| |
| |
| |
Tiende hoofdstuk.
Rafaël kwam een paar dagen thuis.
Hij zag er niet meer zo jong en zelfbewust uit en had de houding van een gekrenkte, beledigde, van iemand die een klap in het gezicht heeft gekregen en zich niet mag wreken, terwijl de pijn blijft, ook als deze heeft opgehouden te bestaan. Hij hield van zijn moeder, maar kon haar niet vergeven, dat ze hem en Betsy had gescheiden; nog het meest kwelde hem zijn zelfverwijt. Eva vroeg hem niets over zijn leven: als hij haar iets had te zeggen, kon hij het doen. Ze draalde nog even en daarna liet ze hem met Gertrud alleen, zij moest voor de huishouding zorgen.
Gertrud kwam hem tegemoet, of ze hem al jaren kende. Daartoe had ze toch het recht? Ze glimlachte.
‘Je lijkt op je broer Ruben, en niet op Masco Bretano, de clown.’
‘Wie is Masco Bretano?’ glimlachte hij zijnsondanks.
‘Dat is ook je broer’ en als verklaring voegde zij eraan toe: ‘je broer, die dood is.’
‘Ruben, mijn broer.’ Hij was ontroerd. Hoe sterk werkte het familiegevoel, dat hij deze Duitse vrouw niet van zich afstiet, ja, haar glimlach beantwoordde. Hij zag het beeld van Ruben voor zich, lang en mager, met telkens het trekken van een grijns over zijn gezicht, en zijn slungelige loop, waarom de jongens op de straat hem dikwijls najoelden. Het begrip ‘broederliefde’ werkte in hem na: Ruben en hij hadden niets met elkaar gemeen, hij de ernstige dromer, in wie de vreugde slechts zelden speelde, Ruben de eeuwige grappenmaker, die de ernst van zich afwierp als een zware last, en toch waren ze broers.
Wat ging er in zijn moeder om? Deze vraag hield hem steeds bezig, en inplaats van Ruben kwam het beeld van
| |
| |
Betsy Sevenhoven.... zoals ze eens met een troep jongens en meisjes vlindervlug over de straat had gedanst, zoals ze ernstig luisterend naast hem had gelopen. Hij hoorde naar Gertrud's stem, al luisterde hij niet naar haar. Voor zijn moeder had hij zich als een jongen uit de achttiende eeuw gebogen, hij had zijn meisje verlaten, dat hem er natuurlijk om uitlachte, en onherroepelijk voor hem verloren was. Ruben had de mensen laten lachen.... als een clown.... en diens broer Raffi was niets dan een harlekijn geweest, een belachelijke figuur, een slappeling. Ruben had geleefd, zijn eigen wil gevolgd, hij, Rafaël, had niet geleefd.
‘Rafaël is een mooie naam, maar wat lang,’ zei Gertrud.
Hij antwoordde:
‘Mijn vrienden noemen mij ‘Raffi.’
‘Zo zal ik je ook noemen.’
Weder glimlachte hij zijnsondanks en de glimlach zette zich in zijn ziel voort; telkens herwon het leven zijn rechten en vreugde volgde ernst op, ernst vreugde. Hij was voor deze jonge, knappe vrouw geen Rafaël, hij was Raffi, een jonge man, door zijn vrienden gezocht; er ging van deze Gertrud voor hem bijna geen vrouwelijke aantrekkingskracht uit en toch zocht hij haar, als jeugd de jeugd.
Nadat hij Betsy had verlaten, ‘nu ja,’ dacht hij: ‘laat ik het zo noemen,’ had hij van het leven genomen, wat hij ervan kon krijgen, avontuur was op avontuur gevolgd - die vrouw tegenover hem zou het begrijpen. Zijn vader? Ja, die begreep alles, tenminste voor zover het mogelijk was, dat de ene mens de andere begreep. Hij had met de liefde als met grof aardewerk gespeeld: liefde was een koopwaar, en hoe grover de koopwaar, hoe gemakkelijker de scheiding! Hij moest Betsy Sevenhoven vergeten, ‘want meisjes zijn er genoeg,’ had een dichter cynisch geschreven.
‘Nooit moet je wenen of klagen, want smart komt altijd te vroeg. En lijd niet om een meisje, want meisjes zijn er genoeg....’
Je moest natuurlijk voorzichtig zijn, je moest van je af
| |
| |
kunnen schudden, gewetenloos, roekeloos.
Gertrud begreep hem in zijn cynisme.... maar voelde ze zijn twijfel, of hij goed deed? Hij wist bij de eerste oogopslag, wat ze als vrouw betekende, hoe ze als vrouw in Duitsland was opgevoed.
‘Ik geef wat voor je gedachten,’ zei ze met diepe, volle stem.
