| |
| |
| |
‘Sinter-Claes.’
EIGENLIJK is de voorpret altijd het allermooiste. 't Begint zoo in de tweede of derde week van November. Dan komen ze op een goeien dag opgewonden de klas binnenstormen:
‘Juffrau, Sinniklaas is 't 'r al! In de mellekslon istie.’
‘Ja juffrau, 'k heb 'm auk gesien.’
‘En Swarte Piet het-ie auk weer baj 'm.’
Dat is het geluid, waar je als ervaren onderwijzeres op wacht, zooals de natuurliefhebber in de lente naar 't eerste gefluit van vink of lijster speurt. Want vanaf dat oogenblik zijn ze ‘in de stemming’, slikken ze met graagte alles, waar je ‘Sinterklaas’ bij te pas kunt brengen, bedelen ze om een ‘Sinterklaas-verhaal’, en ‘of ze nou de Sinterklaasliedjes niet mogen zingen.’
En in de weken, die dan komen, is er op school niets en alles met ze aan te vangen. Niets, waar het betreft rustig opletten om iets nieuws te leeren, want daar zijn ze te ongedurig en te opgewonden voor. Alles, wanneer het er om gaat, zich eens extra in te spannen voor één enkele les.
Er staat b.v. voor 't laatste half-uur ‘schrijven’ op 't lesrooster. Dan zeg je geheimzinnig: ‘Jongens, weet je, wat we eens moesten doen? We gaan eens héél erg
| |
| |
ons best doen met 't schrijven.... en dan laten we om vier uur de schriften open op tafel liggen!’
Meer hoef je heusch niet te zeggen, de sufste uit de heele klas heeft je ook al lang begrepen. En je hoeft ook niet om te kijken, of ze wel opletten, als je met groote krijtletters 't voorbeeld op 't bord gaat schrijven. Natuurlijk kies je, als 't even kan, iets toepasselijks, b.v. ‘sint’ of ‘piet’. Wil je ze heelemaal op kookpunt brengen, dan slijp je ook nog de potloodpunten wat bij, of je deelt nieuwe pennen uit. En laat ze dan getroost hun gang maar gaan.
Met kleuren als boeien en de punt van hun tong opgekruld als bij een heraldieken leeuw zitten ze te werken. Ieder wil het ‘'t mooiste’ doen, nieuwsgierig loeren ze, of hun buurman 't soms ‘nog mooier’ krijgt. En als de bel gaat en ze staan in de rij om naar huis te gaan, dan kijken ze bij de deur nog eens vol belangstelling over de rijen banken, waar al die schrijfboekjes zoo open liggen uitgestald.
Den volgenden morgen is de betoovering verbroken. Onverschillig gaan ze op hun plaats zitten, kleppen hun schrijfboekjes dicht en bergen 't in hun kastje. Maar zoodra de bel gegaan is, draai je heel argeloos het bord om.... en valt zelf haast achterover van schrik!
Want daar staat in sierlijke krulletters: ‘Sinterklaas vindt, dat jullie heel netjes geschreven hebt,’ en daaronder: ‘Jullie moet maar eens in den schoorsteen kijken.’
't Effect mist nooit. Hun mondjes gaan open, hun oogen glimmen. Vol ontzag staren ze op de getooverde letters.
Dan zeg je zoo langs je neus weg: ‘Ja, eigenlijk wou
| |
| |
ik op dezen kant sommen gaan opschrijven. Zullen we 't maar uitvegen?’
‘He naj, juffrau, niet uitfajge! staan late!’ smeekt het koor.
‘Nu, dan moeten de sommen maar zoo lang op 't andere bord. Kun jullie ze dan allemaal wel zien?’
Natuurlijk kunnen ze dat, en geen kind heeft nu te klagen ‘dat 't zoo glimt.’
Dan ga je rustig met ze aan 't werk. Maar ze zijn niet voldaan, die onderste zin spookt hun door 't hoofd. Eerst smoezen ze er met elkaar over, dan kijken ze je eens aan. Waarom zeg je nu niets? Je hebt het toch ook gelezen!
Eindelijk trek één de stoute schoenen aan, steekt den vinger op. ‘Juffrau, d'r staat, datte me in den schaurstajn motte kaake.’
Hevig geknik bij al de anderen. ‘Ja, juffrau, sien u maar sellef.’
Je houdt je nog ongeloovig. ‘Zou Sinterklaas dan de schoorsteen hier bedoelen?’
Ze knikken, dat hun hoofd er haast af rolt. Vast en stellig gelooven ze van ja.
