsa. Met illustraties van Rie Kooyman. Den Haag, J.N. Voorhoeve, 1952. |
Over Clara Asscher-Pinkhof
|
A.H. van Kollem, Een Joodsche schrijfster aan het woord. Een onderhoud met Clara Asscher-Pinkhof. In: Het Joodsche Weekblad, 3-10-1941. |
D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker. Historisch-critisch overzicht van de Nederlandse kinderliteratuur. Amsterdam, 1950, blz. 127, 132, 172. |
S.J.C. Freudenthal-Lutter. In: Vernieuwing, jaargang 11 (1952/1953), nr. 105. |
J. Presser, Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom, 1940-1945. Den Haag, Staatsuitgeverij, 1965, deel 2, blz. 156. |
Rico Bulthuis. In: De Haagsche Courant, 10-9-1966. |
Bettina Hürlimann, Three Centuries of Children's Books in Europe. London, Oxford University Press, 1967, blz. 193. |
M.H. Gans, Memorboek. Platenatlas van het leven der joden in Nederland van de Middeleeuwen tot 1940. Baarn, 1971, blz. 377, 590, 677. |
Encyclopedia Judaica, volume 5. In: Children's Literature, Jerusalem, 1972. |
Selma Leydesdorff, Wij hebben als mens geleefd. Het joodse proletariaat van Amsterdam 1900-1940. Amsterdam, Meulenhoff, 1987, blz. 242-245. (Proefschrift). |
Henriëtte Boas, Joodse auteurs in de Nederlandse literatuur. In: Misjpoge, Verenigingsblad van de Nederlandse Kring voor Joodse Genealogie, jaargang 5 (1992), nr. 4, blz. 41, 46, 47. |
Joseph Michman, Hartog Beem, Don Michma, Pinkas, Geschiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland. Amsterdam, Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap, 1999, blz. 135, 138, 175. |
53 Lexicon jeugdliteratuur
juni 2000
|
|