| |
| |
| |
Dertiende hoofdstuk.
Gertrud Liesemeyer zat in de grote kamer en las een Duitse krant. Ze was het met alles, wat ze las, eens, ze vond, wat er in Duitsland gebeurde goed, maar over het buitenland kon ze zich geen oordeel vormen. In haar huwelijk met een Jood was ze anti-semiet gebleven, want men had haar zo opgevoed, en ze had dit gehoord: de hele wereld hadden ze bedorven en ze waren de drijvers naar oorlog en uitbuiting.
Ze droegen van alles de schuld, ook van de stemming tegen Duitsland, ze waren de leiders van het kapitalisme, de leiders van de revolutie. Eerst kort voor het huwelijk met Ruben had ze geweten, dat hij een Jood was, en toen kon ze niet meer terug, want hij had bij haar iets gewekt, dat zij voor liefde hield.
Ze was Ruben in alle Duitse steden, waar hij optrad, gevolgd, ze had zijn succes gezien en in haar lach vergeten, dat hij een Jood was. In Berlijn, gebeurde het onverwachte: Ruben trad in het vierde nummer op, stapte op zijn onhandige manier het circus binnen, zodat het publiek als gewoonlijk begon te schateren, toen in de voorste rij plotseling een man opstond.
‘Vreemdeling,’ joelde hij, ‘vreemdeling in een Duits circus? Waar is je ster?’
Voordat iemand zelfs de betekenis hiervan kan begrijpen, vóór Gertrud zich van enig gevaar bewust was, stonden er veertig, vijftig mensen op, die in koor riepen: ‘We willen geen Joden in Duitsland.’
Sommigen uit het publiek liepen hard weg, anderen begonnen mee te schreeuwen, en enkele minuten later kwam de politie, die vlak bij het circus had gewacht, want alles
| |
| |
was van te voren nauwkeurig afgesproken. Aldus deed men dit in Duitsland.
‘Blijven zitten, kalm blijven!’ De man, die het eerst had geroepen, wees naar Ruben.
‘Zijn leven loopt gevaar, hij moet beschermd worden.’
Gertrud bleef zitten. Haar hart klopte niet luider dan anders: ze hoefde zich niet te beheersen, want haar hele opvoeding was op beheersing ingesteld en bovendien wist ze, wat er zou gebeuren, als ze hem trachtte te helpen. De volgende morgen las ze het bericht in de krant. De politie had hem ook op aandrang van het publiek, willen beveiligen, maar bij onderzoek bleek Ruben een internationale misdadiger te zijn. ‘Hij had geprobeerd te ontvluchten en was op de vlucht doodgeschoten.’
Zó stond het in de krant, maar Gertrud kende die berichten: ‘een internationaal misdadiger’ was iedere Jood en het ‘doodschieten op de vlucht’ betekende langzaam doodmartelen, maar Gertrud vond, en zelfs niet eens tot haar verwondering, de zaak volkomen in orde. Ruben was vogelvrij verklaard en hoorde als Jood niet in het leven thuis.
Er bestond geen groter schuld dan de zijne: dat zijn voorouders Joden waren geweest: daarom bedreigde hij het Duitse volksbestaan, de drang naar het vestigen van een Duits wereldrijk.
Na zijn dood werd ze niet met rust gelaten. Toen ze in haar kleine flat was teruggekeerd, en de sleutel, die ze bij Morse, de portier, in bewaring had gegeven, terug ging vragen, wist ze, dat de moeilijkheden zouden beginnen.
Morse deed helemaal geen moeite, het doel van zijn vragen te verbergen, want iedereen wist, dat hij in dienst stond van de Sicherheitsdienst en dat hij een verwoed hater was van alle Joden, ja, dat hij uitsluitend om deze reden tot de Nazi-partij was toegetreden.
Wel liet hij zijn stem beleefd, correct klinken, om de uiterlijke schijn te bewaren.
‘Terug van de reis, mevrouw?’
| |
| |
‘Ja, mijnheer Morse.’
‘Waarom heeft u voor mij verborgen gehouden, dat in dit blok woningen een Joodse huurder was?’
Al klonk er een ondergrond van wellevendheid in zijn woorden, zoals het een portier betaamt, Getrud zag in zijn ogen de toorn en verontwaardiging over dit bedrog, en.... ze voelde deze met hem mee, al waren ze tegen haar gericht. Voor een Duits meisje bestond er geen groter schanddaad, dan die welke zij had bedreven, en nog kende niemand de volle omvang van haar misdrijf: dat ze Ruben had bewonderd, dat ze met valse papieren was getrouwd en dit had geweten. Op het ogenblik zag ze geen andere uitweg dan mijnheer Morse zo beleefd mogelijk te behandelen.
