| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk.
Simon Levi hoorde van het ontslag, hij liep met een vaart van drie en een halve kilometer naar het huis van zij zoon, maar het eerst ging hij naar de wieg van het kind, dat dol op zijn grootvader was.
‘Dat kind,’ zei Simon Levi, ‘is een wonder, dat wordt een tweede Ruben.’ Hij bezag zijn kleinzoon teder, de wereld kwam zo vol ernstige mensen, dat er gebrek aan een lach was gekomen.
‘Nou Ruben dood is en je grootvader oud is geworden, hoop ik, dat je net zo dwaas zult zijn als wij met ons beiden, Ruben en ik samen.’ Nu dacht hij aan Ruben, of hij nog leefde, als een goede meester aan een leerling, die hem overtreft. Hoever zou Ruben het hebben gebracht, als hij niet gestorven was!
Hij had nog niet met Mozes en Ruth gepraat, toen Levi Augurk binnen kwam, de hoge hoed, die hij altijd droeg, afzette en met zijn somberste gezicht naar Mozes keek.
‘Jullie zullen vragen, wat ik hier kom doen.’
‘Dat hoeven we niet te vragen,’ zei Simon Levi, ‘je komt ze opvrolijken, maar nu zal ik jullie eerst vertellen, wat mijn oom Jonas altijd deed, als hij de kachel wou aanmaken.’
‘Met jouw oom Jonas heb ik niets te maken, ik heb gehoord, dat Mozes zijn betrekking kwijt is en dat hij 't hem aangeboden salaris geweigerd heeft. Ik ben naar de directie van de fabriek gegaan en ze hebben me netjes en beleefd te woord gestaan.’
‘Luister,’ zei Simon Levi, ‘als mijn oom Jonas de kachel aan wou maken, nam hij eerst de zuigeling uit de wieg, vóór hij met de illuminatie van het brandhout begon, en dan bracht hij de zuigeling twintig huizen verder.’
‘Wat heeft nou de baby van jouw oom Jonas met het
| |
| |
ontslag van je zoon Mozes te maken?’
‘Alles,’ zei Simon Levi - Mozes deed niets dan glimlachen en Simon werd hierdoor aangemoedigd. ‘Je kunt er uit leren, dat bij de verdeling van de werkzaamheden het noodzakelijkste 't eerst moet worden gedaan.’
‘En wat is in dit geval het noodzakelijkste?’
‘Dat jij mijn zoon Mozes, zolang de oorlog duurt, zijn salaris uitbetaalt.’
‘En hoelang duurt de oorlog?’
‘Ik wil van mijn vader geen cent,’ zei Ruth, ‘liever wil ik van honger omkomen.’
‘Ik heb je vierduizend gulden bruidschat gegeven.’
‘Daarvan heb ik alles gekocht.’
‘Je had wat moeten sparen, ik kan niet helpen, dat je je geld aan allerlei snorrepijperij uitgeeft. Ik heb mijn zaak, ik moet ook aan mijn andere kinderen denken, ik kan het met mijn geweten niet verantwoorden.’ Hij wendde zich tot Simon Levi: ‘Met jouw familie heb ik het niet goed getroffen: eerst heb jij mijn geweten in opschudding gebracht en nou brengt je zoon mijn geweten in opschudding. Zonder jou en je familie had ik rustig geslapen, nu slaap ik vannacht de hele nacht niet, omdat ik jouw zoon Mozes geen geld wil geven. Had hij het salaris maar niet geweigerd,’ riep hij wild, ‘wat heb ik aan eer en eergevoel, z'n vader heeft in de gevangenis gezeten, moet hij er dan eer op na houden?’
‘Misschien daarom des te meer.’
‘Wat heb je aan eer, en wat koop je er voor? Bied het eens ergens aan.’
‘Dat moet je niet zeggen,’ zei Simon levendig. Hij was er in 't minst niet door beledigd, dat Levi Augurk een toespeling op zijn verblijf in de gevangenis had gemaakt. ‘Wat jou betreft, Levi Augurk, je deed als mens beter er wat eer op na te houden dan een hoge hoed te dragen.’
‘Is jouw zoon dan geen sjlemiel, dat hij aan de eer....?’
‘Bemoeit u zich daar niet mee, vader,’ zei Ruth.