‘Nu, dan moeten we maar eens kijken. Wie durft de schuif op te trekken?’ (Als ‘schoorsteen’ fungeert in zulke gevallen de koker van 't ventilatie-toestel.)
Liefhebbers bij de vleet. ‘Weet je wat, dan mag Piet de schuif openmaken en Annie mag er onder kijken.’
Ademlooze stilte. Piet trekt de voorhang weg, Annie duikt in de luchtkoker, komt vuurrood weer boven en.... houdt een groote zak omhoog!
De vreugdekreet, die dan door de klas vaart, is
| |
| |
heusch de paar kwartjes wel waard. En als even voor twaalven de borstplaatjes worden rondgedeeld, worden ze eerst met aandacht om en om gedraaid en bekeken en dan door menig kind eerst in den zak gestoken, om ‘aan Moeder te laten zien.’ En in elk geval proeven ze allemaal wel, dat ze veel lekkerder smaken dan ‘gewone’ borstplaatjes.
Als ik wat te zeggen had, zou ik de kinderen nooit Sinterklaas laten zien. 't Is waar, zij zelf vinden 't heerlijk en op een groot Sinterklaasfeest kan hij misschien moeilijk gemist worden. Want hij is en blijft ‘het’ glansnummer en zoodra hij verschijnt in 't rood en goud, met z'n gekrulde staf en lange witte baard, vooral niet te vergeten met z'n wonderlijken zwarten Piet, stijgt immer de vreugde ten top.
En toch! Zou 't voor ons ook wel goed wezen, onze idealen verwezenlijkt te zien! Blijft Sinterklaas niet het meest verheven, het oppermachtigst, zoolang hij zich niet heeft vertoond en ze niet in de gelegenheid zijn geweest, z'n gezicht en z'n stem, z'n kleeding en manieren nauwkeurig, ja soms critisch, gade te slaan?
En nu praat ik nog niet eens van het ‘veredelende’ voorbeeld, dat sommige gehuurde Sinterklazen, verkleede slampampers, in de groote stad kunnen geven. 't Is mij wel eens gebeurd, dat een kind 's morgens opgewonden naar mij toe kwam:
‘Juffrau, sa'k u nau es wat segge, Sinniklaas het gisterafend wàt erreg gefochte! Huisch waar juffrau, in de lunsbar op de Rausegracht, me broertje was 't er sellef baj, want die moch mit me Aume maj. En toe was tr soo'n fint en die maakte als maar rusie tegen
| |
| |
Sinniklaas en toe heppie 'm bajtgepakt en de deur uit gesmajte.’
't Leukste was, dat dit feit den heiligen bisschop in 't minst geen afbreuk deed in de oogen van dit kind. Integendeel, 't vergrootte zijn aanzien, dat hij ‘zoo'n graute fint’ nog de deur uitzetten kon. Maar voor subtieler, meer idealistisch aangelegde kinderen zou niemand toch zoo'n tafereel wenschen.
En hoe verwarrend werkt het groote aantal Sinterklazen dat de kinderen uit de groote stad in die weken voor zich zien, op hun geloovend gemoed!
‘Mot u 's kaake, juffrau, wat een maui printeboek. Raaj es fan wie ik 't gekrajge heb? Fan Sinniklaas, die is baj Fraum en Drajsman, en 't is dr de hajle dag sau fol, je mot wàt dringe, om dr in te komme.’
‘Ja juffrau, ik het 'm auk al gesien, in de poffertjes-winkel!’
‘In de poffertjes-winkel? Hoe ken dat nou? Da's fast niet de ‘echte’.
‘Niet de echte? En 'k het sáú'n bromtol fan 'm gehad!’
Ja, dan wordt de zaak ingewikkelder. Want, ‘sáú'n bromtol’ die krijg je toch maar niet zoo van de eerste, de beste. Daar moet Sinterklaas toch wel op de een of andere manier de hand in gehad hebben. En als ze er dan heelemaal niet meer uit wijs kunnen, komen ze bij mij.
‘Juffrau, seg u nau 's, ken dat nau? Sinniklaas ken toch niet baj Fraum en in de poffertjes-winkel allebaj teglaak wajse?’