Ze vond hem een knappe, jonge man, een bijzonder type, doch ze mocht niet vergeten, dat hij een Jood was en hij kon niet vergeten, dat ze met zijn broer getrouwd was geweest.
‘Mijn gedachten?’
‘Wacht, je das zit niet goed. Kijk.’
‘Je moet me precies vertellen, hoe Ruben gestorven is.’
‘Moet ik dat?’ vroeg ze pruilend.
‘En hoe je ertoe bent gekomen, om met hem te trouwen.’
‘Dat zijn twee verschillende dingen.’ Ze strikte zijn das anders.
‘Zo moet je het doen, heb je niet zo'n smalle das? Dan zal ik een vleugelstrik maken. Mannen,’ ze lachte hartelijk, ‘zijn allemaal hetzelfde.’
‘Heb je van mijn broer gehouden?’
‘Ik wist eerst heus niet, dat hij een Jood was, want een clown, dat is iemand zonder land en volk. Je denkt er in Duitsland niet bij, als je van een artist houdt, dat hij een Jood kan zijn, want dat wordt bij ons nauwkeurig onderzocht, en toen we trouwden, wist niemand, behalve ik en een vriend, die ons met de papieren had geholpen, dat hij Jood was. Ik heb van hem gehouden, vooral als ik niet aan zijn jodendom dacht, en de mensen hielden dolveel van hem, ze wisten ook niet, wie hij in werkelijkheid was, hij heette Masco Bretano. Ja, zo zit de das van jou goed.’ Ze had ademloos gesproken en wachtte nu op de uitwerking van haar woorden. Vanouds kende ze de macht van haar stem, ze wist, wat ze ermee bereiken kon, want ze had veel in het publiek gezongen, altijd van liefde, liefdesvreugd, liefdessmart.
‘Ze vindt alles natuurlijk, wat ik niet natuurlijk vind,’
| |
| |
dacht Rafaël. ‘Ze verwondert zich over niets, ze neemt alles aan, wat haar geleerd is.’
‘Ik geef weer wat voor jouw gedachten.’ Haar stem klonk nog dieper dan zoeven. Ze lachte.
‘Pas is haar man, mijn broer gestorven,’ dacht hij. ‘En hoe lacht zij....’
‘Wat zijn je gedachten?’
‘Dat ik me best kan voorstellen, wat Masco in je gevonden heeft.’
‘Wat dan?’
‘Ten eerste je stem.’
‘Mijn stem, wat is daar voor bijzonders aan?’
Hij hield zijn woorden in, zijn lust, haar naar zich toe te lokken en dan te wachten, wat eruit zou voortkomen. Het mocht niet zo zijn; hij kende haar en het gevaar, dat van haar uitging: een vrouw, die alleen mannen vleide en zich zelfs in gezelschap van vrouwen niet de moeite gaf te huichelen. Ze was speelgoed, maar als je het niet goed hanteerde, ging je aan zulk speelgoed te gronde. Hoe geraffineerd had ze bij het strikken van zijn das de afstand tussen hem en haar bepaald: ze had vlak bij hem gestaan, hem toch niet aangeraakt.
Als hij haar later zou zeggen, misschien verwijten, dat ze hem van het begin af had gezocht, zou ze verontwaardigd zijn. Bij deze vrouw ging liefde, of wat ze liefde noemde, gemakkelijk, zonder overgang zelfs, over in haat, de diepe stem kon hartstochtelijk lokken en verleiden, en daarna ongetwijfeld in verontwaardiging overgaan, als ze zich slechts even beledigd voelde. Terwijl ze schijnbaar de liefde van mannen zocht, alles wilde doen en als in een school alles had geleerd, om mannenliefde te bevredigen, zocht ze zichzelf.
‘Wat is er voor bijzonders aan mijn stem?’ vroeg ze vleiend.
Hij vergeleek haar critisch met Betsy: Betsy was een persoonlijkheid, deze Gertrud niet.
Betsy zou een man desnoods om een gril kunnen volgen.... deze vrouw alleen om een politieke reden.... of
| |
| |
om iets te weten te komen.... of om macht, geld.... en misschien uit dwang. Betsy kon zich altijd beheersen, ze was trots van aard, ze kon haar liefde bedekken en verbergen, ze kon wachten, ook al verlangde ze naar een man, Gertrud liet dit alles onverschillig, zij wist niets van beheersing af en ze kende geen trots.
‘Je hebt me nog niet gezegd, hoe Ruben gestorven is.’
‘Hij is op de vlucht gedood,’ zei ze.
‘Dat is een sprookje.’
‘Zie ik er dan zo als een sprookjesvertelster uit?’ vroeg haar diepe stem. ‘Zeg Raffi, jij ziet er helemaal niet als Jood uit, je zou zeggen, dat je een Nederlander bent....’
‘Daarmee win je mij niet. Je meent ook niet wat je zegt.’