‘Mozes heeft er zijn goede reden voor, u miskent Mozes, vader.’
| |
| |
‘Ik ben de ongelukkigste mens op de aardbodem,’ jammerde Levi Augurk. ‘Er liggen voortdurend twee wegen voor mij open, en ik word gedwongen altijd de verkeerde te kiezen. Niemand begrijpt, hoe ik van binnen brand. Ben ik een slecht mens? Nee. Ben ik een hardvochtig mens? Nee. Soms wou ik wel straatarm zijn, dan zou ik tenminste het medelijden kennen. Ik kan je geen geld geven, Mozes. Ruth, ik kan het niet doen.’
‘Stil nu maar, vader,’ zei Ruth. ‘Mozes en ik slaan er ons wel door.’
‘Als er oorlog is en een generaal verliest een slag,’ zei Simon, ‘dan wordt hij vervangen door een ander, die er gewoonlijk niet veel meer van terecht brengt, en zo neem ik de plaats in van Levi Augurk, om jullie van geld te voorzien. Er is voor een Jood weliswaar geen geld meer te verdienen, maar ik wil het proberen en ik zal het proberen op mijn oude dag. Ik zal voortaan niet alleen mijn gezin onderhouden, maar ook dit gezin, zo waar als ik hier sta.’
‘Jij,’ zei Levi Augurk minachtend. ‘'t Geld gaat voor jou op de vlucht.’
‘Ik zal de eerste Jood op de wereld zijn, aan wie de ster geluk brengt. Nu de nood het hoogst is, is Simon Levi nabij.’
‘Stik,’ zei Levi Augurk.
‘Eens zal ik dat doen, maar eerst ga ik spieden en speuren.’ Hij stak zijn tong uit tegen de kleine jongen en zette het lelijkste gezicht, dat hij kon zetten, wat het kind met een schaterlach beloonde, en daarna liep hij de straat op, zonder te weten, waarheen hij moest gaan. Iedereen keek naar hem, nu hij een ster droeg en sommige kinderen riepen hem al na, doch de meesten liepen schuw langs hem heen, alsof ook zij zich schaamden, dat dit teken in Nederland werd toegelaten.
‘Geld verdienen?’ peinsde hij, ‘ik, de bekendste sjlemiel zal geld verdienen, terwijl Augurk blij is, dat hij zijn zaak kan handhaven. Maar een mens moet de bitterste kruiden eten en zichzelf wijs maken, dat hij een suikerklontje in de mond heeft, dan kan hij in de wereld slagen.’ Hij zette zijn
| |
| |
vrolijkste gezicht, een N.S.B.-er ging hem voorbij en riep: ‘Vuile Jood.’
‘Krijg de koorts,’ wou Simon roepen, maar hij bedacht zich en zei: ‘Krijg de ster!’ Een paar mannen lachten en de N.S.B.-er liep haastig door.
Simon Levi bezocht een paar huizen, waar hij vroeger handel had gedreven en waar men hem altijd vriendelijk had ontvangen. Als men hem dan ‘Joodje’ noemde, had dit woord een welwillende klank en het wekte de gegronde verwachting, dat men bereid was iets met hem te verhandelen.
Thans ontving men hem met een zeker wantrouwen, en het woord ‘Joodje’ liet men achterwege. In één huis kreeg hij bij de achterdeur haastig een kop koffie met koek, en men was blijkbaar blij, dat hij weer wegging; er was echter iets in hun houding van wel willen, maar niet goed durven.
Toen, op zijn zwerftocht kwam plotseling het goede lot naar hem toe. Hij liep mismoedig de weide op, waar Moller zijn kermis voor het volk had doen opbouwen, en hij zag een bord, waarop iets met krijt geschreven stond. Hij las het volgende: ‘Wordt uitgeloofd een prijs van duizend gulden voor degene, die langer onder water kan blijven dan Savagnili, de grootste duiker van Europa. Inlichtingen hier in de tent te bekomen.’
Zonder zich te bedenken liep Simon Levi de tent binnen, scheurde zijn ster af, stapte driest het platform op en riep: ‘Hallo!’
De eigenaar van de kermistent stond voor hem en blies hem de rook van een dikke sigaar in het gezicht.
‘Wat moet je?’
Hij joeg hem niet weg, maar wachtte geduldig wat Simon zou zeggen: het kleine donkere mannetje met z'n grijnzend gezicht hield hem bezig.
Wat deed het Simon goed, dat hij zonder ster als alle andere mensen werd behandeld en het inademen van de voortdurend op hem aanwaaiende sigarenrook was hem aangenaam.
‘Ik ben de bekende Mittiametti,’ zei hij. ‘Onbekend bij u?’
| |
| |
‘Ben je een Italiaan? Je lijkt op een Jood.’