Zoo lang het kan, houd ik mij altijd wijselijk buiten alle discussie. Maar als ze me erg in 't nauw drijven,
| |
| |
moet ik wel wat zeggen. En dan red ik mij er maar zoo goed mogelijk uit:
‘Ja, zie jullie, ik geloof dat Sinterklaas in sommige winkels al wel van te voren wat speelgoed neerzet voor zoete kinderen. En mischien vraagt hij dan wel aan een van de andere bisschoppen, om dat voor hem uit te deelen. Maar op Sinterklaasdag dan komt hij altijd zelf. En ik heb een brief van hem gehad: als jullie erg goed oppast, dan komt hij misschien ook hier op school.’
Zoo promoveer ik dan de Sinterklaas, die op school verschijnt, tot de ‘echte’. Nu, 't is er tenminste een, die z'n waardigheid weet op te houden, die niet vecht en niet plat spreekt en in zooverre is hij ‘echt’, dat hij niet uit baatzucht zijn rol speelt, maar uit liefde voor de kinderen belangeloos zijn tijd en moeite er voor geeft. En toch vrees ik, dat in menig pienter bolletje wel eens twijfelend de vraag rijst: ‘Zou dit nu wel de “echte Sinterklaas” zijn?’
En toch, hij bestaat wel voor de kinderen, de ‘heele echte’. Wie dat dan wel zou wezen?
Verbeeld je eens, dat Sinterklaas in 't hartje van den zomer viel, als de kinderen bij daglicht naar bed toe gaan en ze zoo vroeg niet wakker kunnen worden, of 't is alweer licht! Wat zou er dan van dit mooie, mystieke feest terechtkomen?
Of, je kunt de zaak ook omdraaien. Zou deze allerliefste sage ooit ontstaan zijn, als 't niet dezen tijd van 't jaar de grootste helft van den dag zoo geheimzinnig donker was, als de wolken niet zoo langs den hemel joegen en de stormwind niet zoo om 't huis heen bulderde?
| |
| |
In de wisselende schaduwen, die 't maanlicht dan werpt, in 't huilen van den wind door den schoorsteen en 't kletteren van de regenvlagen op het dak, in 't rammelen aan deuren en vensters, ziet en hoort het kind nog heden den ‘echten’ Sinterklaas, zooals de primitieve volken vroeger aan het uitspansel en in de natuurverschijnselen hun goden herkenden. En als je daarvan de verhalen hoort, dan zie je 't ontzag en den heiligen eerbied diep in hun wijdgeopende oogen.
‘O juffrau, 'k ben toch soo geschrokke gisterafend! Me sussie wou niet na bed en toe dwong se om op te blijfe (natuurlijk zijn ze 't nooit zelf geweest, want dan zouden ze 't wel uit hun hart laten om 't je over te vertellen) en toe opeens riep Sinniklaas door de schoorsteen: “Wi je wel is gauw soet wese!” En we hadde 't allemaal gehoord, en me moeder ook!’
Of ‘Nau he 'k Sinniklaas ècht gezien juffrau. Toe 'k baj ons op de gracht liep, sag 'k 'm an de auferkant bofe op de huise. En se paard had sükke lange paute!’ (Hun verbeelding ziet 't altijd reusachtig groot, ze zeggen nooit: ‘Sinterklaas leek zoo klein boven op 't dak,’ 't is altijd: ‘Sinterklaas had saù 'n hauge muts op,’ of ‘Swarte Piet droeg sàu'n graute sak op se rug!’)
Ook daarom is deze Sinterklaas zoo ‘echt’, omdat hij ‘alles van je weet.’ Ben je stout geweest, heb je iets leelijks uitgehaald, dan kraakt hij 's avonds op de trap en klopt tegen de ramen. En er is geen sprake van, dat je hem om den tuin leiden of wat voorjokken kan, hij wèet 't, dat voel je aan 't bonzen van je eigen hart. En ook al heb je goed opgepast en ben je den heelen dag tevreden over jezelf geweest, als je dan 's avonds
| |
| |
over het donkere portaal moet, of je ligt in je eentje op de slaapkamer, dan herinner je je opeens het zwarte plekje in je ziel en je weet zeker, dat Sinterklaas 't ook gezien heeft en met een rilling over je rug hol je de veilige huiskamer binnen of trek je de beschermende dekens over 't hoofd.
En als je dan den volgenden morgen wakker wordt.... en je vindt wat in je schoen! Een appel! een suikeren beestje! een stuk koek! Wat een zalig gevoel, dat Sinterklaas niet meer boos is, dat hij ook geweten heeft, hoe 'n spijt je hadt van je stoutheid, en het nu heeft vergeven.
Ja, deze Sinterklaas, die leeft in de fantasie en het geweten van ieder kind, dat is toch eigenlijk pas ‘de echte.’
|
|