‘Nee heus, dat type van jou kennen wij in Duitsland niet. Ook Masco....’
‘Ruben....’
‘Ook Ruben had dat type niet, nu ja.... Masco Bretano was een clown en hij liep wat slungelig.... dat vergeef je een clown en misschien hebben de mensen gedacht, dat hij het expres deed, maar mij hinderde het, al heb ik veel van hem gehouden.’
‘Daar twijfel ik niet aan.’
‘Jij lijkt helemaal niet op hem. Jij bent een heer.’
Misschien zou ze haar lichaam willen geven, maar niets van haar gedachten, die ze automatisch van hem afsloot. En ze had daar een reden voor! Hij wantrouwde haar.
‘Waarom ben je hier gekomen?’ Hij had er nog aan toe willen voegen: ‘bij mensen, voor wie je minachting voelt?’ Dit sprak hij niet uit en ze keek hem voortdurend aan.
Waarschijnlijk zou hij een avontuur kunnen voegen bij de vele, die hij had genoten en geleden. Hij dacht plotseling aan een vrouw, die hij in een café had ontmoet, een jonge elegante vrouw, die alleen aan een tafeltje zat, schijnbaar in zichzelf verloren.
Even maar, verstrooid zou je bijna zeggen, had ze hem aangezien, maar haar houding was afwijzend, afwerend gebleven en ze maakte de indruk van kruidje-roer-me-niet
| |
| |
te zijn. Hij was opgestaan, langzaam verder gegaan en eensklaps was ze, zonder hem aan te zien, langs hem heen gelopen. Hij was haar vlug gevolgd, uit een zekere nieuwsgierigheid en belangstelling. Toen, terwijl hij dacht: ‘wat zal ze doen?’ had ze zich omgewend.... Hij verwachtte niet anders dan dat haar gekrenkte vrouwelijkheid zich in verontwaardiging zou uiten, doch zonder hem zelfs aan te kijken, had ze gezegd:
‘Vijf en twintig gulden.’
‘Wat zou Gertrud's prijs zijn?’ peinsde hij. Men kon uit zucht naar avontuur een vrouw nemen, of om liefde voor een ander te vergeten.... Hij zou wellicht, als hij deze vrouw in andere omstandigheden ontmoet had.... nee! niet daarover denken. ‘Wat zou Gertrud's prijs zijn?’ was beter de gedachte waard. Waarom was ze hier in dit huis gekomen? Wat zocht ze bij hen?
‘We hebben nog weinig, heel weinig, over mijn stem gepraat,’ spotte ze.
‘We hebben weinig, heel weinig over Ruben gepraat.’
‘Waarom? Ik heb de waarheid verteld. Ik heb werkelijk wel van hem gehouden, alleen, het leven duurt langer dan gisteren, vind je ook niet?’
Marcus kwam in de kamer en keek van de een naar de ander.
‘Gertrud wil mijn oordeel over haar stem horen.’
‘Gertrud heeft een mooie stem. We houden hier, zoals de meeste Joden, veel van muziek.’
Ze was even verward, want in Duitsland noemde een Jood zichzelf in deze tijd niet makkelijk een Jood en ze verwonderde zich over de vanzelfsprekendheid, waarmede Marcus het woord uitsprak. Zij had nu al moeite aan zijn invloed te ontkomen.
‘Hoe vindt u, dat Raffi's das zit?’ Ze deed zo onbevangen mogelijk. ‘Ik heb hem gestrikt.’
‘Vertel van Ruben.’
‘Hij zag er altijd piekfijn uit, als wij over straat gingen. Een echte fijne heer, maar het kostte grote moeite, want
| |
| |
hij wou niet meewerken. Hij wou eigenlijk ook in liet gewone leven een clown zijn; hij zou het heel gewoon vinden om in een prachtige auto te zitten met een van zijn malle costuums aan en met een hoge hoed op.... Waarom ziet u mij zo aan?’
‘Mag ik niet weten, wat er werkelijk in je omgaat?’
‘Ik ben hier uit mezelf gekomen.’ Waarom zei ze dit, het was haar zo ontglipt.
‘Zonder opdracht?’ Marcus vroeg dit, terwijl hij vooruit wist, dat ze zou liegen; hij wilde echter de leugen peilen tot hij op de bodem van de waarheid stiet.
‘Zonder opdracht natuurlijk! Ik heb geld moeten betalen om hier te komen en ze hebben mij zelfs voor een Jodin gehouden.’ Ze voelde zich onrustig en wilde zich tegen de onuitgesproken aanklacht verdedigen. ‘Dat is de waarheid.’ Waarom kon zij zich niet beter verdedigen?
‘Dat is een leugen. Ik begrijp niet goed, waarom je verlof hebt gekregen hierheen te komen. Hebben ze je niets over mij verteld, Gertrud Liesemeyer?’