‘Een Jood zonder ster,’ lachte Simon Levi. ‘Mijn vader en moeder, helaas gestorven, waren Italianen, mijn vader was schoorsteenveger hier in Nederland, hij was de beste klimmer van de wereld en ik ben de beste duiker. Mijn vader ging altijd naar boven en ik naar beneden.’ Hij bedacht vol schrik: hier konden dergelijke gijntjes hem schade berokkenen, de heer kon wel denken, dat hij kwam om hem voor de gek te houden, en met blijdschap bemerkte hij, dat de ander niet lachte.
‘'t Is jammer, dat u geen Spanjaard bent, Italiaan tegen Italiaan, dat gaat niet.’
‘Nou,’ zei Simon edelmoedig, ‘dan wil ik voor ditmaal ook wel een Spanjaard zijn. Ik wil dan als Spanjaard duiken, onder water kunnen de mensen toch niet aan me zien, of ik een Spanjaard of een Italiaan ben.’
‘Dan moet u een Spaanse naam aannemen.’ Hij bedacht zich een ogenblik. ‘U heet Odrigo.’
Simon wilde door zijn verbeeldingskracht meegesleept, een treffende beschrijving van zijn kunst als duiker geven, maar daar werd door de eigenaar van de tent een kort en zakelijk einde aan gemaakt.
Het liet hem vrij onverschillig, hoelang deze Odrigo het duiken kon volhouden, en het enige, wat zijn belangstelling wekte, was de kans op een grote recette, nu de wedstrijd aanging, met sterk verhoogde entreeprijzen.
‘Dus we spreken af, morgen wordt de wedstrijd gehouden. De nodige reclame zal worden gemaakt: Savagnili, duikkampioen van Italië contra Odrigo, duikkampioen van Spanje.’
‘En als ik het win, krijg ik dan zeker duizend gulden?’
‘Ja.’
‘En als ik het verlies?’
‘Dan krijgt u geen cent.’
‘Dat is niet veel,’ zei Simon, ‘als mijn vader de schoorsteen inging....’
‘Met uw vader heb ik niets te maken.’
| |
| |
‘Dat is waar, maar zonder vader zou ik er ook niet geweest zijn, en ik zie van de wedstrijd af.’
Hij bemerkte tot zijn verrassing, dat dit net zo goed een handelszaak was als het kopen en verkopen van oud metaal. Dan liep je weg, kwam terug, of liet weglopen en riep terug: alles op de wereld bestond uit loven en bieden.
‘Doe wat je niet laten kunt.’
Simon Levi liep het trapje af, naar beneden, zonder om te zien en zonder de schijn te wekken, dat de zaak voor hem niet was afgelopen. Zijn benen waren wat stram en stijf, en hij liep met geduld, doch tegelijkertijd in grote spanning verder. Wie het eerst riep, of terugkeerde, toonde zijn zwakheid. Hij liep wat langzamer en deed net of er iets aan zijn schoenveter mankeerde. Hoorde hij.... hoorde hij goed? Ja, de kermisbaas riep - ‘Hola.’
Hij keerde zich rustig om en vroeg:
‘Moet u mij hebben?’
‘Ja, kom nog eens even hier.’
‘Wat is er dan? Moet ik soms een boodschap voor u doen?’
‘Zeg eens hoe je mag heten.’
‘Odrigo, die naam heeft u me zelf gegeven.’
‘Kun je goed zwemmen?’
‘Zwemmen doe ik nog liever dan duiken.’
‘Wat had je gedacht, als je wint?’
‘Ik moet, als ik verlies een bedrag hebben.’
‘'t Is goed en hoeveel?’
‘Zegt u het eens.’
‘Honderd gulden,’ bood de baas.
Na lang loven en bieden werden ze het eens, bij de laatste maal ging het om vijf gulden en zo ernstig was hij in de handel verdiept, dat hij alles om deze vijf gulden op het spel zou hebben gezet.
Door de grote stad verspreidde zich het bericht, dat Savignili zijn tegenstander in een bekende Spaanse duiker, Odrigo, had gevonden en dat de volgende morgen de wedstrijd zou worden aangegaan; door de Joodse gemeente stroomde even snel de tijding, dat Simon Levi de Spaanse duiker was. Velen betreurden het, dat ze niets van het
| |
| |
schouwspel zouden zien, want al bestond de kille uit tienduizenden, toch was Simon Levi zo bekend als een type in een kleine stad en ondanks de blaam, die de geschiedenis van de valse gulden op zijn naam had geworpen, bezat hij geen enkele vijand meer. Iedereen was nieuwsgierig, wat er van de wedstrijd terecht zou komen.
