vrij te krijgen. Op straat komt hij in contact met jongens die afkomstig zijn uit verschillende arme landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Met straathandel proberen ze het hoofd boven water te houden, intussen naarstig zoekend naar mogelijkheden om aan de felbegeerde verblijfsvergunning te komen.
Het leven van Moestafa en zijn vrienden is hard. Toegeven aan neerslachtigheid heeft geen zin; ondanks de vele tegenslagen blijven ze vrolijk en optimistisch, een kwestie van overleven. In het misleiden van de politie zijn ze vindingrijk. Het oordeel over de Koeweiti is niet bepaald gunstig. De vader van Moestafa noemt ze jakhalzen. ‘Voortdurend zitten ze bij elkaar,’ zegt hij, ‘maar als iemand ook maar struikelt, dan wordt hij nog voordat hij kan vallen door de anderen opgevreten.’ In de ogen van Moestafa en zijn vrienden zijn de Koeweiti bijna zonder uitzondering corrupte, hebzuchtige slavendrijvers. Als Moestafa's vader aan het eind van het verhaal vrij komt, wil hij weg. ‘We moeten naar een land gaan waar vrijheid en vrede heersen. Hier zal altijd alleen het zwarte goud, de aardolie, regeren. En waar de aardolie regeert, heerst onrechtvaardigheid en geweld.’
Hoewel de beschreven gebeurtenissen schrijnend zijn, is
Moestafa het straatventertje net als
Mijn avonturen met Abdallah geen somber boek. Ghazi
Omslagillustratie van Sieb Posthuma
Abdel-Qadir is een meeslepend verteller die het tragische met het komische weet te verenigen. Hij bereikt dit vooral door de ironische distantie.
In Mussemelk en duivelsdrek is van ironie nauwelijks sprake. De ik-verteller in dit boek heet Michael, een Duitse (Nederlandse) jongen. Zijn moeder, een gescheiden vrouw, woont samen met Karim, een Palestijn. Beiden werken op een uitgeverij, Karim als vertaler. Zijn vrouw is overleden, hij heeft één dochter, Fatima. Op een dag komt Karims vader op bezoek, een in Jordanië gerespecteerd krui-