‘Ik zou het graag hebben gezegd, mijnheer Morse, maar ik wist het niet, heus niet.... U zou de eerste zijn geweest, aan wie ik het had verteld. Ik heb altijd een groot vertrouwen in u gehad, gelooft u me, ik heb u er toch niet willens en wetens in laten lopen?’
Ze stond tegenover hem als een schoolmeisje, dat stout is geweest, tegenover een strenge meester, en telkens wierp ze een schuwe blik naar hem, om te zien, of haar woorden indruk op hem maakten; hij stond echter massief en onvermurwbaar door het grote onrecht dat ze hem had aangedaan. Men zou kunnen denken, dat hij ook in het complot was geweest, dat hij misschien geld of levensmiddelen had aangenomen, om te zwijgen!
‘Gelooft u me nu, mijnheer Morse,’ smeekte ze. Hij lachte een lelijk lachje.
‘Kom nou, toen u met hem verloofd was, wist u al....’
‘Nee, mijnheer Morse!’ Ze begreep heel goed, wat hij bedoelde, maar hield zich onnozel en onwetend.
‘U heeft de ogen toch niet in de zak? Dan wist u het wel, toen u getrouwd was, of heeft u samen niet als man en vrouw geleefd?’ Nu lachte hij gemeen.
‘Natuurlijk, mijnheer Morse, wat bedoelt u eigenlijk?’
‘U kunt mij niets wijsmaken, probeert u uw kunsten maar ergens anders; u zult u moeten verantwoorden.’
| |
| |
De volgende dag werd ze op een bureau van de Gestapo ontboden. Bij een tafel zat een wat oudere man in uniform, die een gemoedelijke indruk maakte. Hij hield er niet van, vrouwen te ontvangen, doch hem was het onderzoek in de Jodenzaak Gertrud Liesemeyer opgedragen en hij vroeg haar naam, leeftijd, plaats van geboorte.
‘Kunt u bewijzen, dat u Gertrud Liesemeyer bent?’
‘Ja.’ Ze nam de papieren uit haar tasje en hij keek ze zorgvuldig na.
‘Goed, maar bij uw huwelijk is er bedrog gepleegd; er zijn papieren overgelegd, die vervalst waren.’
‘Nee,’ zei ze rustig. ‘Dat is een leugen.’
‘Weet u de naam van de vervalser ook niet?’, vroeg hij in een poging om ironisch te doen.
‘Ja,’ zei ze, ‘die weet ik wel.’
‘Hoe is die naam?’
‘Bretano.’ Ze zei niet: ‘Mijn man,’ en ook noemde zij zijn werkelijke naam niet; ze was zo gespannen als een springveer, maar uiterlijk was ze volkomen rustig en zeker, als iemand, die de waarheid spreekt en deze om der wille van de onaantastbaarheid niet kan verlaten.
‘Wilt u beweren, dat Bretano zelf de papieren heeft vervalst?’
‘Ja.’
‘Waarom heeft u het na uw huwelijk verzwegen?’
Ze voelde, dat hij niet onwelwillend tegenover haar stond en het onaangenaam vond haar te moeten ondervragen.
‘Hij heeft het mij belet.’ De gedachte, dat Ruben dit had kunnen en willen beletten, deed haar bijna lachen.
‘Hoe heeft hij dit verhinderd?’
Ze keek minachtend naar het plompe figuur en het brede gezicht met het lage voorhoofd en de domme ogen, maar ze moest er rekening mee houden, dat zijn rapport kon worden gelezen door iemand, die verstandiger, slimmer was dan hij. Ze moest altijd aan de rand van de mogelijkheid blijven en nooit de grenzen van de waarschijnlijkheid overschrijden. Hoe kende ze instinctmatig en aangeleerd de trucs, die de leugen moesten ondersteunen en....
| |
| |
als 't erg ging spannen, kon ze nog altijd geld bieden. Een leugen kon dikwijls de Duitse zaak dienen en dan werd hij zelfs als propagandamiddel aangewend.
De Nazi-partij en de Sicherheitsdienst vonden deze zaak zeker van weinig belang en daarom hadden ze een ondergeschikte politieman met het onderzoek belast, maar hoewel haar dit aan de ene kant geruststelde, was en bleef ze aan de andere kant waakzaam, omdat de moord op een Joods artist van niet-Duitse geboorte en in Duitsland gedood, toch niet zonder belang kan worden geacht.