‘Nee,’ zei ze stug. ‘Ik weet ook niet, waarom ik als beklaagde word behandeld. Dit is bespottelijk, ik wil niet verhoord worden.’
‘Laten wij rustig met elkaar praten.’
‘Wat wilt u van mij? Ik heb niets te verbergen.’
‘Ik wil je nog één vraag stellen.’
De twee mannen en de jonge vrouw, zo wonderlijkgescheiden en even wonderlijk-vereend, zaten nu bij elkaar, en een buitenstaander zou hebben gedacht, dat zij een harmonieus gezin vormden.
‘Hebben ze je nooit iets verteld van een boek, dat ik heb geschreven? Probeer je dat eens te herinneren.’
Rafaël luisterde verbaasd toe.
‘Heb jij een boek geschreven, vader? Daar heb je nooit iets van verteld.’
‘Het is jouw studie-gebied ook niet,’ glimlachte Marcus, ‘maar ik zal het je nu laten lezen. Met het boek staat het zo: het is onder mijn volle naam in Amerika uitgegeven...’
‘Ik heb er van gehoord,’ zei Rafaël. ‘Ja....’
| |
| |
‘Maar je gedachten zijn bij iets anders.’
‘Nee, ik heb er toch diepe belangstelling voor.’
‘Je gedachten zijn bij je eigen dromen.’
‘Ja.’ Ze spraken in het Duits, om Gertrud niet buiten te sluiten en Gertrud ging gretig op het gesprek in.
‘Ik weet van boeken niets af, wel van dromen.’
Ze leunde achterover in de grote leunstoel en bewoog zachtjes het rechterbeen, dat over het linker was gebogen. Ze had mooie benen, dat hadden mannen haar dikwijls gezegd.
‘Boeken kunnen mij niets schelen, maar muziek, dansen, mooie radiomuziek, ik heb zelf vaak voor de microfoon gezongen.’
Marcus sprak tot Rafaël in het Nederlands.
‘Weet je wel, dat ik mij aan een grote misdaad heb schuldig gemaakt? Ik heb als Jood een boek geschreven, dat in Amerika bekend is en daarom hoor ik tot de internationale Jodenbende, die de vrede van Europa dreigt te verstoren. Daarom ben ik in Berlijn een gevaarlijk en belangrijk man.’
‘Die taal zal ik nooit leren,’ zei Gertrud. ‘Ik vind het een afschuwelijk-lelijke taal.’
‘Laten we dan over wat anders praten dan over boeken en talen. Waarover wil jij het liefste praten, Gertrud?’
‘Over de liefde,’ zei Rafaël. Ze hoorde de spot in zijn stem niet.
‘Ja,’ zei ze met haar diepe, vleiende stem, ‘daar praat ik het liefst over, het is het zout van de aarde. 't Lijkt me afschuwelijk, oud te worden en niet meer mee te doen.’
‘Vertel me iets van Ruben,’ zei Marcus.
‘Kijk, deze ring, met een prachtige diamant, heeft hij me gegeven, uit Frankrijk voor me mee gebracht, daar waren ze dol op hem, hij sprak een beetje Frans, net genoeg voor een clown, die hoeft maar een paar woorden van elke vreemde taal te kennen.’ Ze mijmerde. ‘Ze wilden hem in Bordeaux niet laten gaan; als hij een hele kring chique dames en heren om zich heen had, zei hij: “Messieurs.... mesdames.... j'ai l'honneur de vous présenter.... moi- | |
| |
même.” Nou, dat moet hij zo gek gezegd hebben, ze verwachtten, dat er heel wat zou worden voorgesteld en dan was het alleen zo'n gekke clown met een malle snuit. De mensen lachten al, vóórdat hij begon te praten.’
Marcus luisterde verrukt toe en het was hem of Ruben leefde. Hieraan kon hij in zijn eenzaamheid denken, als de slaap hem van zijn kwellende gedachten niet wilde bevrijden, en zijn verdriet hem in het ondoordringbaar duister opsloot.
‘Nu ga ik weg en mag je met Rafaël over de liefde praten.’
‘Eigenlijk,’ zei ze nadenkend en nog dieper werd haar stem, ‘moet een vrouw niet over de liefde praten, alleen maar vaag aanduiden, dat het een man door merg en been gaat’ - en ze wendde zich tot Rafaël en vergat Marcus - ‘Zal ik een liedje voor je zingen, waarmee ik veel succes heb gehad, met heel vage woorden - en toch vol liefdedroom? Zal ik een liedje voor je zingen,’ ze lachte, ‘net zo, als toen ik de das voor je strikte - hij zit nu goed - je kleedt je goed - je bent van natuur meer een heer dan Ruben - maar dat was ook een lieve jongen.’
|
|