Simon Levi verscheen zonder ster: hij wist, dat de Duitsers hem hiervoor konden doden, en zouden willen doden, om een voorbeeld te stellen, doch hij wist tegelijkertijd, dat Savignili niet tegen een Jood zou willen strijden. Vóórdat de wedstrijd begon, moest hij in een klein kamertje komen en daar drukte de Italiaanse kampioen-duiker hem hartelijk de hand, gul en sportief.
Simon Levi zag hem bevreesd aan.
‘Wat moet ik met die man smoezen?’ dacht hij. ‘Wij verstaan geen woord van mekaar. Hij heeft mij mijn vingers bijna fijn gewreven, die man heeft jatten van ijzer.’
De wedstrijd vond plaats in het grote, stedelijke bad. Savignili verscheen op de springplank in een nauwsluitend, geel costuum, glimlachte tegen het publiek, zwom een paar maal rond en dook.
‘Ting,’ zei een klok bij de tijdmeter.
‘Nauwlettend controleren,’ riep de eigenaar van de tent. ‘Er is geen zwendel, wie deze man van zwendel beschuldigt en het bewijs hiervan levert’ - even zweeg hij en ging toen voort met een stem, die allen bereikte - ‘ontvangt duizend gulden. Hier is de man met de sterkste longen van de wereld, de man, die zijn ademhaling in bedwang heeft, de man met de brede borstkas en armen als bunkers. Dit is de man, die niet kan verdrinken, de beroemdste duiker van de wereld, Savagnili, die het opneemt tegen de beste Perzische parelvissers. Let wel dames en heren, dit duiken geschiedt zonder duik-apparaat en ik acht het waarschijnlijk, dat vandaag het record wordt verbeterd.’
Savagnili kwam boven en haalde diep adem. Daarna zwom hij nog even heen en weer, en in het water was dit bewegelijke lichaam het voorbeeld van kracht en schoonheid. Verschillende vrouwen volgden met bewondering de strakke
| |
| |
lijnen, getroffen door de schoonheid van de natuur, zoals mannen door het wonder van een vrouwenlichaam worden ontroerd.
Toen kwam de tegenstelling: de armzalige figuur van de Spanjaard, Odrigo, Simon Levi, in zijn caricaturele lelijkheid; zijn armen waren zo dun als een talhout, de schouders staken medogenloos spits uit, de borst zonk weg en z'n buikje was wit en slap.
‘De beroemde duiker Odrigo won in alle wedstrüden te Madrid en Barcelona, werd met goud bekroond in Montevideo, met zilver....’
‘Ik trek me terug,’ zei Simon Levi fluisterend.... ‘zeg maar aan het publiek, wat u wilt, dat ik niet goed in orde ben....’
De eigenaar nam bliksemsnel zijn besluit, hij liet Simon Levi een ladder beklimmen, terwijl hij voortging hem te roemen, deed hem een hengel om en zei: ‘Nu Odrigo, kampioen van Spanje, zal ik je leren zwemmen.’ Hij hield hem aan de hengel en zei op zeurderige toon:
Eén - twee - drie - ademhalen.... één - twee - drie - ademhalen.’
Het publiek lachte luid en eensklaps riep iemand:
‘Ik ken hem, 't is Simon Levi!’
‘Simon Levi! Simon Levi!’
‘Wacht eens,’ riep de eigenaar van de tent, ‘we moeten hem eerst afdrogen en dan aankleden en jij Levi kom morgen maar weer. Ik denk, dat je heel gauw zult kunnen zwemmen.’
Toen wendde hij zich tot het publiek.
‘Dames en heren, 't spijt me u te moeten meedelen, dat ik ben bedrogen door deze man, die zich als kampioen-duiker van Spanje heeft voorgedaan. In deze hoedanigheid heeft hij met mij een contract gesloten, dat ik hem honderd en vijf en twintig gulden zou betalen, als hij de wedstrijd zou verliezen. Hij heeft de wedstrijd verloren, wat moet ik nu doen?’
Simon Levi grijnsde en maakte een diepe buiging.
‘Dames en heren,’ zei hij, ‘mijn vader zei, toen ik wou
| |
| |
Ieren zwemmen: ‘een mens is geen vis, waarom zou je zwemmen?’ zei mijn vader, ‘nou de taxi's zo goedkoop worden, en waarom zou men in het water vertoeven, als er bruggen zijn, waarover men lopen kan? Nee, wanneer je met alle geweld water om je heen wilt hebben, neem een plaats op een plezierboot.’