Ze moest haar leugen in de geest van de Nazi-partij kiezen en daarom antwoordde ze:
‘Hij heeft mij gedreigd, dat hij me dood zou schieten.’
‘Hij was toch niet altijd bij u? U had toch wel eens gelegenheid ons bericht te zenden?’
‘Natuurlijk niet,’ lachte ze onbevangen. ‘Ik werd voortdurend door Joden bewaakt en kon niets doen, zonder dat het werd opgemerkt.’
Ze vond haar antwoord vanzelf en te oordelen naar de uitdrukking van haar gezicht, aanvaardde hij haar leugen als waarheid.
‘Dat is interessant.’
‘Hij had een revolver onder zijn hoofdkussen.’
‘En was die geladen?’ Hij boog zich naar haar over.
‘Natuurlijk.’
Hij geloofde onvoorwaardelijk in de betrouwbaarheid van de Duitse pers en haar verhaal werd voor hem een bewijs van de eerlijkheid der dagbladen.
Uit de mond van deze vrouw hoorde hij van de wreedheid der Joden, die zich op dergelijke lage wijze tegen Duitsland wilden verzetten. Bovendien bevredigde haar verhaal zijn lust naar sensatie: nu kreeg hij, waarnaar hij in de bioscoop zo dikwijls had verlangd, gelegenheid om de ridder te zijn van een belaagde Duitse vrouw! Hij zou er bijna zijn plicht door vergeten.
Gertrud had voortdurend het gevoel, dat ze Ruben bedroog, en het hielp haar niet meer, dat ze tegen zich zelf zei: ‘Hij is immers dood, wat doet het ertoe?’ Het deed
| |
| |
er wel toe, aldoor zag ze Ruben, die helemaal niet op een clown leek, vóór zich, met bedroefde ogen en ze sloot de hare, om zijn beeld te doen verdwijnen. Maar dit lukte haar niet, integendeel, hij kwam nog dichter bij haar.
Ze dacht: ‘Hij moet toch begrijpen, waarom ik zo lieg?’
De politiebeambte had iets gezegd en ze moest z'n woorden in haar geest verzamelen. Waarom had zij, die toch steeds op haar hoede moest zijn, een ogenblik haar eigen gedachten gevolgd?
‘Hoorde u me niet?’, vroeg hij bars.
‘Ja, zeker,’ en eensklaps wist ze, wat hij had gevraagd.
‘Waarom heeft hij zijn inkomen of vermogen niet opgegeven?’
Haar antwoord raakte kant noch wal.
‘Dat heb ik mezelf ook vaak afgevraagd.’
Onderwijl kreeg ze haar tegenwoordigheid van geest terug en dit moest ook, omdat ze nu tegenover de vraag stond, die ze het meest had gevreesd. Ze hoorde tot de mensen, die zich nog meer aan geld en goed hechten dan aan het leven, en als ze niet oppaste, zouden ze haar van haar geld en dat van Ruben beroven, haar linnen en lijfgoederen in beslag nemen. Ze had een deel van de nacht nagedacht over het antwoord op deze vraag, die moest komen, en nooit tevoren had ze zich zo eenzaam gevoeld, zonder een mens, die haar raad kon geven, zonder een reden te vinden voor Ruben's gedrag, houdbaar genoeg om aangenomen te worden. Ze kon zich ook niet sussen met de gedachte: ‘daar vind ik later wel wat op.’ Ze had het geld onder de vloer verborgen en als ze kwamen om huiszoeking te doen, zouden ze het zeker vinden en in beslag nemen: dan zouden ze haar naar een concentratiekamp sturen. Vrouwen zouden haar martelen, o! ze wist hoe wreed vrouwen, die de macht hebben, tegenover anderen kunnen zijn, ze zouden haar het allervuilste werk laten doen, honger laten lijden, en als ze, maar die kans was uiterst klein, vrij kwam.... wat zou er dan volgen?
Een gril, een vermoeden van de man, die haar ondervroeg.... en ze was verloren. Dat moest tot iedere prijs
| |
| |
worden vermeden.... Deels uit een soort instinct, deels uit vrouwelijke berekening, boog ze zich iets voorover en glimlachte onbevangen, terwijl het begin van de gleuf tussen haar borsten zichtbaar werd. Op het ogenblik van zijn verwarring en het gluren van zijn spleetoogjes, ging ze weer rechtop zitten, gewoon, net alsof de prikkeling onopzettelijk was geschied en ze had even tijd om te denken: ‘Alle mannen zijn hetzelfde, behalve Ruben.’ Ruben had van haar gehouden en nu wist ze, dat hij niet anders zou hebben gevraagd, dan dat ze zich zou verdedigen, ja, dat hij clownig om het toneel tussen deze plompe man en haar zou hebben gegrijnsd. Ze verloochende Ruben niet door leugens of comediespel, neen, ze eerde er juist zijn nagedachtenis mee, en ze handelde in zijn geest door zo te doen als ze deed.
