‘Hij wil wachten, tot ze allebei diep in de zestig zijn,’ zei Simon Levi.
‘Mijn dochter Ruth gaat trouwen, als ik dat wil, ik geef de bruidsschat. Geeft iemand anders soms de bruidsschat?’
‘Doe er een valse gulden bij. Mijn zoon Mozes heeft zijn geld in zijn hersens zitten.’
‘Ik ga weer verder,’ zei Beppie. ‘Ik heb geen tijd.’
‘Wacht eens even, je moet niet naar zijn gijntjes luisteren. Hoe is het met de jonge mevrouw?’
‘Met de jonge mevrouw?’
‘Ja, met die Duitse.’ Er was minachting in haar gebaar en stem.
‘Die doet of ze de baas in huis is. Overal neust ze rond.’
‘En wat zegt ze van Rafaël?’
Beppie keek achter zich en fluisterde:
‘Ik zag, hoe ze naar hem keek, toen hij zijn uniform aan had.’
‘Zal ik je eens zeggen, wat ik er van denk? Zij is een Duitse spionne. Wat zeg jij, Simon Levi?’
‘Ze is er door de Duitse regering op afgestuurd, om het recept van kremsjeliesj hier van de Joden te weten te komen.’
‘Schei nou toch eens uit met die eeuwige gijntjes. Ik geloof, dat jij nog met een gijntje op de lippen zult sterven.’
‘Is er een mooiere dood denkbaar? Ja, als ik sterven zal, hoop ik niet zonder gijn dood te gaan. Het is veel makkelijker om de dood te lachen dan om het leven.’ Hij zou het nog eens herhalen, dat hij met een gijntje op zijn lippen wilde sterven, in een donkere wagon, die verder reed, als het onstuitbaar mensenlot.
‘Ze kan haar ogen niet van Rafaël afhouden,’ zei Beppie. Ze vond het interessant, dat ze zoveel belangstelling ondervond, want in het gewone leven lette niemand op haar.
‘Jij moet ook een uniform aantrekken, Levi Augurk. Dat heb ik altijd wel gezegd.’ Simon Levi ging op een afstand staan. ‘Je lijkt op Napoleon.’
‘Waar slaapt de jonge mevrouw?’ vroeg Levi Augurk.
‘Zo dom is mevrouw niet, dat ze er niet voor heeft ge-