‘Ik hoef me niet aan het contract te houden,’ riep de eigenaar van de tent, maar tenslotte is het publiek bedrogen en ik vraag u: ‘zal ik betalen of niet?’
‘Betalen - betalen.’
‘Dan zal ik betalen,’ zei de eigenaar heldhaftig, ‘niemand zal mij beletten deze man te betalen.’
Ineens, fluitend als een zweepslag, klonk een stem:
‘Jood zonder ster!’ Toen werd alles doodstil, en Simon Levi keek angstig om zich heen. Hij kon het geld ontvangen, maar het was onzeker, of hij het zou kunnen behouden en veilig naar Mozes zou kunnen brengen; hij kon slechts vertrouwen op de sterkte van zijn slimheid en niet op die van zijn benen.
Levi Augurk wachtte buiten het zwembad op hem, tegen zijn wil voortgesleept door nieuwsgierigheid of Simon er in was geslaagd geld te verdienen.
Hij trilde om zijn moed, over zijn hele lichaam.
‘Heb je geld?’ vroeg hij.
‘Vooruit,’ zei Simon Levi, ‘zo vlug als je benen kunnen gaan. Wat je nu hebt uitgehaald, om hierbuiten op me te wachten, is het stomste, wat je ooit hebt gedaan. 't Is nu geen wedstrijd in het duiken, maar in het lopen: Doluph komt achter ons aan, alleen list kan ons redden.’
‘Simon, red mij!’
‘Jij draagt een ster en ik niet, stel je onder mijn bescherming.’
‘Hij zal ons martelen, misschien doodschieten.’
‘Vertrouw op mij: ik zal jou en je zaak redden.’
‘Hij komt achter ons aan.’
‘Stil.’ Ze liepen zo snel mogelijk door en kwamen in een doolhof van kermistenten met nauwe doorgangen en allerlei kronkelwegen. Levi Augurk kon er niets aan doen, dat hij
| |
| |
ieder ogenblik om moest kijken, zoals een schooljongen, die op heterdaad betrapt is en wegrent.
‘Ik heb altijd geweten,’ zei Simon, ‘dat een gijnponum als ik het wint van een ernstig zakenman als jij. Wat is je zaak op het ogenblik waard, nu je aan de haal bent voor Doluph? Maar mijn gijn is voor geen goud te koop.’
‘Geloof je, dat wij kunnen ontsnappen?’
‘Je moet me bijhouden, je loopt niet meer dan anderhalve kilometer per uur, als je twee kilometer haalt, zal ik je van de dood redden.’
‘Ja, ja.... waar gaan we naar toe?’
‘Hier moet je wezen,’ zei Simon, ‘ga mee.’ En samen gingen ze het wassenbeeldenspel binnen.
‘Nu geen gijntjes,’ smeekte Levi Augurk, ‘die kunnen ons het leven kosten.’
‘Ik sterf liever met gijn, dan dat ik leef met verdriet.’ Hij keek om zich heen en las in het half donker de etiquetten.
‘Kijk, daar heb je een moordenaar - Cartouche - en wie is dat? Koningin Elisabeth van Engeland. Wat kijkt hij verliefd naar haar. Mijn oom Jonas heeft eens liefde opgevat voor een barones, maar die begreep hem verkeerd.’
‘Wat moeten we hier doen?’ vroeg Levi Augurk.
‘Kijk,’ zei Simon liefkozend, ‘daar heb je Napoleon.’ Hij nam hem zijn uniform af, en het sombere gezicht van Bonaparte keek boven een naakte nek uit. Hij deed Levi Augurk de uniform aan, zette hem de steek op en zei: ‘Nou onbewegelijk blijven staan, ridderorden kan ik je niet geven.’
‘Wat word jij?’ vroeg Augurk.
‘Cartouche, de moordenaar,’ zei Simon, ‘ik wil ook eens een kansje wagen bij koningin Elisabeth.’
‘Ik hoor buiten voetstappen.’
‘Nog niet.... nu stil staan.’
‘Doluph!’
Haastig zette hij Levi Augurk z'n hoge hoed af, en mikte die in een hoek. Daarna kleedde hij zich als Cartouche. Voetstappen, militair klonken, en diepe stilte heerste in het
| |
| |
wassenbeeldenspel. Toen ging Doluph verder en Cartouche kwam te voorschijn.
‘Ik heb het altijd wel gezegd, Levi Augurk,’ zei hij, ‘in de verte lijk je op Napoleon, heel in de verte.... maar dan vlak na de slag bij Waterloo.’
|
|