De politieman keek haar voortdurend aan en zei toen onverwachts:
‘Nee, het gaat niet, u bent met een Jood getrouwd geweest.’
‘Wat gaat niet?’ vroeg ze onschuldig.
‘Dat ik u vraag vanavond mee naar de bioscoop te gaan.... ik zou het graag hebben gewild.’
Hij zuchtte. ‘Laten we met het verhoor verder gaan: waarom heeft hij zijn inkomen of vermogen nooit opgegeven? Ik herhaal mijn vraag.’
‘Ik weet met het geld wel raad.’
‘Dat kan ik niet in het rapport zetten.’
‘Waarom niet? Ik geef wat voor uw gedachten.’
‘Nee, nee,’ zei hij hulpeloos. ‘U heeft zich schuldig gemaakt.... mevrouw Bretano.... aan de misdaad, dat u met een Jood....’
‘En u heeft in uw rapport staan, dat ik het niet heb geweten!’
Hij werd door de heiligheid van ieder rapport, ook als hij het zelf had geschreven, aangegrepen, hij had een diep ontzag voor alles, wat met inkt was geschreven, vooral wanneer er op het beschreven papier ook nog een stempel stond. Zo'n verslag werd gelezen door de hoogste autori- | |
| |
teiten, die op hun beurt aan de deugdelijkheid, vooral aan de waarheid ervan niet twijfelden.
‘Ik heb al het geld uitgegeven, dat hij verdiende, omdat ik dacht: ‘hij is toch maar een Jood.’
‘Dat kan in het rapport,’ zei hij opgeruimd.
De telefoon klonk en dadelijk dacht ze.... ‘Dat gaat over mijn zaak.’
Ze hoorde, hoe de stem van de kolos tegenover haar kort en knappend, militair klonk; hij sprak met één van de machthebbers en al gauw verloor zijn stem de rauwheid, en vleiend, zalvend vloeiden zijn woorden, terwijl hij vol ontzag voor de telefoon zat.
‘Het rapport is gereed.’ Dat was het eerste begrip, dat tot haar doordrong. Hij legde de telefoon op de haak en zei:
‘Ik moet u naar boven geleiden, twee trappen hoog.’
‘Is er een nieuw verhoor?’ Hij keek om zich heen en fluisterde toen:
‘Nee, geen verhoor. De plaatsvervanger van Himmler wil u spreken.’
‘Mij spreken?’ vroeg ze verwonderd.
‘U volgt mij.’ Hij klopte voor haar aan de deur en toen er ‘Binnen’ werd geroepen en zij in de kamer was gestapt, ging hij in militaire houding staan, reikte het verslag over en wachtte tot Himmler's plaatsvervanger zei:
‘U kunt gaan’ en tot Gertrud:
‘Gaat u zitten.’
Enige seconden keek hij haar met z'n tintelende, donkere ogen aan: toen las hij het verslag en glimlachte.
‘Luistert u goed.’
Hij vertelde haar van Moller en Doluph, van Marcus en Rafaël.
‘Wat moet ik doen?’
‘U moet eerst naar Marcus gaan, uw schoonvader,’ weer glimlachte hij ‘uw Joodse schoonvader.’
‘Het is de vraag,’ zei ze bits, ‘of het mijn schoonvader is. Mijnheer Bretano is onder een valse naam met mij getrouwd. Wettig ben ik niet met een Jood getrouwd.’
| |
| |
‘Dat aanvaard ik niet.’
Ze zaten een tijdje zwijgend tegenover elkaar en ze overwoog het belang van zijn woorden.
Toen vroeg ze, zonder op de vorige kwestie terug te komen:
‘Mag ik mijn geld en goed houden?’
Hij scheen enige tijd over zijn antwoord na te denken.
‘Ja, dat mag u houden en u heeft de volgende opdracht: we willen de buitenlandse, vooral Amerikaanse relaties van die Marcus kennen en wij willen, dat, wanneer u die goed hebt genoteerd, u zich tot Doluph wendt, niet tot Moller. Heeft u dit begrepen?’
‘Volkomen.’
‘Rapporten over de verhouding Moller-Doluph zijn ook gewenst, maar niet absoluut noodzakelijk. U kunt gaan.’
Ze ging en groette onderdanig.
|
|